ECLI:NL:CBB:2008:BG8411

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/165
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Restitutie van uitvoerrestituties voor levende runderen en naleving van dierenwelzijnsvoorschriften tijdens vervoer

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 december 2008 uitspraak gedaan in het geschil tussen Genes Diffusion B.V. en het Productschap Vee en Vlees. De appellante, Genes Diffusion B.V., had beroep ingesteld tegen een besluit van het Productschap Vee en Vlees, waarbij een aanvraag om restitutie van uitvoer van levende runderen was afgewezen. De zaak betreft de naleving van Europese verordeningen en richtlijnen met betrekking tot het welzijn van dieren tijdens het vervoer. De appellante had in 1999 152 levende runderen ten uitvoer aangegeven naar Marokko en hiervoor restitutie aangevraagd. De restitutie was aanvankelijk vooruitbetaald, maar later teruggevorderd op basis van de bevindingen van een veterinaire arts die had vastgesteld dat de reistijd was overschreden zonder dat de dieren waren uitgeladen en uitgerust. Het College oordeelde dat de appellante niet had aangetoond dat de voorschriften inzake de reis- en rusttijden waren nageleefd. De weigering van de veterinaire arts om de T5-formulieren te certificeren was terecht, en de appellante kon niet succesvol aanvoeren dat de lange duur van de bezwaarprocedure haar bewijspositie had benadeeld. Het College vernietigde het bestreden besluit wegens schending van de redelijke termijn, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het besluit. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de appellante.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/165 10 december 2008
7200 Restitutie
Uitspraak in de zaak van:
Genes Diffusion B.V., te Ommen, appellante,
gemachtigde: mr. D. Rietberg, advocaat te Groningen,
tegen
het Productschap Vee en Vlees, verweerder,
gemachtigde: mr. A.F. Ordogh, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 13 maart 2007 beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 1 februari 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op appellantes bezwaar tegen een hierna nader omschreven besluit van 20 augustus 2001, waarbij een aanvraag om restitutie van appellante is afgewezen en het ter zake betaalde voorschot met een verhoging is teruggevorderd.
Bij brief van 13 april 2007 heeft appellante de gronden van het beroep aangevuld.
Bij brief van 11 juni 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 29 mei 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Namens appellante is tevens verschenen A, voorheen werkzaam bij appellante.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappel?ke ordening der markten in de sector rundvlees, luidt, voorzover hier van belang:
" Artikel 33
1. Voorzover nodig om de uitvoer van de in artikel 1 bedoelde producten op basis van de noteringen of de pr?zen van deze producten op de wereldmarkt mogel?k te maken en binnen de grenzen die voortvloeien uit de overeenkomsten die z?n gesloten in overeenstemming met artikel 300 van het Verdrag, kan het verschil tussen deze noteringen of pr?zen en de pr?zen in de Gemeenschap door een restitutie b? uitvoer worden overbrugd.
(…)
9. (…)
Bovendien wordt de restitutie b? uitvoer van levende dieren slechts uitbetaald wanneer is voldaan aan de voorschriften van de Gemeenschap inzake het welz?n van dieren en meer in het b?zonder inzake de bescherming van dieren t?dens het vervoer.
(…)
Artikel 49
1. De Verordeningen (EEG) nr. 805/68, (EEG) nr. 989/68, (EEG) nr. 98/69 en (EEG) nr. 1892/87 worden hierbij ingetrokken.
2. Verwijzingen naar Verordening (EEG) nr. 805/68 worden gelezen als verwijzingen naar deze verordening, volgens de concordantietabel in bijlage V.
Artikel 51
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2000 (…)
Bijlage V
Concordantietabel
Verordening (EEG) nr. 805/68 Deze verordening
(…)
Artikel 13, leden 5 tot en met 12 Artikel 33, leden 5 tot en met 12
(…) "
Verordening (EG) nr. 615/98 van de Commissie van 18 maart 1998 houdende bijzondere uitvoeringsbepalingen voor het stelsel van uitvoerrestituties met betrekking tot het welzijn van levende runderen tijdens het vervoer ervan, luidde, voorzover en ten tijde hier van belang:
" Artikel 1
Draagwijdte
Voor de toepassing van artikel 13, lid 9, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 805/68 wordt de betaling van de restituties bij uitvoer van levende runderen van GN-code 0102 (hierna "dieren" genoemd) afhankelijk gesteld van de naleving, tijdens het vervoer van de dieren tot de eerste lossingsplaats in het derde land van de eindbestemming, van:
- Richtlijn 91/628/EEG en
- deze verordening.
