ECLI:NL:CBB:2008:BG8408

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/884
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opname in survey wegens besmetting met bruinrot in aardappelen

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij zijn bedrijf voor het jaar 2007 in de survey is opgenomen vanwege een besmetting met bruinrot. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 18 december 2008 uitspraak gedaan. De procedure begon met een brief van appellant op 7 november 2007, waarin hij bezwaar maakte tegen het besluit van 27 september 2007, dat zijn eerdere bezwaar tegen een besluit van 5 juli 2007 ongegrond verklaarde. Dit besluit hield in dat zijn bedrijf in de survey was opgenomen omdat het in de jaren daarvoor te maken had gehad met besmette aardappelen.

Tijdens de zitting op 25 september 2008 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat. De Minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een medewerker van de Plantenziektenkundige Dienst. Appellant betwistte de rechtmatigheid van de opname in de survey en stelde dat de maatregelen die al waren opgelegd in verband met de besmetting voldoende waren. Hij voerde aan dat de wettelijke grondslag voor het besluit tot opname in de survey niet duidelijk was en dat het besluit onrechtmatig was.

Het College heeft vastgesteld dat de besmetting met bruinrot op het bedrijf van appellant in rechte is komen vast te staan, wat betekent dat de Minister bevoegd was om de opname in de survey aan te zeggen. Het College oordeelde dat de maatregel in tijd was beperkt tot het jaar 2007 en dat deze niet verder ging dan noodzakelijk was voor de bestrijding van de besmetting. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/884 18 december 2008
32103 Plantenziektenwet
Besluit bestrijding schadelijke organismen
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. J.A. Diephuis, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 7 november 2007, bij het College binnengekomen op diezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 27 september 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen zijn besluit van 5 juli 2007, waarbij aan appellant is meegedeeld dat zijn bedrijf voor het jaar 2007 in de zogenoemde survey is opgenomen, ongegrond verklaard.
Bij brief van 11 december 2007 heeft appellant de gronden van het beroep aangevuld.
Bij brief van 18 januari 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 25 september 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde alsmede door mr. drs. P.J. de Vries, werkzaam bij de Plantenziektenkundige Dienst (hierna: PD).
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Plantenziektenwet (hierna: Pzw) is, voor zover hier van belang, onder meer het volgende bepaald:
“ Artikel 3
1. Ter voorkoming van het optreden en van de verbreiding van schadelijke organismen en ter bestrijding daarvan kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regelen worden gesteld omtrent:
a. het telen, oogsten en rooien van planten, het geven van een bepaalde bestemming aan planten of plantaardige produkten en het kenmerken, onder verzegeling brengen, bewaren, voorhanden of in voorraad hebben, verhandelen, verplaatsen, vervoeren, bewerken, behandelen en vernietigen of anderszins onschadelijk maken van planten en plantaardige produkten, daarvoor gebruikt verpakkingsmateriaal, schadelijke organismen, grond of andere cultuurmedia en resten daarvan en afval van planten en plantaardige produkten;
(…)”
In het Besluit bestrijding schadelijke organismen (hierna: Besluit) is, voor zover hier van belang, onder meer het volgende bepaald:
“ Artikel 2
Het is de eigenaar of houder van een partij aan wie door Onze Minister is medegedeeld, dat een nader onderzoek naar de aanwezigheid van schadelijke organismen in of op die partij zal plaatsvinden, tot de uitslag van het nader onderzoek aan hem is medegedeeld, verboden:
a. planten van deze partij te oogsten of te rooien, of
b. deze partij geheel of gedeeltelijk te verhandelen, te verplaatsen, te vervoeren, te bewerken, te behandelen dan wel te vernietigen of anderszins onschadelijk te maken;
c. het voor deze partij gebruikte verpakkingsmateriaal te verplaatsen, te vervoeren, te bewerken, te behandelen dan wel te vernietigen of anderszins onschadelijk te maken,
tenzij daartoe door Onze Minister toestemming is verleend en de daarbij gegeven aanwijzingen worden opgevolgd.
