ECLI:NL:CBB:2008:BH0866

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/429 ea
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten van TenneT TSO B.V. inzake subsidieaanvragen milieukwaliteit elektriciteitsproductie

In deze zaak heeft Groenraedt B.V. beroep ingesteld tegen besluiten van TenneT TSO B.V. betreffende subsidieaanvragen op grond van de Elektriciteitswet 1998. De aanvragen, ingediend op 31 augustus en 6 september 2006, betroffen subsidies voor duurzame elektriciteitsproductie. TenneT heeft de aanvragen buiten behandeling gelaten, omdat Groenraedt niet heeft voldaan aan de vereisten voor de behandeling van de aanvragen. De besluiten zijn genomen na een hoorzitting op 6 maart 2007, waarbij de bezwaren van Groenraedt zijn besproken. TenneT heeft de bezwaren ongegrond verklaard, verwijzend naar het advies van de bezwaarschriftencommissie.

De kern van het geschil draait om de vraag of TenneT terecht de aanvragen buiten behandeling heeft gelaten op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Groenraedt stelt dat TenneT onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt over de gevolgen van het wijzigingsbesluit van 29 november 2006, dat de subsidiebedragen voor duurzame elektriciteit op € 0,- heeft vastgesteld. Groenraedt betoogt dat deze nihilstelling in strijd is met de wet en dat zij niet op de hoogte was van de implicaties van de wijziging.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft geoordeeld dat TenneT bevoegd was om de aanvragen buiten behandeling te laten, omdat Groenraedt niet heeft gereageerd op de mogelijkheid om de aanvragen aan te vullen. De mededelingen van TenneT over de wijziging van de wetgeving zijn niet als onjuist of onvolledig aangemerkt. Het College concludeert dat de bestreden besluiten rechtmatig zijn en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/429, 07/430, 07/431, 07/432 15 december 2008
18051 Elektriciteitswet 1998
Algemene uitvoeringsregeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie
Uitspraak in de zaak van:
Groenraedt B.V., te Enschede, appellante,
gemachtigden: mr. M.W.F. Oosterhuis en mr. L.N. Schepers, beiden advocaat te Rotterdam,
tegen
TenneT TSO B.V., verweerster,
gemachtigde: mr. M.W. Engelen, werkzaam bij EnerQ B.V. (hierna: EnerQ).
1. De procedure
Appellante heeft op 12 juni 2007 beroep ingesteld tegen een viertal besluiten van verweerster van 25 april 2007, verzonden 1 mei 2007.
Bij deze besluiten heeft verweerster de bezwaren van appellante tegen twee besluiten van 1 december 2006 en twee besluiten van 5 december 2006, waarbij verweerster de aanvragen van appellante om subsidie op grond van artikel 72m, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 buiten behandeling heeft gelaten, ongegrond verklaard.
Bij faxbericht van 16 juli 2007 heeft appellante de gronden van de beroepen ingediend en heeft zij verzocht de beroepen gezamenlijk te behandelen.
Bij brieven van 10 augustus 2007 heeft verweerster de verweerschriften en de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Op 3 november 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de beroepen gevoegd zijn behandeld en partijen hun standpunten bij monde van hun gemachtigden hebben toegelicht. Namens appellante is eveneens verschenen de heer A, werkzaam bij de betrokken vennootschap.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Elektriciteitswet 1998 (hierna: de Wet) bevatte tot 1 januari 2007 onder meer de volgende bepalingen:
" Artikel 72m
1. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verstrekt op aanvraag een subsidie ten behoeve van de productie van duurzame elektriciteit, klimaatneutrale elektriciteit of elektriciteit die is opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling, die is genoemd in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 72p, tweede lid, aan:
a. een op het Nederlandse net aangesloten producent die gedurende ten minste 10 jaar een productie-installatie voor duurzame elektriciteit of klimaatneutrale elektriciteit in stand houdt en exploiteert;
(…)
2. Geen subsidie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt verstrekt indien voor dezelfde productie-installatie reeds door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet subsidie is verstrekt. Met dezelfde productie-installatie, genoemd in de eerste volzin, wordt gelijkgesteld een productie-installatie die dezelfde aansluiting heeft, dan wel die op dezelfde locatie is gevestigd en dezelfde wijze van opwekking van elektriciteit gebruikt als de productie-installatie waarvoor eerder door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet subsidie is verstrekt.
