ECLI:NL:CBB:2008:BG9584

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/628
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving wijziging vestigingsgegevens en handelsnaam in het Handelsregister

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 december 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant, een vennootschap onder firma (vof) C, en de Kamer van Koophandel en fabrieken voor Oost-Brabant. Appellant had op 30 juni 2008 een aanvraag ingediend voor wijziging van vestigingsgegevens en handelsnaam, maar deze aanvraag werd door de Kamer van Koophandel niet in behandeling genomen. De Kamer stelde dat de opgave niet afkomstig was van een bevoegd persoon en dat er gerede twijfel bestond over de juistheid van de gegevens. Appellant had eerder al verschillende procedures aangespannen met betrekking tot inschrijving van de vof, maar deze waren door de rechter afgewezen. De Kamer van Koophandel weigerde de opgave te registreren op basis van de Handelsregisterwet 2007 en het Handelsregisterbesluit 2008, die vereisen dat de onderneming al ingeschreven moet zijn voordat wijzigingen kunnen worden doorgevoerd.

Appellant voerde aan dat de weigering om de wijziging te registreren in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar het College oordeelde dat er geen eigendomsrecht in het geding was. Het College concludeerde dat de Kamer van Koophandel terecht had geweigerd de opgave in behandeling te nemen, omdat de vof niet correct was ingeschreven en de opgave niet volledig was. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en het College oordeelde dat de Kamer van Koophandel bevoegd was om de opgave te weigeren. De beslissing van de Kamer werd bevestigd, en appellant werd niet in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/628 2 december 2008
24060 Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963
Inschrijving
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Kamer van Koophandel en fabrieken voor Oost-Brabant, verweerster,
gemachtigde: A.A.F. Bierings, werkzaam bij verweerster.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 20 augustus 2008, bij het College binnengekomen op 22 augustus 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster van 6 augustus 2008.
Bij dit besluit heeft verweerster ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van verweerster van 1 juli 2008 tot het niet in behandeling nemen van de door appellant gedane opgave voor wijziging van de vestigingsgegevens en handelsnaam van C.
Bij brieven van 11 september 2008 en 16 september 2008 heeft appellant de gronden van beroep nader aangevuld.
Bij brief van 1 oktober 2008 heeft verweerster een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Bij brief van 8 oktober 2008 heeft het College verweerster verzocht te onderbouwen dat het besluit van 6 augustus 2008 bevoegd is genomen.
Op dat verzoek heeft verweerster bij brief van 9 oktober 2008 gereageerd door toezending van een aantal stukken.
Op 21 oktober 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Verweerster is bij gemachtigde verschenen. Overeenkomstig voorafgaand bericht, is appellant niet ter zitting verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Handelsregisterwet 1996 was onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 5
1. Tot het doen van opgave ter inschrijving in het handelsregister bij de ter zake bevoegde Kamer is verplicht degene aan wie een onderneming toebehoort of, indien het de inschrijving betreft van een rechtspersoon of van een aan een rechtspersoon toebehorende onderneming, ieder der bestuurders van de rechtspersoon.
(…)
Artikel 8
1. De op grond van artikel 5 daartoe verplichte personen doen, met inachtneming van het bij algemene maatregel van bestuur bepaalde, de opgaven die de Kamer nodig heeft om ervoor te zorgen dat de bij die maatregel aangewezen gegevens te allen tijde juist en volledig in het handelsregister ingeschreven zijn.
(…)
Artikel 23
1. Indien een Kamer of een andere belanghebbende van mening is dat de inschrijving van een onderneming of rechtspersoon onjuist, onvolledig of in strijd met de openbare orde of de goede zeden is of dat een onderneming of een rechtspersoon ten onrechte niet is ingeschreven, kan de belanghebbende zich bij verzoekschrift wenden tot de rechter van het kanton waar de inschrijving is geschied of zou moeten geschieden, met het verzoek de doorhaling, aanvulling of wijziging van het ingeschrevene of de inschrijving van de onderneming of de rechtspersoon te gelasten.
(…).”