(…)
Artikel 17
1. Indien in een gebied, op een terrein of in een ruimte de aanwezigheid van een door Onze Minister aangewezen schadelijk organisme is aangetoond of wordt vermoed, kan Onze Minister met betrekking tot dat gebied, dat terrein of die ruimte regels stellen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Plantenziektenwet.
(…)”
In de Regeling bestrijding schadelijke organismen (hierna: Regeling) is, voor zover hier van belang, onder meer het volgende bepaald:
“ Artikel 2
De minister kan in de gevallen, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het besluit:
a. teeltverboden opleggen voor een bepaald terrein of een bepaalde ruimte, voor bepaalde of onbepaalde tijd;
b. aanwijzingen geven voor de teelt op een bepaald terrein of in een bepaalde ruimte, voor bepaalde of onbepaalde tijd.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 2 januari 2007 zijn bij appellant van een (rest)partij in zijn schuur aanwezige Bintje consumptieaardappelen door de PD monsters genomen in verband met klonale verwantschap van deze partij met een van besmetting met bruinrot verdachte partij aardappelen op een ander bedrijf.
- Bij besluiten van 3 en 22 januari 2007 is de betreffende partij aardappelen voor nader onderzoek vastgelegd.
- Bij besluit van 12 februari 2007 heeft verweerder aan appellant meegedeeld dat bij monsteronderzoek van de betreffende partij aardappelen van appellant een besmetting is vastgesteld met Ralstonia solanacearum, de bacterie die bruinrot veroorzaakt. Naar aanleiding van deze vaststelling is een aantal maatregelen aangezegd.
- Bij besluit van 26 april 2007 heeft verweerder vanwege de op het bedrijf van appellant geconstateerde besmetting met bruinrot op grond van het Besluit teeltbeperkende maatregelen voor het bedrijf voorgeschreven.
- Tegen voornoemde vier besluiten heeft appellant bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij besluit van 6 september 2007 door verweerder ongegrond is verklaard. Het tegen deze beslissing op bezwaar ingestelde beroep door appellant is bij het College geregistreerd onder nummer AWB 07/769.
- Bij besluit van 5 juli 2007 heeft verweerder aan appellant meegedeeld dat zijn bedrijf voor het jaar 2007 in de zogenoemde survey is opgenomen, omdat het in de jaren 2004, 2005 en/of 2006 te maken heeft gehad met de teelt van aardappelen die (waarschijnlijk) besmet zijn gevonden met bruinrot. Op grond van artikel 2 van het Besluit en artikel 2 van de Regeling zijn appellant diverse maatregelen aangezegd, waaronder de maatregel dat het verhandelen, bewerken, vernietigen of vervoeren vanaf het bedrijf van alle partijen aardappelen verboden is tot die partijen zijn onderzocht op bruinrot en ringrot en het resultaat daarvan door de PD aan appellant is meegedeeld. Daarnaast dient appellant bedrijfshygiënische maatregelen te nemen, waaronder reinigen en zonodig ontsmetten van gebruikte machines, installaties en opslagplaatsen, om verspreiding van een mogelijke besmetting te voorkomen.
- Bij brief van 15 augustus 2007 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- Bij brief van 12 september 2007 heeft appellant de gronden van zijn bezwaar ingediend.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluit tot opname van het bedrijf van appellant in de survey gehandhaafd en daartoe onder meer het volgende overwogen.
Aangezien de bezwaren van appellant volgens verweerder kennelijk ongegrond zijn, is ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) afgezien van het horen van appellant.
Verweerder stelt vast dat zijn wettelijke bevoegdheid om een besluit als het onderhavige te nemen door appellant niet is bestreden. De bevoegdheid om een dergelijk besluit te nemen, is derhalve niet in geschil.
Voor zover appellant heeft aangegeven dat zijn eerdere bezwaren tegen de besluiten van 3 en 22 januari, 12 februari en 26 april 2007 als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd, stelt verweerder dat nagenoeg al die bezwaren niet zijn gericht tegen het besluit van 5 juli 2007 tot opname van het bedrijf van appellant in de survey. Anders dan appellant heeft betoogd strekten geen van de hiervoor genoemde besluiten ertoe zijn bedrijf in de survey op te nemen en de gerooide of nog te rooien aardappelen aan een nader onderzoek te onderwerpen om eventuele (verdere) besmettingen met bruinrot of ringrot zoveel mogelijk te voorkomen. De herhaalde bestrijding van de besmetverklaring met bruinrot is in zekere zin wel gericht tegen het bestreden besluit. Deze besmetverklaring is immers mede aan het besluit van 5 juli 2007 ten grondslag gelegd. Aangezien de bezwaren daartegen al zijn weerlegd door verweerder in de beslissing van 6 september 2007 wordt daarop thans niet apart ingegaan.