Artikel 2
Controle in de Gemeenschap
1. De dieren mogen het douanegebied van de Gemeenschap slechts via de volgende plaatsen van uitgang verlaten:
- een inspectiepost aan de grens die bij een beschikking van de Commissie is erkend voor de veterinaire controles van levende hoefdieren uit derde landen, of
- een door de lidstaat aangewezen plaats van uitgang.
2. Een officiële dierenarts op de plaats van uitgang gaat na of en certificeert overeenkomstig Richtlijn 96/93/EG van de Raad dat:
- de dieren geschikt zijn voor de geplande reis overeenkomstig Richtlijn 91/628/EEG,
- het vervoermiddel waarmee de levende dieren het douanegebied van de Gemeenschap zullen verlaten, in overeenstemming is met Richtlijn 91/628/EEG en
- de nodige maatregelen zijn genomen om de dieren tijdens de reis overeenkomstig Richtlijn 91/628/EEG te verzorgen.
3. Indien de dierenarts op de plaats van uitgang ervan overtuigd is dat de in lid 2 genoemde voorwaarden zijn vervuld, certificeert hij dit door de vermelding:
- Controles de conformidad con el artículo 2 del Reglamento (CE) n° 615/98 satisfactorios
(…)
- Bevindingen bij controle overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 615/98 bevredigend
(…),
alsmede een stempel en zijn handtekening aan te brengen op het document dat het verlaten van het douanegebied van de Gemeenschap bewijst, hetzij in vak J van het controle-exemplaar T 5, hetzij op de meest passende plaats van het nationale document. In voorkomend geval vermeldt de officiële dierenarts:
- hoeveel dieren niet langer geschikt waren voor de geplande reis en om die reden uit de verzonden partij zijn verwijderd, en/of
- de in artikel 3, lid 3, bedoelde aantekening.
(…)
Artikel 5
Slotbepalingen
1. Uiterlijk bij de indiening van de aangifte ten uitvoer verstrekt de exporteur de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de aangifte ten uitvoer wordt aanvaard, alle nodige gegevens over de reis.
Terzelfder tijd, of uiterlijk zodra hij daarvan kennis heeft gekregen, stelt de exporteur de bevoegde autoriteit in kennis van elke mogelijke wijziging met betrekking tot het vervoermiddel.
2. De overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EEG) nr. 3665/87 opgestelde aanvragen om betaling van de uitvoerrestituties moeten binnen de in dat artikel vastgestelde termijn worden aangevuld met het bewijs dat het bepaalde in artikel 1 in acht is genomen.
Dit bewijs wordt geleverd door:
- het naar behoren ingevulde document als bedoeld in artikel 2, lid 3, en
- in voorkomend geval, het in artikel 3, lid 2, bedoelde verslag.
(…)
3. Voor dieren die tijdens het vervoer zijn overleden of waarvoor de bevoegde autoriteit, op grond van de in lid 2 bedoelde documenten, de verslagen over de in artikel 4 bedoelde controles en/of welke andere gegevens ook over de naleving van artikel 1 waarover zij beschikt, van oordeel is dat de richtlijn inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer niet is nageleefd, wordt de uitvoerrestitutie niet betaald.
(…)
4. Indien het aantal dieren waarvoor op grond van lid 3 geen restitutie wordt betaald:
- groter is dan 3 % van het aantal dat is vermeld in de aanvaarde aangifte ten uitvoer, en ten minste twee dieren bedraagt, of
- meer dan vijf dieren bedraagt,
wordt de restitutie verder verlaagd met een bedrag dat gelijk is aan het op grond van lid 3 niet betaalde bedrag aan restitutie.
(…)
7. Indien na de uitkering van de restitutie komt vast te staan dat de communautaire regelgeving inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer niet is nageleefd, wordt het desbetreffende deel van de restitutie, in voorkomend geval met inbegrip van de in lid 4 bedoelde verlaging, geacht ten onrechte te zijn uitgekeerd en teruggevorderd overeenkomstig artikel 11, leden 3 tot en met 6, van Verordening (EEG) nr. 3665/87. "
Richtlijn van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de Richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG (91/628/EEG), luidde, voorzover en ten tijde hier van belang:
" Artikel 3
1. De Lid-Staten zien erop toe dat:
(…)
a bis)
- (…)
- de reis- en rusttijden en de tussenpozen voor het voederen en drenken voor bepaalde diersoorten, onverminderd Verordening (EEG) nr. 3820/85 voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk VII van de bijlage ten aanzien van de in dat hoofdstuk bedoelde dieren;
(…)
Artikel 5
A. De Lid-Staten zien erop toe dat:
(…)
2. de vervoerder
a) het vervoer van levende dieren toevertrouwt aan personeel dat over de vereiste vaardigheden, beroepsbekwaamheden en kennis beschikt als bedoeld in punt 1), onder a);
b) voor de in artikel 1, onder a), bedoelde dieren die bestemd zijn voor het handelsverkeer tussen Lid-Staten, voor uitvoer naar derde landen, en indien de reistijd langer is dan 8 uur, overeenkomstig het model in hoofdstuk VIII van de bijlage een reisschema opstelt, dat gedurende de reis gehecht blijft aan het gezondheidscertificaat, en waarin tevens de eventuele halte- en overlaadplaatsen zijn vermeld.