Artikel 72n
1. De subsidie bedraagt het product van onderstaande vermenigvuldiging:
a. het vaste bedrag per kWh ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie dat wordt berekend met toepassing van de artikelen 72o en 72p, vermenigvuldigd met
b. het aantal kWh dat correspondeert met het aantal aan de producent uitgegeven garanties van oorsprong, certificaten voor klimaatneutrale elektriciteit of certificaten voor elektriciteit opgewekt door warmtekrachtkoppeling, die aantonen dat de producent met zijn productie-installatie een hoeveelheid elektriciteit heeft opgewekt en op een Nederlands net of een Nederlandse installatie heeft ingevoed en die zijn uitgegeven in de voor subsidie in aanmerking komende periode.
(…)
Artikel 72o
1. Het vaste bedrag per kWh ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie dient er in het geval van duurzame elektriciteit toe de verschillen tussen enerzijds de kostprijs van duurzame elektriciteit en anderzijds de kostprijs van elektriciteit, opgewekt op een andere wijze, te compenseren naar de mate waarin dat nodig is ter bevordering van het aanbod van duurzame elektriciteit.
(…)
3. Het vaste bedrag per kWh ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie ligt op het niveau dat geldt bij de aanvang van de voor subsidie in aanmerking komende periode en wordt gehandhaafd gedurende die gehele periode, tenzij bij ministeriële regeling een correctie wordt doorgevoerd. Deze correctie wordt steeds en alleen dan doorgevoerd indien de relatieve kostprijs van de betrokken elektriciteit verandert door een wijziging van de tarieven die zijn bedoeld in artikel 36i van de Wet belastingen op milieugrondslag. In dat geval wordt indien nodig afgeweken van het in artikel 72p, eerste lid, genoemde maximumbedrag.
Artikel 72p
1. Het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie bedraagt ten minste 0 eurocent en ten hoogste 10 eurocent per opgewekte en op een net of een installatie ingevoede kWh.
2. Onze Minister stelt ieder jaar, na overleg met Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij ministeriële regeling de hoogte vast van het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit ten behoeve van de productie van duurzame elektriciteit, klimaatneutrale elektriciteit of elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling, welke hoogte kan verschillen naargelang de verschillende categorieën producenten en de verschillende categorieën productie-installaties.
3. Een krachtens het tweede lid vast te stellen ministeriële regeling treedt niet eerder in werking dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. "
Ter uitvoering van artikel 72p van de Wet heeft de Minister van Economische Zaken op 20 december 2004 bij afzonderlijke besluiten de Regeling subsidiebedragen milieukwaliteit 2006 (periode 1 juli tot en met 31 december) en de Regeling subsidiebedragen milieukwaliteit 2007 vastgesteld en nadien gewijzigd bij besluiten van 8 december 2005, 9 juni 2006 en 29 november 2006.
De Regeling subsidiebedragen milieukwaliteit 2006 (periode 1 juli tot en met 31 december), zoals vastgesteld bij het besluit van 20 december 2004, luidt:
" Artikel 5
1. Het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor duurzame elektriciteit, opgewekt in een productie-installatie voor de productie van elektriciteit met behulp van windenergie op land, bedraagt bij subsidieverlening in de periode 1 juli 2006 tot en met 31 december 2006 € 0,065 per kWh.
(…) "
De Regeling subsidiebedragen milieukwaliteit 2007, zoals vastgesteld bij het besluit van 20 december 2004, luidt:
" Artikel 5
1. Het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor duurzame elektriciteit, opgewekt in een productie-installatie voor de productie van elektriciteit met behulp van windenergie op land, bedraagt bij subsidieverlening in 2007 € 0,065 per kWh.
