ECLI:NL:CBB:2008:BG7022

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/351
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake akkerbouwsubsidie op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun

In deze zaak heeft de Maatschap A, B en C, appellante, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, inzake de toekenning van akkerbouwsubsidie op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun. Appellante had op 8 mei 2006 een aanvraag ingediend voor akkerbouwsubsidie voor verschillende gewassen, waaronder maïs en wintertarwe. Bij besluit van 14 maart 2006 werd appellante een korting opgelegd wegens overschrijding van het basisareaal en een modulatiekorting, wat resulteerde in een lagere subsidie. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard.

De kern van het geschil betreft de vraag of perceel 18, dat door appellante was opgegeven voor subsidie, voldeed aan de definitie van akkerland. Verweerder stelde vast dat perceel 18 niet aan deze definitie voldeed, wat leidde tot de opgelegde kortingen. Appellante voerde aan dat zij te goeder trouw had gehandeld en dat de opgelegde sancties onevenredig waren. Het College heeft echter geoordeeld dat appellante niet kon aantonen dat er sprake was van een kennelijke fout in haar aanvraag en dat de sancties in overeenstemming waren met de geldende regelgeving.

De uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 december 2008 bevestigde dat het beroep ongegrond was, en dat de toegepaste kortingen en de berekening van de subsidie correct waren. Het College oordeelde dat appellante niet kon worden gevolgd in haar argumenten en dat de sancties niet in strijd waren met het evenredigheidsbeginsel. De beslissing van het College was daarmee definitief, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 06/351 8 december 2008
5134 Regeling GLB-inkomenssteun
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, B en C, te D, appellante,
gemachtigde: ing. M. Wouters, werkzaam bij Arvalis adviseurs te Klimmen,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: drs. J.J.M. Schipper, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 8 mei 2006, bij het College binnengekomen op 10 mei 2006, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 31 maart 2006.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 14 maart 2006, waarbij verweerder heeft beslist op de aanvraag akkerbouwsubsidie van appellante op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun (hierna: de Regeling).
Bij brief van 7 juni 2006 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Vervolgens heeft hij bij brief van 9 juni 2006 een verweerschrift ingediend.
Bij griffiersbrief van 18 augustus 2006 heeft het College verweerder om aanvullende informatie verzocht. Bij brief van 30 augustus 2006 heeft verweerder hierop een reactie gegeven.
Bij brief van 23 november 2006 heeft appellante ter ondersteuning van haar beroep aanvullende informatie verstrekt.
Op 13 december 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij van de zijde van appellante B, vergezeld van zijn echtgenote, is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Bij beschikking van 7 maart 2007 heeft het College het onderzoek heropend, waarna partijen - deels op verzoek van het College – nadere stukken hebben ingediend.
Het College heeft het onderzoek voortgezet ter zitting van 10 november 2008. Van de zijde van appellante is B, vergezeld van zijn echtgenote, verschenen. Verweerder werd ter zitting, zoals tevoren aangekondigd, niet vertegenwoordigd.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in (…)
Artikel 107
Braaklegging
1. In geval van toepassing van artikel 71 zijn landbouwers die de areaalbetaling aanvragen, verplicht een deel van het areaal van hun bedrijf tegen compensatie uit productie te nemen.
2. De braakleggingsverplichting wordt voor elke landbouwer die areaalbetalingen aanvraagt, vastgesteld als een proportioneel gedeelte van zijn areaal dat met akkerbouwgewassen is ingezaaid en waarvoor een aanvraag wordt ingediend en dat overeenkomstig dit hoofdstuk uit productie wordt genomen.
Het basispercentage van de braakleggingsverplichting wordt vastgesteld op 10 % voor de verkoopseizoenen 2005/2006 en 2006/2007.
(…)
7. Landbouwers die een betalingsaanvraag indienen voor een kleinere oppervlakte dan die welke volgens de voor hun regio vastgestelde opbrengsten nodig is om 92 ton granen te produceren, zijn vrijgesteld van de braakleggingsverplichting. (…)
Artikel 108
Subsidiabele grond
Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op de uiterste datum voor de indiening van de aanvragen om areaalsteun voor 2003 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang als volgt:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
22. “geconstateerde oppervlakte’’: de oppervlakte waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van de steun gestelde voorwaarden is voldaan; (…)
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 50.