Er moet overeenkomstig het bepaalde onder c) één enkel reisschema worden opgesteld voor de gehele duur van de reis;
c) het onder b) bedoelde reisschema aan de bevoegde autoriteit overlegt zodat deze tot de opstelling van het gezondheidscertificaat kan overgaan, waarna het nummer of de nummers van de certificaten in het reisschema worden vermeld en het stempel van de dierenarts van de plaats van vertrek worden aangebracht; de dierenarts geeft er via het Animo-systeem kennis van dat dit reisschema bestaat;
d) zich ervan vergewist:
i) dat het origineel van het onder b) bedoelde reisschema
- dat op het juiste moment door de juiste personen naar behoren wordt in- en aangevuld;
- aan het gezondheidscertificaat wordt gehecht dat het vervoer gedurende de gehele reisduur begeleidt;
ii) dat het met het vervoer belaste personeel
- in het reisschema de tijdstippen en plaatsen vermeldt waarop de vervoerde dieren tijdens de reis gevoederd en gedrenkt zijn,
- wanneer dieren worden uitgevoerd naar derde landen en de reistijd over het grondgebied van de Gemeenschap langer is dan 8 uur, na controle het reisschema laat viseren (stempel en ondertekening) door de bevoegde autoriteit van de goedgekeurde inspectiepost aan de grens of het door een Lid-Staat aangewezen vertrekpunt uit de Gemeenschap nadat de dieren door de bevoegde veterinaire autoriteit op passende wijze gecontroleerd zijn en geschikt zijn bevonden om de reis voort te zetten.
(…);
f) afhankelijk van de vervoerde diersoort en wanneer de te ondernemen reis inhoudt dat de bepalingen van punt 4 van bijlage VII in acht moeten worden genomen, het bewijs levert dat maatregelen zijn genomen om te voorzien in de behoeften aan drenken en voedsel van de vervoerde dieren tijdens de reis, zelfs wanneer het reisschema wordt gewijzigd of de reis door onvoorziene omstandigheden wordt onderbroken;
(…)
HOOFDSTUK VII
48. TUSSENPOZEN VOOR HET DRENKEN EN HET VOEDEREN;
ALSMEDE REIS- EN RUSTTIJDEN
1. De voorschriften van dit hoofdstuk zijn van toepassing op het vervoer van de in artikel 1, punt 1, onder a), vermelde diersoorten (…)
2. De reistijd van dieren die behoren tot de in punt 1 bedoelde soorten, mag niet langer zijn dan 8 uur.
3. De in punt 2 genoemde maximale reistijd kan worden verlengd indien het vervoermiddel voldoet aan de onderstaande aanvullende voorwaarden:
(…)
4. Wanneer wegvoertuigen worden gebruikt die voldoen aan de voorwaarden van punt 3, gelden de volgende tussenpozen voor het voederen en drenken, alsmede de volgende reis- en rusttijden;
a) kalveren, lammeren, jonge geiten en niet gespeende veulens op melkvoeding alsmede niet gespeende biggen moeten na een reistijd van 9 uur een voldoende rusttijd van ten minste 1 uur krijgen, waarin zij met name gedrenkt en zo nodig gevoederd worden. Na deze rusttijd kunnen zij opnieuw gedurende 9 uur worden vervoerd;
b) voor varkens bedraagt de maximale reistijd 24 uur. Tijdens de reis moeten de dieren voortdurend toegang hebben tot water;
c) voor eenhoevige huisdieren (met uitzondering van geregistreerde paardachtigen in de zin van Richtlijn 90/426/EEG) bedraagt de maximale reistijd 24 uur. Tijdens de reis moeten zij om de 8 uur worden gedrenkt en zo nodig gevoederd.
d) alle andere dieren van de in punt 1 bedoelde soorten moeten na een reistijd van 14 uur een voldoende rusttijd van ten minste 1 uur krijgen, waarin zij worden gedrenkt en zo nodig gevoederd. Na deze rusttijd kunnen zij opnieuw gedurende 14 uur worden vervoerd.