(…) "
De Regeling van de Minister van Economische Zaken van 29 november 2006, nr. WJZ 6086077, tot wijziging van de Regeling subsidiebedragen milieukwaliteit 2006 (periode 1 juli tot en met 31 december) en de Regeling subsidiebedragen milieukwaliteit 2007 (hierna: het wijzigingsbesluit) luidt:
" Artikel I
De Regeling subsidiebedragen milieukwaliteit 2006 (periode 1 juli tot en met 31 december) wordt als volgt gewijzigd:
(…)
E
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘€ 0,065’ vervangen door: € 0,00.
(…)
Artikel II
De Regeling subsidiebedragen milieukwaliteit 2007 wordt als volgt gewijzigd:
(…)
E
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘€ 0,065’ vervangen door: € 0,00.
(…)
Artikel III
Op aanvragen om subsidie voor de productie van duurzame elektriciteit als bedoeld in de Regeling subsidiebedragen milieukwaliteit 2006 (periode 1 juli tot en met 31 december) en in de Regeling subsidiebedragen milieukwaliteit 2007 die vóór 18 augustus 2006 zijn ingediend en op subsidies die vóór 18 augustus 2006 zijn verstrekt, is de regelgeving van toepassing zoals die onmiddellijk voor dat tijdstip luidde.
Artikel IV
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot 18 augustus 2006.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. "
Met ingang van 1 januari 2007 is de Wet gewijzigd, waarna deze, voor zover van belang, als volgt kwam te luiden:
" Artikel 72m
1. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet kan ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductiesector op aanvraag een subsidie verstrekken aan:
a. een op een Nederlands net of een Nederlandse installatie aangesloten producent van duurzame elektriciteit of klimaatneutrale elektriciteit;
(…).
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:
a. de wijze waarop het bedrag dat ten hoogste beschikbaar is voor de verlening van subsidies wordt bepaald;
b. de wijze waarop het bedrag dat ten hoogste beschikbaar is voor de verlening van subsidies voor een bepaalde activiteit wordt bepaald;
c. de activiteiten waarvoor de subsidie kan worden verstrekt;
d. de criteria voor de verstrekking van subsidies;
e. de voorwaarden waaronder subsidies worden verleend;
f. de verplichtingen van de subsidie-ontvanger.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:
a. het bedrag van de subsidie;
b. de aanvraag van de subsidie en de besluitvorming daarover;
c. de vaststelling van de subsidie;
d. intrekking en wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;
e. de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten.
4. Onze Minister kan ontheffing verlenen van de regels bedoeld in het tweede en derde lid. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verlening van een ontheffing.
(…)
Artikel 72n
1. Onze Minister stelt ieder jaar, na overleg met Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij ministeriële regeling het bedrag vast dat ten hoogste beschikbaar is voor de verlening van subsidies als bedoeld in artikel 72m, eerste lid.
2. Binnen het bedrag, bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister bij ministeriële regeling het bedrag vaststellen dat ten hoogste beschikbaar is voor verschillende categorieën producenten of verschillende categorieën productie-installaties.
3. Onze Minister bepaalt bij ministeriële regeling de wijze waarop het beschikbare bedrag, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt verdeeld.
4. De ministeriële regeling, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld, toegezonden aan de Tweede Kamer. "
Ter uitvoering van artikel 72n, eerste lid, is de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 29 december 2006, nr. WJZ 6085946, houdende de vaststelling van een subsidieplafond voor de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie (Stcrt. 2006, 253) vastgesteld. Deze regeling luidt:
" Artikel 1
1. Het subsidieplafond voor het in 2007 verlenen van subsidies als bedoeld in artikel 72m, eerste lid, onder a, van de Elektriciteitswet 1998 bedraagt € 0,-.
(…)
Artikel 2
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij brieven van 31 augustus 2006 en 6 september 2006 heeft appellante op grond van artikel 72m van de Wet aanvragen om subsidie ingediend bij EnerQ voor een viertal toekomstige wind op land installaties, bestaande uit windmolens op de locaties Hondweg 19 te Dronten en Alikruikweg 20 te Biddinghuizen.
- EnerQ is de dochtermaatschappij die verweerster heeft opgericht ten behoeve van de verlening van subsidie voor de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie (hierna: MEP-subsidie). De aanvragen zijn op de dag van indiening door EnerQ ontvangen.
