ECLI:NL:CBB:2008:BG8009

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/144
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake identificatie en registratie van dieren

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat betrekking heeft op de identificatie en registratie van dieren. Het beroep is ingediend op 12 februari 2008, naar aanleiding van een besluit van 29 januari 2008, waarin het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 15 december 2006 ongegrond werd verklaard. Het geschil ontstond na een controle door de Algemene Inspectiedienst (AID) op 5 november 2003, waarbij vier runderen zonder oormerken op het bedrijf van C werden aangetroffen. C verklaarde dat hij de runderen van appellant had gekocht. De AID heeft vervolgens op 19 december 2003 besloten tot vernietiging van de niet-gemerkte runderen, omdat C niet kon bewijzen dat de dieren aan hem toebehoorden. Dit vernietigingsbesluit werd op 22 december 2003 aan C uitgereikt.

Appellant heeft in 2005 de Minister aansprakelijk gesteld voor de schade die voortvloeide uit het doden van een kalf, maar dit verzoek werd afgewezen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in de zitting van 18 september 2008 de zaak behandeld. De rechters hebben vastgesteld dat het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 december 2003 niet-ontvankelijk was, omdat appellant niet tijdig bezwaar had gemaakt. Het College oordeelde dat de Minister het bezwaar tegen het besluit van 15 december 2006 terecht ongegrond had verklaard, omdat het eerdere besluit in rechte onaantastbaar was geworden. De conclusie was dat het beroep van appellant ongegrond werd verklaard, zonder dat er termen waren voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/144 30 oktober 2008
40010 Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie
Zuiver schadebesluit
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. C.A.J. Mastenbroek, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 8 februari 2008, bij het College binnengekomen op 12 februari 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 29 januari 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 december 2006 ongegrond verklaard en het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 december 2003 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 21 februari 2008 heeft appellant de gronden van het beroep ingediend.
Bij brief van 5 maart 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 18 september 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 494/98 van de Commissie van 27 februari 1998 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad wat de toepassing van de minimale administratieve sancties in het kader van de identificatie- en registratieregeling voor runderen betreft (Pb L 117, blz. 1), voor zover thans van belang, luidt:
" Artikel 1
(…)
2. Indien de houder van een dier de identiteit van dat dier niet binnen twee werkdagen kan bewijzen, wordt het dier onverwijld onder toezicht van de veterinaire autoriteiten vernietigd zonder dat door de bevoegde autoriteit een compensatie wordt verleend. "
De Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 (hierna: Regeling I&R) luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
" Artikel 27
De minister is bevoegd uitvoering te geven aan artikel 1, tweede lid, van verordening 494/98. "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Blijkens het proces-verbaal van de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) met nummer 16909 hebben op 5 november 2003 ambtenaren van de AID een controle in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies gehouden op het bedrijf van C te D (hierna: C). Zij hebben toen onder meer vier runderen zonder oormerken aangetroffen.
- Desgevraagd heeft C verklaard dat hij alle runderen op zijn bedrijf had gekocht van appellant.
- Op 5 november 2003 hebben voornoemde ambtenaren met appellant op zijn bedrijf een gesprek gevoerd over de geconstateerde onregelmatigheden.
- Op 17 december 2003 is het rund met ID code NL 356048611 (hierna: kalf) door de dierenarts van C op zijn bedrijf gedood en afgevoerd ter destructie.
- Op 19 december 2003 heeft verweerder ingevolge artikel 27 van de Regeling identificatie en registratie van dieren (hierna: Regeling I&R) besloten tot het onder toezicht van de ambtenaar van de AID laten vernietigen van de niet gemerkte runderen op het bedrijf van C, waarvoor C het bewijs van identiteit desgevraagd niet heeft geleverd (hierna: vernietigingsbesluit).
- Het vernietigingsbesluit is door een ambtenaar van de AID, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, op 22 december 2003 uitgereikt aan C.
- Bij brief van 28 februari 2005 heeft appellant verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van het doden van het kalf.
- Bij besluit van 15 december 2006 heeft verweerder dit verzoek om schadevergoeding afgewezen.
- Op 23 januari 2007 heeft de toenmalige gemachtigde van appellant namens hem bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 december 2006.
- Op 17 juli 2007 is in het kader van de bezwaarschriftprocedure een telefonische hoorzitting gehouden.
- Naar aanleiding van die hoorzitting heeft verweerder bij brief van 19 juli 2007 het besluit van 19 december 2003 aan de toenmalige gemachtigde van appellant gezonden.