(…)
3. Onverminderd kortingen en uitsluitingen overeenkomstig de artikelen 51 en 53, geldt voor aanvragen om steun in het kader van de oppervlaktegebonden steunregelingen (…) dat, indien voor een gewasgroep de in de verzamelaanvraag aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, de betrokken steun wordt berekend op basis van de voor die gewasgroep geconstateerde oppervlakte.
(…)
6. De maximumoppervlakte die in aanmerking komt voor de betalingen aan de landbouwers die de in titel IV, hoofdstuk 10, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde areaalbetaling voor akkerbouwgewassen hebben aangevraagd, wordt berekend op basis van de geconstateerde braakgelegde oppervlakte en verhoudingsgewijs voor elk betrokken gewas. Op de betalingen aan de producenten van akkerbouwgewassen wordt evenwel in verband met de geconstateerde
braakgelegde oppervlakte geen grotere korting toegepast dan tot het betalingsniveau dat overeenkomt met de oppervlakte die nodig zou zijn voor de productie van 92 ton granen als bedoeld in artikel 107, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.
(…)
Artikel 51
Kortingen en uitsluitingen bij een te hoge aangifte
1. Indien voor een gewasgroep de oppervlakte die is aangegeven met het oog op welke oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook (…) groter is dan de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt de steun berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil indien dat verschil meer dan 3 % van de geconstateerde oppervlakte of dan twee hectare, maar niet meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte bedraagt.
Bedraagt het verschil meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte, dan wordt voor de betrokken gewasgroep geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend.
2. Indien ten aanzien van de totale geconstateerde oppervlakte waarop de verzamelaanvraag betrekking heeft (…) de aangegeven oppervlakte meer dan 30 % groter is dan de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt voor het betrokken kalenderjaar de steun waarop de landbouwer overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening in het kader van de betrokken steunregelingen aanspraak zou kunnen maken, geweigerd.
Bedraagt het verschil meer dan 50 %, dan wordt de landbouwer nogmaals van steun uitgesloten voor een bedrag gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte. (…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft met het formulier Gecombineerde opgave 2005 en het daarbij behorende overzicht gewaspercelen een aanvraag voor akkerbouwsubsidie op grond van de Regeling ingediend. Zij heeft akkerbouwsubsidie aangevraagd voor 24.78 ha maïs, 6 ha wintertarwe en 2.99 ha groene braak (waaronder braakperceel 18 met een oppervlakte van 2.20 ha).
- Bij brief van 15 december 2005 heeft verweerder appellante meegedeeld dat hem gebleken is dat perceel 18 niet voldoet aan de definitie akkerland.
- Bij besluit van 14 maart 2006 heeft verweerder op de aanvraag akkerbouwsubsidie beslist. Daarbij is appellante een korting opgelegd van 17,32 % wegens overschrijding van het basisareaal maïs en een modulatiekorting van 3%. Met toepassing van artikel 51, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 is appellante tevens een subsidiekorting opgelegd van € 7739,20. Resultaat van dit alles is dat € 3727,70 aan subsidie is toegekend.
- Op 16 maart 2006 heeft appellante een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder het volgende overwogen.
“Uw aanvraag is gedeeltelijk goedgekeurd, omdat perceel 18 met het topografische nummer 188.08.338.49 niet voldoet aan de definitie akkerland. Dit erkent u ook.
Aan uw verzoek om perceel 18 uit uw aanvraag te verwijderen kan niet worden voldaan. Een aanvrager wordt in principe gehouden aan de gegevens die hij op het aanvraagformulier heeft verstrekt. De gevolgen van een onjuiste opgave dienen dan ook voor uw rekening te blijven. Alleen als er sprake is van een zogenaamde kennelijke fout kan een aanvraag ook nog na de uiterste wijzigingsdatum van 13 juni 2005 aangepast worden. Er is sprake van een kennelijke fout in de zin van het werkdocument van de Europese Commissie nr. AGR 49533/2002, als er een tegenstrijdigheid in de aanvraag zit die wijst op een vergissing en redelijkerwijs is uitgesloten dat ten tijde van de opgave deze conform uw bedoeling was. Objectief moet derhalve vast staan dat de destijds gedane opgave kennelijk fout was, bijvoorbeeld omdat er voor een perceel een bijdragecode is ingevuld die niet correspondeert met de gewascode. Daarvan is in uw geval echter geen sprake.