- Bij brieven van 10 oktober 2006 heeft verweerster appellante op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de gelegenheid gesteld om de aanvragen aan te vullen. In die brieven heeft verweerster aangegeven voornemens te zijn om, indien de aanvragen aan alle vereisten voldoen, na publicatie van het wijzigingsbesluit beschikkingen af te geven met een subsidiebedrag van € 0, per kWh (beschikkingen met een "nultarief"). Tevens heeft verweerster opgemerkt dat het na ontvangst van deze beschikkingen op grond van artikel 72m, tweede lid, van de Wet niet mogelijk is om voor de in de aanvraag betrokken productie-installaties "een tweede beschikking, met eventueel wel een hoger subsidiebedrag, te ontvangen".
- Appellante heeft vervolgens geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om de aanvragen aan te vullen.
- Bij besluiten van 1 december 2006 en 5 december 2006 heeft verweerster op grond van artikel 4:5 Awb besloten om de aanvragen van appellante niet in behandeling te nemen.
- Bij brieven van 12 januari 2007 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen deze besluiten van 1 december 2006 en 5 december 2006.
- Op 6 maart 2007 heeft een hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproduktie (hierna: de commissie) plaatsgevonden omtrent de bezwaren van appellante.
- Op 19 april 2007 heeft de commissie aan verweerster geadviseerd de bezwaren ongegrond te verklaren.
- Vervolgens heeft verweerster de bestreden besluiten genomen.
3. De bestreden besluiten
Bij de bestreden besluiten heeft verweerster de bezwaren onder verwijzing naar en met overneming van het advies van de commissie ongegrond verklaard. In het advies wordt, samengevat weergegeven, als volgt overwogen.
Appellante heeft geen gebruik gemaakt van de door verweerster geboden gelegenheid om binnen een termijn van vier weken de aanvragen aan te vullen met de voor de beoordeling daarvan noodzakelijke gegevens en bescheiden. Verweerster heeft vervolgens binnen vier weken na het ongebruikt verstrijken van genoemde termijn de besluiten om de aanvragen niet te behandelen aan appellante bekend gemaakt. Gelet hierop heeft verweerster voldaan aan de formele vereisten voor toepassing van artikel 4:5 Awb.
De mededelingen die verweerster heeft gedaan over het wijzigingsbesluit en de gevolgen daarvan voor de door appellante ingediende aanvragen zijn niet als onjuist of onvolledig aan te merken. Deze mededelingen zijn in overeenstemming met hetgeen op dat tijdstip door de verantwoordelijke minister naar buiten was gebracht. Verweerster heeft in de brieven voldoende duidelijk aangegeven dat de regelgeving nog niet was goedgekeurd, zodat de onzekere factoren ook voor appellante helder konden zijn.
Verder is niet onjuist de mededeling dat als beschikkingen met een nultarief zijn afgegeven, het op grond van artikel 72m, tweede lid, van de Wet (oud) niet meer mogelijk is om nog beschikkingen met eventueel wel een hoger subsidiebedrag te ontvangen. Op het moment dat deze mededeling werd gedaan, was artikel 72m, tweede lid, van de Wet (oud) geldend recht. Ten aanzien van de verstrekking van subsidie op grond van artikel 72m, tweede lid, van de Wet (oud) geldt niet de materiële eis dat er ook daadwerkelijk geldbedragen dienen te zijn overgemaakt. De mededeling dat slechts één maal een subsidiebeschikking kan worden gegeven, ook als daar een nultarief voor geldt, is niet in strijd met de regelgeving.
De mededeling ten aanzien van artikel 72m, tweede lid, van de Wet (oud) is evenmin onvolledig. Weliswaar is in de Wet zoals deze met ingang van 1 januari 2007 luidde geen artikel opgenomen met dezelfde strekking als artikel 72m, tweede lid, van de Wet (oud), maar op grond van artikel 72m van die wet kunnen wel bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld waarin een soortgelijke regeling is opgenomen. De inhoud van de algemene maatregel van bestuur was op het moment van de mededeling nog niet bekend. In de memorie van toelichting op de wijziging van de Wet is echter wel opgenomen dat als uitgangspunt van de algemene maatregel van bestuur geldt dat de bestaande wettelijke regels zoveel mogelijk qua strekking worden behouden.
Op het moment dat de mededelingen zijn gedaan was de wijzigingswet van 28 juni 2006 al bekend en was derhalve ook het overgangsrecht reeds bekend. Ingevolge het overgangsrecht zou artikel 72m, tweede lid, van de Wet (oud) van toepassing zijn gebleven op de aanvragen, indien deze waren aangevuld, zelfs als er op grond van de nieuwe wet een andersluidende regeling zou komen.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft in beroep, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
De bestreden besluiten zijn in strijd met de geschreven en ongeschreven beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Verweerster heeft appellante ten onrechte op basis van onjuiste en onvolledige informatie ontraden om de aanvragen aan te vullen.
Verweerster heeft in haar brieven van 10 oktober 2006 ten onrechte aangegeven dat in geval van vaststelling van het wijzigingsbesluit voor de aanvragen een subsidiebedrag van € 0,- zou gaan gelden, op grond waarvan na aanvulling van de aanvragen beschikkingen met een nultarief zouden worden afgegeven.
Het primaire standpunt van appellante is dat een nihilstelling van de subsidies geheel onverbindend is wegens strijd met de Wet. Subsidiair wordt betoogd dat de nihilstelling niet eerder rechtskracht kan verkrijgen dan na verloop van ten minste vier weken na toezending van het voorgestelde wijzigingsbesluit aan de Tweede Kamer en na bekendmaking van het vastgestelde wijzigingsbesluit in de Staatscourant van 5 december 2006. Hieruit volgt dat de beschikkingen op de aanvragen zouden dienen te worden gebaseerd op de vóór het wijzigingbesluit geldende regelingen.
De bestreden besluiten zijn voorts in strijd met het materiële rechtszekerheidsbeginsel, nu verweerster in de brieven van 10 oktober 2006 heeft aangegeven te zullen wachten met het nemen van de beschikkingen op de aanvragen tot het moment dat het wijzigingsbesluit zou zijn gepubliceerd.
Tot slot heeft verweerster appellante onjuist en onvolledig voorgelicht door haar er niet op te wijzen dat de bepaling van artikel 72m, tweede lid, van de Wet (oud) per 1 januari 2007 zou worden geschrapt. Nu deze bepaling niet geldt voor de situatie ná 1 januari 2007 was en is bepaald niet met zekerheid te zeggen of deze bepaling een belemmering zal vormen voor nieuwe aanvragen onder de nieuwe regeling. Daarnaast kan de toekenning van subsidie met een nultarief niet als een "positieve beschikking" worden aangemerkt, zodat geen sprake is van een "productie-installatie waarvoor eerder door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet subsidie is verstrekt".
Indien verweerster appellante niet op basis van onjuiste en onvolledige informatie had ontraden om de aanvragen aan te vullen, zou appellante de aanvragen tijdig hebben aangevuld, in welk geval verweerster daarop met inachtneming van de in november 2006 geldende tarieven had dienen te beslissen.
Gelet op al deze omstandigheden heeft verweerster niet in redelijkheid gebruik kunnen maken van haar bevoegdheid om de aanvragen op grond van artikel 4:5 Awb buiten behandeling te laten.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 In artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, Awb is bepaald dat, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
5.2 Het College stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat appellante geen gebruik heeft gemaakt van de door verweerster geboden gelegenheid om de aanvragen binnen de daartoe gestelde termijn van vier weken aan te vullen, alsmede dat verweerster binnen vier weken na het ongebruikt verstrijken van genoemde termijn de besluiten om de aanvragen niet te behandelen aan appellante bekend heeft gemaakt. Verweerster was derhalve bevoegd om de aanvragen met toepassing van 4:5, eerste lid, Awb buiten behandeling te laten.
5.3 Vervolgens komt het College toe aan de vraag of verweerster, gelet op de inhoud van de brieven van 10 oktober 2006, waarin naar de mening van appellante onjuiste en onvolledige informatie is verstrekt, in redelijkheid van vooromschreven bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Deze vraag dient naar het oordeel van het College bevestigend te worden beantwoord. Het College overweegt dienaangaande het volgende.
5.4 In de brieven van 10 oktober 2006 heeft verweerster appellante gewezen op de toezending op 18 augustus 2006 van het ontwerp wijzigingsbesluit aan de Tweede Kamer. Verweerster heeft in dat kader gesteld dat indien het wijzigingsbesluit overeenkomstig het ontwerp zou worden gepubliceerd, ingevolge dat besluit voor alle projecten voor duurzame elektriciteit waarvoor EnerQ op of na 18 augustus 2006 een aanvraag heeft ontvangen, een subsidiebedrag van € 0,- zou gelden. Daarbij heeft verweerster voorts te kennen gegeven dat zij voornemens is om na de publicatie van het wijzigingsbesluit in de beschikkingen op de aanvragen van appellante een subsidiebedrag van € 0,- op te nemen.
Naar het oordeel van het College heeft verweerster door het opnemen van deze informatie in de brieven van 10 oktober 2006 niet veel meer of anders gedaan, dan een weergave geven van de stand van zaken rond de behandeling van het ontwerp wijzigingsbesluit en de eventuele gevolgen daarvan voor de afhandeling van de aanvragen van appellante, indien het ontwerp ongewijzigd zou worden vastgesteld en in werking zou treden. Anders dan appellante meent, kan deze weergave niet worden aangemerkt als het verstrekken van onjuiste of onvolledige informatie. Het betoog van appellante dat de in het wijzigingsbesluit neergelegde nihilstelling van de subsidies in strijd is met de Wet kan hier niet aan afdoen. Nu de onderhavige beroepsprocedure is gericht op beantwoording van de vraag of verweerder de subsidieaanvragen van appellante terecht op grond van artikel 4:5 Awb buiten behandeling heeft gelaten, kan de verbindendheid van het wijzigingsbesluit hier niet aan de orde komen.
5.5 De grief van appellante dat verweerder zich niet heeft gehouden aan zijn toezegging om te wachten met het nemen van beschikkingen op de aanvragen tot na de publicatie van het wijzigingsbesluit treft geen doel. De aanvragen van appellante zijn bij de bestreden besluiten immers buiten behandeling gelaten. De vraag of verweerster, indien zij de aanvragen wel in behandeling zou hebben genomen, daarop ontijdig zou hebben beslist, staat in deze procedure dan ook niet ter beoordeling.
5.6 Met betrekking tot de mededelingen die verweerster in de brieven van 10 oktober 2006 heeft gedaan over de toepassing van artikel 72m, tweede lid, van de Wet, overweegt het College dat verweerster hiermee heeft aangegeven op welke wijze zij deze bepaling uitlegt, en derhalve op welke wijze zij op een toekomstige aanvraag tot verkrijging van MEP subsidie zou beslissen voor een productie-installatie waarvoor eerder al een nultariefbeschikking is afgegeven. Deze mededeling van verweerster over de wijze waarop zijzelf artikel 72m, tweede lid, van de Wet (oud) pleegt te interpreteren, wijkt voorzover is kunnen blijken niet af van de door verweerder in de praktijk gevolgde benadering op dat punt en gaat de voorlichtende strekking van de brieven niet te buiten.
5.7 Tot slot kunnen naar het oordeel van het College vooromschreven mededelingen in de brieven van 10 oktober 2006 inzake de bepaling van artikel 72m, tweede lid, van de Wet niet als onvolledig worden aangemerkt. Deze mededelingen hebben betrekking op de ten tijde van de dagtekening van de brieven geldende wetgeving. Tot het doen van mededelingen over toekomstige wetgeving was verweerster niet gehouden.
5.8 Ook overigens zijn het College geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan verweerster bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid van haar bevoegdheid tot het buiten behandeling laten van de aanvragen gebruik heeft kunnen maken.
5.9 Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
5.10 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. S.C. Stuldreher en mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. O.C. Bos als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 december 2008.
w.g. C.M. Wolters w.g. O.C. Bos