- Bij brief van 26 juli 2007 is namens appellant aangegeven dat het bezwaarschrift van 23 januari 2007 tevens is gericht tegen het besluit van 19 december 2003.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 19 december 2003 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 15 december 2006 ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een besluit dat tot een of meer belanghebbenden is gericht, aan hen worden toegezonden of uitgereikt. Omdat C ten overstaan van de ambtenaar van de AID heeft verklaard eigenaar van het kalf te zijn, heeft verweerder terecht het besluit van 19 december 2003 alleen aan hem bekendgemaakt. Met de uitreiking aan C op 22 december 2003 is dit besluit in werking getreden. Appellant heeft na het verstrijken van de bezwaartermijn bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 5 november 2003 is appellant op de hoogte gesteld van de problemen rond de identificatie en registratie van het kalf. Daarnaast is de AID op 16 december 2003 met appellant in contact getreden over het voorval. Op 20 december 2003 heeft appellant telefonisch contact gehad met een ambtenaar van de AID. Gelet hierop is het niet aannemelijk dat appellant niet al in december 2003 op de hoogte was van het besluit van 19 december 2003. Ook in het kader van de vervolging ter zake van het overtreden van de Regeling I&R heeft appellant kennis kunnen nemen van het besluit van 19 december 2003. Appellant heeft niet zo spoedig mogelijk nadat hij van dit besluit op de hoogte is geraakt, bezwaar gemaakt. Om die reden is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar en is het bezwaar tegen het besluit van 19 december 2003 niet-ontvankelijk.
Nu tegen het besluit van 19 december 2003 geen ontvankelijke rechtsmiddelen zijn aangewend, is dit besluit rechtens onaantastbaar geworden en moet van de rechtmatigheid daarvan worden uitgegaan. Om die reden is er geen aanleiding de schade te vergoeden. Het bezwaar tegen het besluit van 15 december 2006 is ongegrond.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft aangevoerd het niet eens te zijn met het doden van het kalf. De aanwezige kalveren konden worden geïdentificeerd op dit ene kalf na, omdat de moeder van het kalf in nood geslacht was. Hieruit volgt, dat de oormerken die na het bevestigen van de andere oormerken aan de overige, geïdentificeerde, kalveren overblijven, bij het gedode kalf horen. Appellant wil gelijk worden behandeld met andere bedrijven waarvan eenkleurige dieren niet hoefden te worden onderzocht en zonder meer werden vrijgegeven. Voorts zijn Poolse koeien met verkeerde papieren in opdracht van de AID door de gezondheidsdienst geaccepteerd voor de slacht. Dat de AID daarmee zelf een fout maakt, mag blijkbaar wel.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College staat in de eerste plaats voor de beantwoording van de vraag of verweerder het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 december 2003 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De Regeling I&R richt zich tot de houder van dieren. Vernietigingsbesluiten als het onderhavige dienen dan ook aan de houder bekend te worden gemaakt. Verondersteld mag worden dat de houder – in het geval deze de dieren voor de eigenaar houdt – vervolgens de eigenaar informeert over het vernietigingsbesluit. Ook als, gelet op hetgeen hieromtrent ter zitting naar voren is gebracht, zou moeten worden aangenomen dat appellant eigenaar was van het kalf en dat C dit voor appellant hield, geldt dat verweerder daarvan destijds niet op de hoogte kon zijn en dus kon volstaan met het bekendmaken van het vernietigingsbesluit uitsluitend aan C. Vervolgens lag het op de weg van C om appellant daarvan op de hoogte te stellen.
Uit het voormelde proces-verbaal van de AID blijkt dat het vernietigingsbesluit, gedateerd 19 december 2003, op 22 december 2003 aan C is uitgereikt. De bezwaartermijn is derhalve op 23 december 2003 aangevangen en op 2 februari 2004 geëindigd. Het bezwaarschrift van appellant is na het verstrijken van deze termijn ontvangen. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake. Zoals in de voorgaande alinea is overwogen, bracht, ook als C het houderschap uitoefende voor appellant, dit met zich dat híj appellant diende te informeren over het besluit tot vernietiging van het kalf. De omstandigheid dat hij dit heeft nagelaten, komt voor risico van appellant en leidt derhalve niet tot het oordeel dat appellant niet in verzuim is geweest.
Verweerder heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 december 2003 derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5.2 Het College dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verweerder het bezwaar tegen het besluit van 15 december 2006 terecht ongegrond heeft verklaard.
Het College beantwoordt deze vraag eveneens bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Het besluit van 19 december 2003 is, gelet op hetgeen in rubriek 5.1 is overwogen, in rechte onaantastbaar geworden. Om die reden moet gelet op vaste jurisprudentie van het College, onder andere neergelegd in de uitspraak van 23 juni 2005 inzake AWB 04/188, www.rechtspraak.nl, LJN AT8899, in beginsel van de rechtmatigheid van dit besluit worden uitgegaan.
Niet gebleken is, dat er in het onderhavige geval bijzondere redenen zijn om van dit beginsel af te wijken en niet van de rechtmatigheid van het besluit van 19 december 2003 uit te gaan. Verweerder heeft derhalve terecht geoordeeld dat het doden van het kalf in dit geval niet onrechtmatig was en dat er geen aanleiding was om schade te vergoeden.
Het College concludeert dat verweerder het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 december 2006 terecht ongegrond heeft verklaard.
5.3 Het beroep van appellant is ongegrond. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. S.C. Stuldreher en mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2008.
w.g. W.E. Doolaard w.g. E. van Kerkhoven