5. Na de vastgestelde reistijd moeten de dieren worden uitgeladen, gevoederd en gedrenkt, en moeten zij een rusttijd van ten minste 24 uur krijgen.
(…) "
Artikel 6 van het Besluit dierenvervoer 1994 luidde ten tijde van belang:
" 1. (…)
2. De vervoerder stelt bij het vervoer van éénhoevigen, runderen, schapen, geiten en varkens bestemd voor het intracommunautaire handelsverkeer of voor uitvoer naar derde landen, wanneer de reistijd langer is dan 8 uur, voor de gehele duur van de reis een reisschema op overeenkomstig het in hoofdstuk VIII van de bijlage bij richtlijn 91/628/EEG opgenomen model, onder vermelding van de eventuele halte- en overlaadplaatsen.
3. De vervoerder vergewist zich ervan dat:
a. het origineel van het reisschema op het juiste moment door de juiste personen naar behoren wordt in- en aangevuld;
b. het origineel van het reisschema gedurende de gehele reis gehecht is aan het certificaat, bedoeld in artikel 58, eerste lid, onderdeel a, van de wet;
c. de met het vervoer belaste personen in het reisschema de tijdstippen en plaatsen vermelden waarop de vervoerde dieren tijdens de reis gevoederd en gedrenkt zijn;
d. de met het vervoer belaste personen de dieren, die worden uitgevoerd naar een derde land en waarbij de reistijd over het grondgebied van de Europese Gemeenschap dan wel over zee op het tijdstip van het verlaten van het grondgebied langer dan 8 uren heeft geduurd, slechts verder vervoeren nadat de dieren door de in artikel 58, eerste lid, onderdeel a, van de wet bedoelde ambtenaar geschikt zijn bevonden om de reis voort te zetten en het reisschema door de ambtenaar na de controle is getekend, en
(...) "
Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie van 15 april 1999 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, luidt, voorzover en ten tijde hier van belang:
" Artikel 24
1. Zodra de aangifte ten uitvoer is aanvaard, schieten de lidstaten op verzoek van de exporteur het restitutiebedrag geheel of gedeeltelijk voor, op voorwaarde dat een zekerheid wordt gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorschot, verhoogd met 10 %.
(…)
Artikel 25
1. Wanneer het voorschot hoger is dan het werkelijk voor de betrokken uitvoer of voor een equivalente uitvoer verschuldigde bedrag, leidt de bevoegde autoriteit onverwijld de procedure van artikel 29 van Verordening (EEG) nr. 2220/85 in met het oog op de betaling door de exporteur van het verschil tussen deze beide bedragen, verhoogd met 10 %.
Wanneer evenwel als gevolg van overmacht:
— de overeenkomstig deze verordening vereiste bewijzen om voor de restitutie in aanmerking te komen, niet kunnen worden geleverd, of
— het product op een andere bestemming komt dan die waarvoor het voorschot is berekend, wordt geen betaling van het door de 10 % verhoging gevormde bedrag gevorderd.
(…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 10 december 1999 heeft appellante 152 levende runderen ten uitvoer aangegeven met als bestemming Marokko en daarvoor restitutie aangevraagd. Op grond van deze restitutieaanvraag is aan appellante f 111.094,75 vooruitbetaald.
- Op 11 december 1999 om 23.45 uur zijn drie zendingen van 38 levende runderen vanuit Brakel (Nederland) vertrokken en op 12 december 1999 om 11.00 uur in de halteplaats te Coulombiers (Frankrijk) gearriveerd.
- Op 12 december 1999 om 6.00 uur is de vierde zending van 38 levende runderen vanuit Brakel vertrokken en nog diezelfde dag in Coulombiers gearriveerd.
- Als gevolg van een staking in de haven van Cadiz (Spanje) zijn de vier zendingen pas op 14 december 1999 gelijktijdig uit Coulombiers vertrokken en na een stop in Burgos (Spanje) op 15 december 1999 in Cadiz gearriveerd.
- In Cadiz heeft de veterinaire arts op de achterzijde van drie bij deze zendingen behorende controle-exemplaren T5 (hierna: T5-formulieren), vertaald weergegeven, het volgende over de naleving van de in artikel 2, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 615/98 genoemde voorwaarden vermeld:
" Niet voldoende: de reistijd, zoals voorzien bij de wet, is overschreden zonder dat de dieren uitgeladen zijn en zonder dat men hen heeft laten rusten op een geautoriseerde stop."