In het Handelsregisterbesluit 1996 was onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 4 1. Indien de Kamer er niet van overtuigd is dat de opgave afkomstig is van iemand die tot het doen van de opgave verplicht of bevoegd is, kan zij weigeren de opgave in behandeling te nemen. 2. Indien niet is voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de opgave of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de opgave, kan de Kamer weigeren de opgave in behandeling te nemen, mits de belanghebbende de gelegenheid heeft gehad deze binnen een door de Kamer gestelde termijn aan te vullen.”
In de per 1 juli 2008 in werking getreden Handelsregisterwet 2007 is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 5 In het handelsregister worden de volgende ondernemingen ingeschreven:
a. een onderneming die in Nederland is gevestigd en die toebehoort aan een naamloze vennootschap, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een maatschap, een rederij, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij, een vereniging, een stichting, een kerkgenootschap of een publiekrechtelijke rechtspersoon; (…)
Artikel 18
1. Tot het doen van opgave ter inschrijving in het handelsregister is verplicht degene aan wie een onderneming toebehoort, of, indien het de inschrijving betreft van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a en b, het tweede lid en derde lid, ieder der bestuurders van de rechtspersoon.
2. Indien het eerste lid niet van toepassing is, is tot het doen van opgave ter inschrijving in het handelsregister verplicht degene die belast is met de dagelijkse leiding van een onderneming of rechtspersoon.
(…)
Artikel 39
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot: (…)
f. de criteria om een inschrijving te weigeren.”
In het eveneens per 1 juli 2008 in werking getreden Handelsregisterbesluit 2008 is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 5
1. De kamer weigert om tot inschrijving over te gaan indien zij er niet van overtuigd is dat de opgave afkomstig is van een tot opgave bevoegd persoon.
2. De kamer kan weigeren om tot inschrijving over te gaan indien:
a. de opgave strijdig is met een wettelijk voorschrift, het recht, de openbare orde of de goede zeden; b. de opgave innerlijk strijdig of onvolledig is;
c. de opgave strijdig is met de reeds over de onderneming of rechtspersoon opgenomen gegevens; d. de opgave strijdig is met gegevens uit een ander basisregister;
e. de kamer gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave.
(…).”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 30 juni 2008 heeft verweerster ontvangen een op 27 juni 2008 door appellant ondertekend aanvraagformulier inzake wijziging vestigingsgegevens. Blijkens dit formulier heeft appellant de wijziging opgegeven voor de gegevens van vennootschap onder firma C (hierna: vof), gevestigd te B, met inschrijfnummer *. De wijziging ziet op een toevoeging van een handelsnaam, namelijk D, en een wijziging van het adres van de vof.
- Bij brief van 1 juli 2008 heeft verweerster onder opgave van redenen het aanvraagformulier retour gezonden.
- Bij brief van 4 juli 2008 heeft appellant hiertegen bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerster
Bij het bestreden besluit heeft verweerster het volgende overwogen:
“(…)
Wij zien op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb ervan af om u te horen, omdat uw bezwaar kennelijk ongegrond is.
De weigering die aan de retourzending ten grondslag ligt om de met het formulier aanvraagde wijziging in te schrijven in het register is gegrond op de vaststelling dat de inschrijving die u wenst te wijzigen, zoals u al te zeer bekend is, met ingang van 1 januari 1993 is doorgehaald op last van de kantonrechter te E. De inschrijving van de gevraagde wijziging is gelet op deze uitspraak in strijd met het recht. Voorts heeft de Kamer gerede twijfel over de juistheid van de gegevens in uw formulier en is ze er niet van overtuigd dat de opgave afkomstig is van een tot opgave bevoegd persoon (artikel 5, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, c en e,Handelregisterbesluit 2008).
(…)”.
In het verweerschrift heeft verweerder daaraan toegevoegd dat het onderhavige verzoek is gedaan ”tegen beter weten in”, omdat appellant al verschillende procedures heeft geëntameerd waarbij gestreefd werd naar inschrijving van de vof C en het College reeds ten gronde heeft overwogen dat verweerster de opgave ter inschrijving niet in behandeling behoefde te nemen. Ook de door appellant op 30 juni 2008 gedane opgave tot wijziging van de vestigingsgegevens en handelsnaam is om voornoemde redenen door verweerster terecht niet in behandeling genomen. Door hierover te procederen maakt appellant misbruik van recht, waardoor procesbelang ontbreekt en het beroep om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft het volgende aangevoerd.
