5. De beoordeling van het geschil
5.1 Tussen partijen is in geschil of appellante voldoet aan het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder b en c, van de Beleidsregels, waarin cumulatieve eisen zijn gesteld voor de verkrijging van een kostenvergoeding. Het College overweegt hieromtrent als volgt.
5.2 Allereerst merkt het College het volgende op. Per 18 augustus 2006 is de subsidie ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductiesector voor nieuwe aanvragen op nihil gesteld. Zoals blijkt uit de toelichting op de Beleidsregels wordt het niet redelijk geacht dat die producenten van duurzame elektriciteit, die – in de verwachting dat zij tussen 18 augustus 2006 en 31 december 2006 subsidie zouden kunnen aanvragen – voordien reeds bepaalde stappen hebben gezet, zelf al deze kosten dragen.
Uit deze context blijkt dat aan de feitelijke gebeurtenissen die na de peildatum van 18 augustus 2006 hebben plaatsgevonden, een beperkte betekenis toekomt. Zo is denkbaar dat een verzoeker, nadat hem ter ore is gekomen dat de bedoelde subsidie op nihil is gesteld, afziet van het doorzetten van een vergunningaanvraag of aan de snelheid waarmee deze aanvraag wordt afgehandeld een verminderd belang toekent. In beginsel doet dit er niet aan af dat deze verzoeker in aanmerking kan komen voor een vergoeding van de vóór 18 augustus 2008 gemaakte kosten als bedoeld in de Beleidsregels.
5.2.1 Blijkens artikel 2, eerste lid, onder b, van de Beleidsregels geldt als vereiste voor toekenning van een kostenvergoeding, dat de verzoeker vóór 18 augustus 2006 de voor de aanvraag van de MEP-subsidie benodigde vergunningen heeft aangevraagd. In het onderhavige geval betreft dit een aanvraag om bouwvergunning voor de betrokken installatie. Deze is door appellante op 9 november 2004, dus vóór 18 augustus 2006, ingediend. Dat deze aanvraag na laatstgenoemde datum na overleg met burgemeester en wethouders van Someren door appellante is ingetrokken en door een gewijzigde aanvraag is vervangen, doet hieraan niet af. In overeenstemming met hetgeen hierboven is opgemerkt, heeft de situatie op 18 augustus 2006 als uitgangspunt te gelden bij de beoordeling of een verzoeker voor een kostenvergoeding in aanmerking komt. Er is geen rechtsgrond om aan te nemen dat – zoals door verweerder is gesteld – uit de latere intrekking van een aanvraag bouwvergunning zou kunnen worden afgeleid dat deze nimmer heeft bestaan.
5.2.2 Het voorgaande neemt niet weg dat een verzoeker die vóór 18 augustus 2006 de benodigde aanvragen heeft ingediend, desalniettemin niet voor een kostenvergoeding in aanmerking komt indien hij niet redelijkerwijs tussen 18 augustus 2006 en 31 december 2006 een volledig ingevuld aanvraagformulier met de benodigde bijlagen had kunnen indienen. Hierop ziet artikel 2, eerste lid, onder c, van de Beleidsregels. Ook in dit verband dient de situatie op 18 augustus 2006 als uitgangspunt. Uit de toevoeging van het woord “redelijkerwijs” in de onderhavige bepaling blijkt immers dat verweerder niet zonder meer de feitelijke situatie op 1 januari 2007 voor ogen heeft gehad, maar de verwachtingen die hieromtrent op objectieve gronden konden bestaan.
In dit kader heeft verweerder voorzien in een modelverklaring vergunningverlening waarin het bevoegd gezag kan verklaren dat een algemene beoordeling van de aanvraag is uitgevoerd waaruit is gebleken dat bij de voor de betreffende categorie geldende termijnen en uitgaande van de gangbare praktijk in de gemeente, geen beletselen zijn geconstateerd die een vergunningverlening vóór 1 januari 2007 onmogelijk zouden hebben gemaakt. Deze verklaring – opgesteld namens het bevoegd gezag van de gemeente Someren – is door appellante bij het door haar ingediende aanvraagformulier gevoegd. Dat deze verklaring in strijd met de waarheid is gegeven, is door verweerder niet aangevoerd en ook overigens niet gebleken. Evenmin is door verweerder gewag gemaakt van feiten of omstandigheden op grond waarvan appellante er niet op mocht vertrouwen dat zij door het overleggen van genoemde modelverklaring geacht zou worden te hebben voldaan aan het in artikel 2, eerste lid, onder c, van de Beleidsregels bepaalde.
De door verweerder genoemde brief die door de gemeente Someren op 13 december 2006 aan appellante is verzonden, bevat dezelfde zinsneden als de modelverklaring. Dat in deze brief tevens wordt gemeld dat naar aanleiding van de nieuwe – herziene – vergunningaanvraag van appellante de bouwvergunning waarschijnlijk in de eerste helft van 2007 zal worden verleend, leidt niet tot een ander oordeel. Het betreft hier ontwikkelingen van na 18 augustus 2006. Dat deze ontwikkelingen doorslaggevend zouden zijn voor de toekenning van een kostenvergoeding, blijkt noch uit de tekst van artikel 2, eerste lid, onder c, van de Beleidsregels, noch uit het door verweerder in de door hem opgestelde modelverklaring aangelegde criterium.
5.2.3 De conclusie moet luiden dat appellante heeft voldaan aan zowel het in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Beleidsregels als aan het in artikel 2, eerste lid, onder c, van de Beleidsregels bepaalde en dat haar beroep dus gegrond is. Het bestreden besluit moet derhalve worden vernietigd en verweerder zal opnieuw op het bezwaar van appellante dienen te beslissen.
5.3 Het College acht voorts termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht. Op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,-- op basis van twee punten voor het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting, tegen een waarde van € 322,-- per punt.