Op het vierde T5-formulier heeft de veterinaire arts, vertaald weergegeven, het volgende over de naleving van de in artikel 2, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 615/98 genoemde voorwaarden vermeld:
" Niet voldoende: de correctie is niet geldig, het maakt onmogelijk om het reisplan en de reistijd te lezen, voorzien bij de wet, zonder dat de dieren zijn uitgeladen en uitgerust."
- Naar aanleiding van de weigering van de veterinaire arts om de T5-formulieren goed te keuren zijn eind 1999 vier verklaringen van de veterinaire dienst in Frankrijk met betrekking tot het verblijf van de vier zendingen in Coulombiers verstuurd naar Cadiz.
- Deze verklaringen hebben niet geleid tot een wijziging van de vermelding op de T5-formulieren door de Spaanse veterinaire arts.
- Bij besluit van 20 augustus 2001 heeft verweerder de aanvraag om restitutie afgewezen en de vooruitbetaalde restitutie, verhoogd met 10% à f 11.109,48, teruggevorderd.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 24 augustus 2001 bezwaar gemaakt.
- Op 10 oktober 2002 is appellante over haar bezwaar gehoord.
- Bij brief van 25 oktober 2002 heeft verweerder de T5-formulieren voor nader onderzoek naar de Nederlandse ambassade te Madrid (Spanje) opgestuurd. De ambassade heeft de T5-formulieren doorgeleid naar de veterinaire dienst te Cadiz. Voorts is dhr. B namens appellante naar Cadiz gereisd om alsnog goedkeuring van de T5-formulieren te verkrijgen.
- Bij brief van 21 mei 2003 heeft appellante aan verweerder bericht dat de veterinaire arts bij zijn weigering bleef de vermelding op de T5-formulieren te wijzigen.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
3.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellantes bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe is, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.
Namens appellante is tot tweemaal toe verzocht om de vermelding "no satisfactorios" op de T5-formulieren te laten wijzigen. De controlerend dierenarts in Spanje, die ter zake de bevoegde autoriteit is, heeft dit echter geweigerd. Verweerder kan dan ook niet anders dan uitgaan van de juistheid van bedoelde vermelding en constateren dat de T5-formulieren niet de overeenkomstig artikel 2, derde lid, van Verordening (EG) nr. 615/98 voorgeschreven vermelding bevatten.
Uit de door dierenarts geplaatste vermeldingen op de T5-formulieren blijkt dat hij heeft geconstateerd dat de reistijd is overschreden, hetgeen betekent dat naar zijn oordeel niet de nodige maatregelen zijn genomen om de dieren tijdens de reis overeenkomstig Richtlijn 91/628/EEG te verzorgen, zodat niet is voldaan aan deze in artikel 2, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 615/98 genoemde voorwaarde. Ingevolge artikel 5, derde lid, van die Verordening (EG) nr. 615/98 kan dan geen restitutie worden betaald.
Appellantes beroep op artikel 5, zesde lid, van Verordening (EG) nr. 615/98 slaagt niet. Ten eerste heeft de controle als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wel plaatsgevonden. Ten tweede komt de omstandigheid dat de reisschema's niet goed zijn ingevuld, nu juist voor rekening van de exporteur.
Het beroep op artikel 1, onder f, sub 2, van het Besluit dierenvervoer 1994 kan appellante ook niet baten, omdat de terugvordering van de restitutie is gebaseerd op artikel 5, derde en vierde lid, van Verordening (EG) nr. 615/98 in verbinding met Richtlijn 91/628/EEG. Artikel 2, tweede lid, onder e), van die richtlijn bepaalt dat halte- en overlaadplaatsen niet vallen onder het begrip "plaats van vertrek". Hoewel Coulombiers een halteplaats is en geen plaats van vertrek, is dat hier niet van belang. Bij het opstellen van een reisschema dient immers te worden uitgegaan van de maximale reistijd, welke ingevolge hoofdstuk VII punt 4 van de bijlage van Richtlijn 91/628/EEG voor runderen is vastgesteld op 29 uur. Indien de reis niet binnen die 29 uur kan worden voltooid, dienen de dieren te worden uitgeladen en ondergebracht op erkende halteplaatsen, waar zij ten minste 24 uur blijven. Hierna vangt een nieuwe termijn van 29 uur aan.
Het verblijf in Coulombiers kan worden beschouwd als een verblijf op een erkende halteplaats. Voor het vervolg van de reis van Coulombiers naar Cadiz dient aldus opnieuw een maximale reistijd van 29 uur te worden aangehouden. Uit de gegevens vermeld op de reisschema's kan echter noch de datum noch het tijdstip van de aankomst in Cadiz worden vastgesteld. De daartoe bestemde vakken zijn immers niet door de vervoerder ingevuld. Kennelijk is het daardoor voor de dierenarts in Cadiz onvoldoende duidelijk geweest of de reis- en rusttijden in acht zijn genomen, waardoor hij er niet van overtuigd is geweest dat de nodige maatregelen zijn genomen als bedoeld in artikel 5, A, punt 2, onder f, van Richtlijn 91/628/EEG.
Uit het voorgaande volgt dat appellantes beroep op overmacht niet ter zake is. De staking is weliswaar een onvoorzienbare omstandigheid, maar dit laat onverlet dat de vervoerder de reisschema's had kunnen en moeten aanpassen.
3.2 Ter zitting heeft verweerder verklaard dat, ook indien de veterinaire arts in Cadiz wel de T5-formulieren zou hebben gecertificeerd, verweerder de restituties zou hebben geweigerd, omdat het reisschema niet goed is ingevuld als gevolg waarvan niet kan worden vastgesteld dat de reis- en rusttijden zijn nageleefd.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft, samengevat weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
De controle die de dierenarts ingevolge artikel 2, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 615/98 dient te verrichten, ziet niet op de reis die reeds is afgelegd, maar op de nog komende reis. De vermelding op de T5-formulieren door de dierenarts in Cadiz ziet echter op de reis- en rusttijden van de voorafgaande reis en op de juiste invulling en aanpassing van het reisplan. Als er al sprake is van het niet opvolgen van de voorschriften over het reisplan als bedoeld in artikel 5, A, van Richtlijn 91/628/EEG, kon dit geen grond zijn om certificering op grond van artikel 2, derde lid, van Verordening (EG) nr. 615/98 te weigeren. Nu certificering op onjuiste gronden is geweigerd, kan het bestreden besluit reeds daarom niet in stand blijven.
Voorts is er geen sprake van strijd met de voorschriften van Richtlijn 91/628/EEG. Op grond van de reisschema's en de overige bekende gegevens blijkt dat de normen ten aanzien van de reis- en rusttijden zijn nageleefd. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Hof van Justitie) van 17 januari 2008 (C-37/06 en C-58/06, Viamex en Zuchtvieh-Kontor, Jur. 2008, blz. I-69; hierna: arrest Viamex I) blijkt bovendien dat verweerder een eigen beoordelingsruimte heeft om te beslissen of bij schending van een voorschrift van Richtlijn 91/628/EEG tot terugvordering wordt overgegaan. Op basis van dit arrest is in de conclusie van de advocaat-generaal van 28 februari 2008 (C-207/06, Schwaninger) geconcludeerd dat artikel 5, A, onder 2, onder d, van Verordening (EG) nr. 615/98 het met het vervoer belaste personeel niet op absolute wijze de verplichting oplegt om in het reisschema de precieze tijdstippen aan te geven waarop de vervoerde dieren tijdens de reis zijn gevoederd en gedrenkt en dat navolging van dit artikel niet als essentiële voorwaarde voor het verkrijgen van restitutie kan worden aangemerkt. De gemeenschapswetgever heeft geen absolute waarde willen geven aan de wijze waarop het bewijs moet worden geleverd of aan de reis- en rusttijden is voldaan. Deze conclusie is in lijn met het arrest van het Hof van Justitie van 13 maart 2008 (C-96/06, Viamex; hierna: Viamex II), waarin is overwogen dat het aan de exporteur is om volgens de bewijsregels van het nationale recht aan te tonen dat de voorwaarden voor de restitutie wel degelijk zijn vervuld. De bevoegde autoriteit is hierbij verplicht de in artikel 5 genoemde bewijsstukken en welke andere gegevens ook waarover zij beschikt te analyseren om te concluderen of Richtlijn 91/628/EEG is nageleefd.
Bij de beoordeling van het bewijs dient rekening te worden gehouden met de grove termijnoverschrijding door verweerder. De te verschaffen bewijzen dienen daarom met enige welwillendheid te worden bezien.
Indien verweerder aan de hand van alle gegevens zelf een beoordeling had gemaakt, had hij tot geen andere conclusie kunnen komen dan dat de rust- en reistijden niet zijn overschreden.
De grove overschrijding van de redelijke termijn om te beslissen op het bezwaar dient er toe te leiden dat van de verhoging van 10% moet worden afgezien. Daarnaast dient deze verhoging ook op grond van artikel 25, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 800/1999 achterwege te blijven. Er is immers sprake van overmacht, nu de veterinaire arts niet bereid was achteraf alsnog het T5-formulier te certificeren.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellante heeft primair gesteld dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, nu het is gebaseerd op de weigering van de dierenarts de T5-formulieren te certificeren. Appellante is van mening dat artikel 2, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 615/98 niet ziet op de reeds afgelegde reis, maar op de komende reis en dat certificering dus niet had mogen worden geweigerd op grond van de reis- en rusttijden van de reis tot aan Cadiz.
