ECLI:NL:CBB:2009:BH2664

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/458
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Minister van Landbouw inzake GLB-inkomenssteun en referentiebedrag zaaizaden

In deze zaak heeft de Maatschap A en B, appellante, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, betreffende de vaststelling van de toeslagrechten op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Het beroep is ingediend op 25 juni 2007, naar aanleiding van een besluit van 14 mei 2007, waarin het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 22 september 2006 werd afgewezen. Appellante stelde dat haar productie in 2002 nadelig was beïnvloed door schade door ganzen, en verzocht om een herberekening van het referentiebedrag op basis van de productie in de jaren 2000 en 2001, omdat het jaar 2002 door overmacht buiten beschouwing zou moeten blijven.

Tijdens de zitting op 8 december 2008 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De rechtbank oordeelde dat de regelgeving, met name Verordening (EG) nr. 1782/2003, niet toestaat dat het referentiebedrag wordt berekend op basis van een fictieve productie. De rechtbank concludeerde dat de Minister terecht was uitgegaan van de geconstateerde productie van 13.174 kg veldbeemdgras voor het jaar 2002, en dat appellante niet kon worden tegemoetgekomen in haar verzoek om de schade door ganzenschade in de berekening mee te nemen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de rechters W.E. Doolaard, E.J.M. Heijs en M. Munsterman, en werd openbaar uitgesproken op 19 januari 2009.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/458 19 januari 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden mr. S.M. Oude Lage Venterink en mr. D. Özdemir, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 18 juni 2007, bij het College binnengekomen op 25 juni 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 mei 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 22 september 2006, waarbij verweerder de toeslagrechten van appellante op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft vastgesteld.
Bij brief van 18 september 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 8 december 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen, appellante bij monde van A en verweerder bij monde van zijn gemachtigden, hun standpunt hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover hier van belang:
" Artikel 37
Berekening van het referentiebedrag
1. Het referentiebedrag is het gemiddelde over drie jaar van het totaalbedrag aan toeslagen dat aan een landbouwer voor elk kalenderjaar van de in artikel 38 vastgestelde referentieperiode is verleend op grond van de in bijlage VI genoemde steunregelingen, berekend en aangepast overeenkomstig bijlage VII.
(…)
Artikel 38
Referentieperiode
De referentieperiode omvat de kalenderjaren 2000, 2001 en 2002.
Artikel 40
Gevallen van onbillijkheid
1. In afwijking van artikel 37 heeft een landbouwer wiens productie gedurende de referentieperiode nadelig werd beïnvloed door een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden dat/die zich vóór of gedurende die referentieperiode heeft/hebben voorgedaan, het recht te verzoeken dat het referentiebedrag wordt berekend op basis van het kalenderjaar of de kalenderjaren in de referentieperiode dat/die niet is/zijn beïnvloed door het geval van overmacht of de uitzonderlijke omstandigheden.
2. Indien de hele referentieperiode door het geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden werd beïnvloed, berekent de lidstaat het referentiebedrag op basis van de periode van 1997 tot en met 1999 of, (…)
(…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Met het formulier “Inventarisatie Bedrijfsgegevens voor toeslagrechten” heeft appellante verweerder onder meer te kennen gegeven dat zij in 2002 te maken heeft gehad met een overmachtsituatie, bestaande uit schade door ganzen, tengevolge waarvan haar productie nadelig werd beïnvloed.
- Naar aanleiding van haar aanvraag daartoe heeft verweerder bij besluit van 22 september 2006 de toeslagrechten van appellante vastgesteld.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 26 oktober 2006 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 3 mei 2007 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daarbij is, voorzover in het kader van dit beroep van belang, het volgende overwogen:
" (...)
Ik ben bij de vaststelling van het referentiebedrag voor de productgroep zaaizaad uitgegaan van 37,44 rietzwenkgras geconstateerd per 100 kilogram en 131,74 veldbeemdgras geconstateerd per 100 kilogram voor het jaar 2002.
Uit uw gegevens en uit mijn gegevensadministratie blijkt niet dat u in het jaar 2002 een ander aantal geconstateerd kilogrammen zaaizaden heeft gehad. Ook in de bezwaarfase heeft u dit niet aangetoond.
Uit nader onderzoek is gebleken dat u tegen de beslissing op uw aanvraag oppervlakte 2002 niet in bezwaar bent gegaan. Daardoor is de beslissing in rechte komen vast te staan. Bij de vaststelling van de toeslagrechten ben ik uitgegaan van deze beslissing.
Gezien het voorgaande, ben ik bij de vaststelling van het referentiebedrag uitgegaan van het juiste aantal geconstateerde kilogrammen zaaizaden voor het referentiejaar 2002.
Ten overvloede merk ik op dat overmacht in het kader van de vaststelling van de toeslagrechten betekent, dat bij erkenning van een beroep op overmacht één of meerdere jaren voor de betreffende productgroep buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Het erkennen van overmacht leidt dan ook niet tot aanpassing van de referentiegegevens dan wel ophoging van deze gegevens.
Dit is dwingendrechtelijk bepaald in artikel 40 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, hier kan dan ook niet van worden afgeweken.
Hoewel ik begrip heb voor uw situatie, kan ik niet aan uw verzoek tegemoet komen om de geleden schade in het veldbeemdgras van het referentiejaar 2002 alsnog in de berekening van het referentiebedrag te betrekken. "
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft in beroep, samengevat weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Zij heeft in de referentieperiode slechts in 2002 veldbeemdgras geproduceerd. Als gevolg van ganzenschade was de productie 54% lager dan de productie die zij zonder ganzenschade had kunnen realiseren. Er is dus sprake van overmacht.
Op grond van de EG-regels zou de erkenning van die overmachtsituatie ertoe leiden dat het jaar 2002 buiten beschouwing wordt gelaten en dat vervolgens wordt uitgegaan van de productie in de jaren 2000 en 2001. In die jaren heeft zij echter geen veldbeemdgras verbouwd. Logischerwijs dient dan 2002 inclusief de 54% ganzenschade maatgevend te zijn voor het vaststellen van het referentiebedrag.
Er moet aldus worden uitgegaan van 28.639 kg zaad van veldbeemdgras in plaats van de door verweerder geconstateerde 13.174 kg.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 In 2002 is appellantes productie van veldbeemdgras nadelig beïnvloed door ganzenschade. Erkenning van die schade als een geval van overmacht in de zin van artikel 40, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kan slechts leiden tot het buiten beschouwing laten van het jaar 2002. Vaststaat en tussen partijen is niet in geschil dat appellante hiermee niet is gebaat.
5.3 Appellante wil met haar beroep bereiken dat het referentiebedrag wordt berekend op basis van de productie van veldbeemdgras die zij behaald zou hebben zonder ganzenschade. De toepasselijke regelgeving biedt hiertoe echter geen mogelijkheid. Ingevolge artikel 37, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 dient het referentiebedrag immers te worden berekend op basis van het steunbedrag dat aan de landbouwer in de referentieperiode (2000 tot en met 2002) is verleend op grond van de in bijlage VI van de verordening genoemde steunregelingen. Met een niet verleend steunbedrag op grond van een fictieve productie kan aldus geen rekening worden gehouden.
5.4 Het stond verweerder niet vrij om van de communautaire regels ter zake af te wijken. Hij is voor de berekening van het referentiebedrag dan ook terecht uitgegaan van 13.174 kg voor het gewas veldbeemdgras.
5.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
5.6 Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. E.J.M. Heijs en mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2009.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas