5. De beoordeling van het geschil
5.1 In artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, Awb is bepaald dat, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
5.2 Het College stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat appellante geen gebruik heeft gemaakt van de door verweerster geboden gelegenheid om de aanvragen binnen de daartoe gestelde termijn van vier weken aan te vullen, alsmede dat verweerster binnen vier weken na het ongebruikt verstrijken van genoemde termijn de besluiten om de aanvragen niet te behandelen aan appellante bekend heeft gemaakt. Verweerster was derhalve bevoegd om de aanvragen met toepassing van 4:5, eerste lid, Awb buiten behandeling te laten.
5.3 Vervolgens komt het College toe aan de vraag of verweerster, gelet op de inhoud van de brieven van 10 oktober 2006, waarin naar de mening van appellante onjuiste en onvolledige informatie is verstrekt, in redelijkheid van vooromschreven bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Deze vraag dient naar het oordeel van het College bevestigend te worden beantwoord. Het College overweegt dienaangaande het volgende.
5.4 In de brieven van 10 oktober 2006 heeft verweerster appellante gewezen op de toezending op 18 augustus 2006 van het ontwerp wijzigingsbesluit aan de Tweede Kamer. Verweerster heeft in dat kader gesteld dat indien het wijzigingsbesluit overeenkomstig het ontwerp zou worden gepubliceerd, ingevolge dat besluit voor alle projecten voor duurzame elektriciteit waarvoor EnerQ op of na 18 augustus 2006 een aanvraag heeft ontvangen, een subsidiebedrag van € 0,- zou gelden. Daarbij heeft verweerster voorts te kennen gegeven dat zij voornemens is om na de publicatie van het wijzigingsbesluit in de beschikkingen op de aanvragen van appellante een subsidiebedrag van € 0,- op te nemen.
Naar het oordeel van het College heeft verweerster door het opnemen van deze informatie in de brieven van 10 oktober 2006 niet veel meer of anders gedaan, dan een weergave geven van de stand van zaken rond de behandeling van het ontwerp wijzigingsbesluit en de eventuele gevolgen daarvan voor de afhandeling van de aanvragen van appellante, indien het ontwerp ongewijzigd zou worden vastgesteld en in werking zou treden. Anders dan appellante meent, kan deze weergave niet worden aangemerkt als het verstrekken van onjuiste of onvolledige informatie. Het betoog van appellante dat de in het wijzigingsbesluit neergelegde nihilstelling van de subsidies in strijd is met de Wet kan hier niet aan afdoen. Nu de onderhavige beroepsprocedure is gericht op beantwoording van de vraag of verweerder de subsidieaanvragen van appellante terecht op grond van artikel 4:5 Awb buiten behandeling heeft gelaten, kan de verbindendheid van het wijzigingsbesluit hier niet aan de orde komen.
5.5 De grief van appellante dat verweerder zich niet heeft gehouden aan zijn toezegging om te wachten met het nemen van beschikkingen op de aanvragen tot na de publicatie van het wijzigingsbesluit treft geen doel. De aanvragen van appellante zijn bij de bestreden besluiten immers buiten behandeling gelaten. De vraag of verweerster, indien zij de aanvragen wel in behandeling zou hebben genomen, daarop ontijdig zou hebben beslist, staat in deze procedure dan ook niet ter beoordeling.
5.6 Met betrekking tot de mededelingen die verweerster in de brieven van 10 oktober 2006 heeft gedaan over de toepassing van artikel 72m, tweede lid, van de Wet, overweegt het College dat verweerster hiermee heeft aangegeven op welke wijze zij deze bepaling uitlegt, en derhalve op welke wijze zij op een toekomstige aanvraag tot verkrijging van MEP subsidie zou beslissen voor een productie-installatie waarvoor eerder al een nultariefbeschikking is afgegeven. Deze mededeling van verweerster over de wijze waarop zijzelf artikel 72m, tweede lid, van de Wet (oud) pleegt te interpreteren, wijkt voorzover is kunnen blijken niet af van de door verweerder in de praktijk gevolgde benadering op dat punt en gaat de voorlichtende strekking van de brieven niet te buiten.
5.7 Tot slot kunnen naar het oordeel van het College vooromschreven mededelingen in de brieven van 10 oktober 2006 inzake de bepaling van artikel 72m, tweede lid, van de Wet niet als onvolledig worden aangemerkt. Deze mededelingen hebben betrekking op de ten tijde van de dagtekening van de brieven geldende wetgeving. Tot het doen van mededelingen over toekomstige wetgeving was verweerster niet gehouden.
5.8 Ook overigens zijn het College geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan verweerster bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid van haar bevoegdheid tot het buiten behandeling laten van de aanvragen gebruik heeft kunnen maken.
5.9 Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
5.10 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.