Het College is van oordeel dat die primaire stelling niet kan slagen en overweegt hiertoe het volgende.
Vast staat dat het bestreden besluit, waarbij de afwijzing van de restitutie en de terugvordering van de vooruitbetaalde restitutie zijn gehandhaafd, is gebaseerd op artikel 5, derde en vierde lid, van Verordening (EG) nr. 615/98.
Ingevolge artikel 5, derde lid, van Verordening (EG) nr. 615/98 bestaat, voorzover hier van belang, geen recht op uitvoerrestitutie, indien de bevoegde autoriteit op grond van (onder meer) het T5-formulier van oordeel is dat Richtlijn 91/628/EEG niet is nageleefd.
Verweerder heeft de restitutie geweigerd en de vooruitbetaalde restitutie teruggevorderd naar aanleiding van de vermeldingen op de bij de onderhavige zendingen behorende T5-formulieren van de veterinaire arts in Cadiz over de niet-naleving van de voorgeschreven reis- en rusttijden. Verweerder, de bevoegde autoriteit in de zin van artikel 5, derde lid, van Verordening (EG) nr. 615/98, is op grond van deze vermeldingen en de nadien ter zake ingewonnen inlichtingen, tot het oordeel gekomen dat de voorschriften ten aanzien van de reis- en rusttijden niet zijn nageleefd. Omdat de niet-naleving van de voorschriften betrekking heeft op alle dieren waarvoor restitutie is gevraagd, heeft verweerder de restitutie op grond van artikel 5, derde en vierde lid, geheel geweigerd.
Het voorgaande brengt mee dat, wat er ook zij van appellantes opvatting over artikel 2, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 615/98 en de weigering van de veterinaire arts de T5-formulieren te certificeren, ze niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. Deze opvatting kan verder dan ook onbesproken blijven.
5.2 Het College is van oordeel dat verweerder op grond van alle beschikbare stukken terecht heeft geconcludeerd dat appellante niet heeft aangetoond dat de voorschriften inzake de reis- en rusttijden zijn nageleefd. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
Ingevolge artikel 5, A, punt 2, onder d, van Richtlijn 91/628/EEG, in verbinding met artikel 6, derde lid, van het Besluit dierenvervoer 1994, vergewist de vervoerder zich ervan dat het voor de uitvoer naar derde landen vereiste reisschema door de juiste personen naar behoren wordt in- en aangevuld en dat het met het vervoer belaste personeel in het reisschema de tijdstippen en plaatsen vermeldt waarop de vervoerde dieren tijdens de reis gevoederd en gedrenkt zijn.
Verweerder heeft terecht overwogen dat op grond van de reisschema's niet kan worden vastgesteld of de betrokken zendingen na het vertrek uit Coulombiers en met een tussenstop in Burgos binnen de in Hoofdstuk VII, punt 48, van Richtlijn 91/628/EEG geregelde maximale reistijd in Cadiz zijn gearriveerd. Zo is in geen van de reisschema's het tijdstip van aankomst in Cadiz vermeld. Appellante heeft aan de hand van een urenverantwoordingstaat van een eerder transport van Coulombiers naar Cadiz en de door de routeplanner (www.routenet.nl) berekende reistijd aangevoerd dat de reistijden ruimschoots binnen de maximale reistijd liggen, maar deze informatie kan niet als bewijs dienen voor de daadwerkelijke reistijd van de onderhavige transporten. Appellante heeft geen bewijs met betrekking tot de daadwerkelijke reistijd aangedragen.
Appellante heeft gesteld dat bij de beoordeling van het bewijs rekening dient te worden gehouden met de grove termijnoverschrijding door verweerder en dat de bewijzen daarom met enige welwillendheid moeten worden bezien. Er is echter geen grond om aan te nemen dat de lange duur van de besluitvorming door verweerder appellantes bewijspositie nadelig heeft beïnvloed. Appellante is immers al spoedig na de betrokken transporten ervan op de hoogte geraakt dat en waarom de veterinaire arts had geweigerd de T5-formulieren te certificeren. Het had haar reeds toen duidelijk kunnen en behoren te zijn dat het vereiste bewijs inzake de reistijd door haar moest worden geleverd.