Het besluit op bezwaar is onbevoegd genomen. Na de ontvangst van het besluit op bezwaar heeft appellant verzocht om openbaarmaking van de bescheiden waaruit de bevoegdheid van de beslisser op bezwaar zou kunnen blijken. De door appellant ontvangen parafenlijst vermeldt echter geen bevoegdheid van dhr. A.A.F. Bierings om op bezwaarschriften te beslissen. Een gegeven mandaat daartoe ontbreekt.
Artikel 7:2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verplicht tot het horen van belanghebbenden. Aangezien het een opgave betreft inzake een onderneming van twee natuurlijke personen, zijn beiden belanghebbenden in de zin van de Awb. Geen van beiden is echter in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
In het besluit op bezwaar heeft verweerster zonder kenbare, althans onjuiste motivering, het primaire besluit trachten te handhaven op grond van artikel 5 Handelsregisterbesluit 2008. Nadat appellant de tekst van en de nota van toelichting bij deze bepaling heeft geciteerd stelt hij vervolgens:
“(…)
1) De Kamer van Koophandel heeft zelf in het voorafgaande beroep CBb Awb 05/8 S1 ”de” art. 22 WvK-akte d.d. 1 augustus 1992 inzake VoF ”C” geproduceerd en is aldus aantoonbaar bekend met ”bevoegdheid” ex. art. 17/23 WvK.
2) De – onderliggende – opgave betreft wijziging vestigingsadres naar ”D”; uit het feit dat de – opvolgende – ”beslissing op bezwaar” verzonden is aan (uitsluitend) het nieuw opgegeven vestigingsadres, volgt (impliciete) erkenning juistheid dezer opgave.
3) Opgave ”wijziging vestigingsadres etc.” is gedaan middels een zijdens de Kamer van Koophandel samengesteld ”formulier”, wat geen ruimte biedt voor aanvulling/wijziging; bij retournering – ”beslissing in primo” – is vermelding ”aanvulling(en)/wijziging(en)” verzuimd.
Z) De Kantonrechter E heeft nimmer doorhaling algehele ”inschrijving” gelast, maar uitsluitend van een enkele, tijdens verblijf (thans) appellant in het buitenland, zijdens KvK ”ingeschreven” – deels onjuiste – opgave; daar hierin noch KvK procespartij, noch voldaan is de voorwaarden ex. art. 10/11 Hrgb. (oud) handhaaft KvK deze ”opgave” tot op heden.
Uit het feit dat de aldus Nota van Toelichting geboden ”kenbare motivering” ontbreekt, althans (evident) onjuist is, volgt als conclusie: de vernietiging ”beslissing op bezwaar”.
(…).”
Voorts beroept appellant zich op artikel 1, Eerste Protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en stelt hiertoe het volgende:
“(…)
1. Sedert 1999 wordt de registratie geweigerd van een ”onderneming” in een gezamenlijk eigendom met mevr. F – VoF – met blijkens balans door KvK geproduceerd in CBb Awb 05/8 S1 zijdens ”onderneming” € 90.000,= etc. verschuldigd aan (thans) appellant.
2. Motivering weigering registratie: (1) KvK is verplicht tot registratie gegevens, (2) ”dus” is ”burger” verplicht al deze gegevens op toe geven aan KvK, (3) ”dus” als een ”burger” niet alle door KvK te registreren gegevens weet op te geven, mag KvK registratie algeheel weigeren.
? Contrair: Handelsregisterwet 1918-1997; bij aldus KvK ”onvolledige/onjuiste” opgave mag KvK éénmaal retourneren; opnieuw inleveren opgave verplicht KvK tot wél registratie.
Contrair: Handelsregisterwet 2007/ handelsregisterbesluit 2008; art. 43/44 Hrgb. verplicht KvK zelfs tot overname ”prive-adres” uit G.B.A. (=geen ”opgave”), Handelsregisterwet 2007 verplicht KvK juist tot ”ambtshalve” registratie (na onderzoek) bij geheel ontbreken opgave.