Voorts stelt verweerder dat de maatregel van opname in de survey, anders dan appellant meent, wel in tijd is beperkt omdat deze maatregel alleen voor het jaar 2007 geldt. Bovendien is het besluit ook in omvang beperkt: zodra een partij aardappelen na onderzoek wordt vrijgegeven, kan deze vrijelijk worden verhandeld, bewerkt, vervoerd, etc. De conclusie van verweerder is dat het bedrijf van appellant terecht in de survey is opgenomen. Gelet op deze conclusie heeft verweerder het verzoek van appellant om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt, afgewezen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant voert aan dat zijn bedrijf ten onrechte in de survey is opgenomen. Voorwaarde voor het aanzeggen van deze maatregel is dat het bedrijf daadwerkelijk besmet is geweest met bruinrot. De vraag of ten aanzien van het bedrijf van appellant aan deze voorwaarde is voldaan, komt aan de orde in de beroepsprocedure tegen de beslissing op bezwaar van
6 september 2007 (AWB 07/769). Als in die procedure komt vast te staan dat het besluit tot besmetverklaring onrechtmatig is genomen, dan heeft dat tevens te gelden voor het thans in bezwaar gehandhaafde besluit tot opname van zijn bedrijf in de survey.
Voorts ziet appellant de noodzaak niet voor het nemen van laatstgenoemde beslissing, aangezien de maatregelen die zijn aangezegd in verband met de besmetverklaring al zodanig veelomvattend zijn, dat het nauwelijks nog nodig is extra maatregelen aan te zeggen. Aangezien tevens de wettelijke grondslag voor het besluit tot opname van het bedrijf van appellant in de survey niet duidelijk is, stelt appellant zich op het standpunt dat het in bezwaar gehandhaafde besluit onrechtmatig is genomen.
Tot slot stelt appellant dat uit het primaire besluit niet volgt wat de tijdsduur van de aangezegde maatregel is. Voor zover verweerder in de beslissing op bezwaar heeft aangegeven dat het besluit tot opname in de survey beperkt is tot het jaar 2007 en hieruit de conclusie getrokken zou kunnen worden dat het besluit inmiddels is uitgewerkt, benadrukt appellant dat hij wel belang heeft bij een beoordeling van dit besluit. De opname van zijn bedrijf in de survey heeft tot een verhoging van de kosten geleid die nodig zijn geweest om de teelten te kunnen oogsten.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 In zijn uitspraak van heden in de zaak met registratienummer AWB 07/769, heeft het College het beroep van appellant ongegrond verklaard, zodat de besmetting met bruinrot van de betreffende partij aardappelen op het bedrijf van appellant in rechte is komen vast te staan. Gelet hierop was verweerder op grond van artikel 2 van het Besluit en artikel 2 van de Regeling bevoegd tot het aanzeggen van de maatregel van opname van het bedrijf van appellant in de survey voor het jaar 2007.
5.2 Het College is voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Hierbij neemt het College in aanmerking dat de maatregel in tijd is beperkt aangezien zij uitsluitend betrekking heeft op 2007 en voorts dat zij een aanvulling is op en een sluitstuk vormt van de teeltbeperkende maatregelen die reeds voordien zijn aangezegd. Niet gebleken is dat de aangezegde maatregel verder gaat dan redelijkerwijs noodzakelijk is in verband met de bestrijding van bruinrot.
5.3 Het vorenstaande in aanmerking genomen heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar tegen het primaire besluit terecht ongegrond verklaard.
5.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
5.5 Voor een vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 Awb ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. Fierstra, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir en mr. M. van Duuren, in tegenwoordigheid van mr. A. Douwes als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2008.
w.g. M.A. Fierstra w.g. A. Douwes