5.3 In het arrest Viamex I (punt 44) heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat het aan de bevoegde autoriteit staat om te beoordelen of de inbreuk op een bepaling van Richtlijn 91/628/EEG gevolgen heeft gehad voor het welzijn van de dieren, of een dergelijke inbreuk eventueel kan worden verholpen, en of zij moet leiden tot het verlies, de verlaging of het behoud van de uitvoerrestitutie. Het staat eveneens aan die autoriteit om te beslissen of de uitvoerrestitutie moet worden verlaagd naar rata van het aantal dieren dat volgens haar geleden kan hebben ten gevolge van de niet-naleving van Richtlijn 91/628/EEG, dan wel of de betaling van deze restitutie achterwege dient te blijven omdat de niet-naleving van een bepaling van deze richtlijn gevolgen heeft gehad voor het welzijn van alle dieren.
In het arrest Viamex II (punt 47) heeft het Hof van Justitie voorts geoordeeld dat uit de bewoordingen van artikel 5, derde lid, van Verordening (EG) nr. 615/98 blijkt dat de communautaire wetgever de betaling van de uitvoerrestituties afhankelijk heeft gesteld van de naleving van Richtlijn 91/628/EEG, los van elke vaststelling van concrete schade voor de dieren tijdens het vervoer ervan.
Het College is van oordeel dat verweerder in redelijkheid de restitutie voor alle betrokken dieren heeft kunnen weigeren, nu voor geen van de dieren is aangetoond dat de reistijd tussen Coulombiers en Cadiz binnen de maximale reistijd is gebleven.
5.4 Het College oordeelt ten slotte over appellantes stelling dat van de verhoging van 10% had moeten worden afgezien.
5.4.1 Ingevolge artikel 25, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 800/1999 is, wanneer het voorschot hoger is dan het werkelijk voor de betrokken uitvoer of voor een equivalente uitvoer verschuldigde bedrag, de bevoegde autoriteit verplicht van de exporteur de betaling van het verschil tussen deze beide bedragen, verhoogd met 10 %, te vorderen. Wanneer evenwel als gevolg van overmacht de overeenkomstig deze verordening vereiste bewijzen om voor de restitutie in aanmerking te komen, niet kunnen worden geleverd, wordt geen betaling van het door de 10 % verhoging gevormde bedrag gevorderd.
Appellante heeft zich tevergeefs op overmacht beroepen. Dat appellante de vereiste bewijzen om voor restitutie in aanmerking te komen niet heeft geleverd, is het directe gevolg van het niet nakomen van de verplichting om de reisschema's naar behoren bij te houden. Dit levert geen overmacht op en dient voor rekening van appellante te blijven.
5.4.2 Appellante heeft zich erop beroepen dat bij de beslissing op het bezwaar de redelijke termijn is overschreden en meent dat verweerder om die reden van de verhoging van 10 % had moeten afzien.
Het College is van oordeel dat appellantes beroep met toepassing van artikel 8:69, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet worden aangemerkt als een beroep op schending van de redelijke termijn op grond van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Voorop gesteld moet worden dat artikel 6 EVRM op de onderhavige zaak van toepassing is, nu bij het in bezwaar gehandhaafde besluit burgerlijke rechten en verplichtingen van appellante zijn vastgesteld.
De procedure, gerekend vanaf de indiening van het bezwaarschrift tot het bestreden besluit, heeft ruim vijf jaar en vijf maanden geduurd. Er is geen rechtvaardiging voor de lange duur van de bezwaarprocedure, zodat sprake is van een schending van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM.
Appellante is van mening dat verweerder als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn van de verhoging van 10 % had behoren af te zien. Het College deelt die mening niet. Verweerder was, nu zich geen geval van overmacht voordoet, ingevolge artikel 25, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 800/1999 verplicht de verhoging van 10 % op te leggen. Daarbij komt dat de verhoging van 10 % in het geval van een betaald voorschot geen boete betreft, maar tot doel heeft te voorkomen dat een exporteur ten onrechte kosteloos krediet geniet en zich aldus onrechtvaardig verrijkt (vgl. het arrest van het Hof van Justitie van 5 februari 1987, 288/85, Plange, Jur. 1987, blz. 611).
5.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 6 EVRM dient te worden vernietigd. Gelet op hetgeen onder 5.1 tot en met 5.4 is overwogen, zal het College bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
5.6 Het College acht ten slotte termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor indiening van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor van 1 per punt en een waarde per punt van € 322,-).
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,- (zegge: zeshonderdvierenveertig
euro);
- bepaalt dat verweerder aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,- (zegge:
tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, mr. E.J.M. Heijs en mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. J.M.M. Bancken, en uitgesproken in het openbaar op 10 december 2008.
De voorzitter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. J.M.M. Bancken