5. De beoordeling van het geschil
5.1 Tussen partijen is in geschil of appellante voldoet aan het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder b en c, van de Beleidsregels, waarin cumulatieve eisen zijn gesteld voor de verkrijging van een kostenvergoeding. Het College overweegt hieromtrent als volgt.
5.2 Voor het College staat vast dat de op 24 juli 2006 door appellante bij de gemeente Westland elektronisch ingediende aanvraag een conceptaanvraag is en geen definitieve aanvraag om een milieuvergunning. Dit blijkt zowel uit de grote, schuin weergegeven letters op alle pagina’s van de aanvraag waarin is aangegeven dat het om een concept gaat, als uit de tekst van het begeleidende e-mailbericht. Naar het oordeel van het College is deze conceptaanvraag niet als een in voldoende mate geconcretiseerde vergunningsaanvraag aan te merken. Het College baseert die conclusie mede op het e-mailbericht dat door appellante op de door haar genoemde datum van 16 augustus 2006 is ontvangen van de gemeente Westland. Hierin is gewezen op een groot aantal punten waarop de conceptaanvraag diende te worden aangepast. Hierbij is tevens geadviseerd te wachten met de indiening van een definitieve aanvraag, omdat mogelijkerwijs na bespreking met de bij de gemeente ter zake kundige zou blijken dat nog nadere vragen gesteld zouden kunnen worden of nog aanvullende informatie nodig zou zijn.
Hieruit volgt dat appellante niet heeft voldaan aan artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Beleidsregels, waarin is bepaald dat een verzoeker om in aanmerking te komen voor een kostenvergoeding voor 18 augustus 2006 de voor de aanvraag van de MEP-subsidie benodigde vergunningen heeft aangevraagd. Dat appellante heeft besloten te wachten met de indiening van de definitieve aanvraag voor een milieuvergunning na overleg met en op aanraden van de gemeente Westland kan niet afdoen aan de eenduidige tekst van voornoemde bepaling.
Het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel, dat zij motiveert door aan te geven dat zij de aanvraag om een milieuvergunning eerder zou hebben ingediend indien zij op de hoogte zou zijn geweest van de sluiting van de MEP-regeling op 18 augustus 2008, kan niet slagen. Haar situatie wijkt op dit punt immers niet af van die van andere (potentiële) producenten van duurzame elektriciteit, die evenmin wisten dat op 18 augustus 2006 de MEP-subsidie op nihil zou worden gesteld.
Nu vaststaat dat de aanvraag voor de vereiste milieuvergunning niet tijdig is ingediend en derhalve niet aan artikel 2, eerste lid, onder b, van de Beleidsregels is voldaan, kan buiten beschouwing blijven of appellante gehouden was tot het aanvragen van een bouwvergunning. Evenmin behoeft te worden ingegaan op de vraag of appellante overeenkomstig artikel 2, eerste lid, onder c, van de Beleidsregels redelijkerwijs tussen 18 augustus 2006 en 31 december 2006 een volledig ingevuld aanvraagformulier met alle benodigde bijlagen had kunnen indienen.
5.3 Appellante komt niet in aanmerking voor een vergoeding voor door haar in de bezwaarfase gemaakte kosten. In afwijking van hetgeen door artikel 7:15, tweede lid, Awb wordt vereist, is geen sprake geweest van een herroeping van enig besluit door verweerder. In reactie op hetgeen door appellante ter zake is aangevoerd, merkt het College op dat verweerder – hoewel hij in het besluit op bezwaar en het besluit van 25 juli 2007 een verschillende wettelijke grondslag voor zijn beslissing heeft genoemd – in beide gevallen zijn beslissing heeft doen steunen op het feit dat niet tijdig een aanvraag om milieuvergunning was ingediend.
5.4 Gelet op het voorgaande moet het beroep ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling vindt het College geen aanleiding.