3. Blijkens CBb Awb 99/939 S1 ontbrak in opgave 1999 uitsluitend een ”prive-adres” en een ”handtekening”; ook zonder opgave kan KvK beide gegevens registreren, vanuit koppeling aan G.B.A. plus middels inscannen of oprichtingsakte geproduceerd in CBb Awb 05/8 S1.
Z. Aldus E.H.R.M. vormt (a) verzuim overheid – KvK – ”oplossing” zonder belasting ”burger” (inlezen/inscannen), (b) zijdens overheid – KvK – de burger daarentegen juist ”belasten” en (c) bovendien vervolgens jarenlange proceslast leggen op de ”burger”: schending EVRM 1 EP.
(...)”.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College onderschrijft niet de stelling van verweerster dat het beroep van appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege misbruik van procesrecht. Hiertoe is reeds redengevend dat het College voor het eerst oordeelt ter zake een besluit waarin verweerster een opgave van appellant heeft getoetst aan de Handelsregisterwet 2007 en het Handelsregisterbesluit 2008.
5.2 Met betrekking tot het betoog van appellant dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen, oordeelt het College dat hiervoor, mede gezien de ondertekening van het bestreden besluit en de bij verweersters brief van 9 oktober 2008 overgelegde lijst inzake ”Tekenbevoegdheid Kamer van Koophandel Brabant augustus 2008”, onvoldoende aanwijzingen zijn. Het College gaat dan ook uit van een bevoegdelijk genomen besluit.
5.3 Ten aanzien van de materiële aspecten van de zaak overweegt het College als volgt.
Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 27 mei 2004 (AWB 03/896), overweegt het College dat van het in het handelsregister opnemen van een wijziging (van vestigingsgegevens en handelsnaam) vereist is dat de onderneming waarop die wijziging betrekking heeft, reeds in het handelsregister is ingeschreven. Aangezien daarvan met betrekking tot de vof geen sprake is en ten tijde van de opgave ook niet was, heeft verweerster terecht geweigerd het wijzigingsformulier in behandeling te nemen.
Het beroep van appellant op artikel 1, Eerste Protocol, EVRM kan naar het oordeel van het College evenmin slagen, omdat is gesteld, noch gebleken dat enig eigendomsrecht in het geding is. De stelling van appellant dat de overheid hem als vennoot – jarenlang – heeft belast met de opdracht de volledige gegevens te verstrekken, terwijl de ontbrekende gegevens langs een andere weg hadden kunnen worden verkregen, leidt het College niet tot een ander oordeel. Immers, zowel onder de Handelsregisterwet 1996 als onder de Handelsregisterwet 2007 heeft verweerster de bevoegdheid een opgave te weigeren als deze niet volledig is. Gezien de omstandigheid dat juist op verzoek van de persoon, ten aanzien waarvan de relevante gegevens ontbreken, een eerdere inschrijving van de vof bij beschikking van de kantonrechter van E ongedaan is gemaakt, kan niet met vrucht worden betoogd dat verweerster niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
5.4 Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat verweerster terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar kennelijk ongegrond is en mitsdien kon beslissen om met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb van het horen van appellant af te zien. Het beroep is derhalve ongegrond.
5.5 Met betrekking tot het verzoek van verweerster appellant in de door haar gemaakte proceskosten te veroordelen overweegt het College als volgt.
Verweerster betoogt dat op grond van de eerdergenoemde uitspraak van 13 februari 2007 appellant thans in de door haar gemaakte proceskosten dient te worden veroordeeld, omdat hij wederom een onvolledige opgave heeft gedaan. Het College volgt dit betoog niet. Hierbij acht het College doorslaggevend dat geen sprake is van misbruik van procesrecht, zoals in 5.1 is weergegeven. Derhalve zal het verzoek van verweerster tot het veroordelen van appellant in de door haar gemaakte proceskosten worden afgewezen.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, mr. M.A. Fierstra en mr. M. van Duuren in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Michael als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2008.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. S.D.M. Michael