Uw stelling dat u de sanctie onevenredig zwaar vindt kan evenmin tot een andere beslissing leiden. Ik erken dat de toegepaste korting zeer groot is, maar uit vaste jurisprudentie blijkt dat de opgelegde sanctie, die op grond van het bepaalde in artikel 51, lid 2 van Verordening (EG) nr. 796/2004 dwingend is voorgeschreven, niet onrechtmatig is ook al heeft de aanvrager de opgave geheel te goeder trouw gedaan.”
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
In het kader van de aanvraag heeft appellante telefonisch contact gehad met verweerder over perceel 18 om de randvoorwaarden van groene braak en de braakverplichting te bespreken, daar het perceel op basis van mondelinge afspraken in gebruik was van derden. Appellante is toen niet meegedeeld is dat het perceel niet voldeed aan de definitie akkerland. Het zou redelijk zijn geweest als dit toen wel aan appellante zou zijn meegedeeld, omdat zij toen nog in de gelegenheid was de aanvraag te wijzigen. Dat een braakperceel aan de definitie akkerland moet voldoen, blijkt ook niet uit voorlichtingsbrochures van verweerder bij de verzamelaanvraag 2005.
De opgelegde sanctie staat in geen enkele verhouding tot het feit dat perceel 18 te goeder trouw is opgegeven en gedurende het gehele jaar braak heeft gelegen. Appellante wist niet dat het perceel niet voldeed aan de definitie akkerland en begreep bovendien niet dat het braakperceel daaraan diende te voldoen.
Het is onredelijk dat verweerder niet heeft ingestemd met het verzoek om het perceel alsnog uit de aanvraag te schrappen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellante heeft op het overzicht gewaspercelen 2005 met de bijdragecode 830 aangegeven dat zij voor het braakperceel 18 akkerbouwsubsidie wenste. Zij heeft niet bestreden dat perceel 18 niet voldoet aan de definitie akkerland en dus niet voldoet aan de subsidievoorwaarden. Ingevolge artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004 kon derhalve voor de gewasgroep braak geen steun kon worden toegekend.
Door het niet aanvaarden van braakperceel 18 van 2.20 ha voldeed appellante niet meer aan de voor haar ingevolge artikel 107 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geldende verplichting om 10 % van haar areaal akkerland braak te leggen. Voorzover niet aan de braakverplichting wordt voldaan, voldoen percelen waarop andere gewasgroepen worden geteeld in zoverre ook niet aan de steunvoorwaarden, zodat op de daarvoor te verstrekken steun een korting naar evenredigheid van de te weinig braakgelegde hectaren wordt toegepast.
5.2 Het ten onrechte aanmelden van perceel 18 voor subsidie is het gevolg van het feit dat appellante zich niet heeft gerealiseerd dat ook voor braakpercelen geldt dat aan de definitie akkerland moet worden voldaan.
Appellante voert aan dat zij in het telefoongesprek met verweerder over haar aanvraag erop had moeten worden gewezen dat ook een braakperceel aan de definitie akkerland moet voldoen. Het College kan haar daarin niet volgen, reeds omdat gesteld noch gebleken is, dat zij in dat gesprek daarover een vraag heeft gesteld. De reden dat appellante telefonisch contact heeft gezocht over haar aanvraag hield verband met het feit dat perceel 18 toebehoorde aan een derde en op basis van mondelinge afspraken bij haar in gebruik was.
Appellante heeft voorts betoogd dat ook uit het door verweerder verspreide voorlichtingsmateriaal niet blijkt dat een braakperceel dient te voldoen aan de definitie akkerland.
De brochure verzamelaanvraag 2005 vermeldt echter in hoofdstuk 4 “Subsidie voor akkerbouwgewassen” op pagina 7:
“Via de verzamelaanvraag en dus de Gecombineerde opgave 2005 kunt u subsidie aanvragen voor bepaalde akkerbouwgewassen. U kunt alleen subsidie aanvragen voor percelen die voldoen aan de definitie akkerland.
(…)
Percelen die voldoen aan de Definitie akkerland worden verder in deze brochure met de term akkerland aangeduid.”
Het College kan slechts vaststellen dat appellante hieruit niet heeft kunnen afleiden dat het voor subsidie opgegeven perceel 18 niet zou behoeven te voldoen aan de definitie akkerland. Dat appellante, zoals door haar betoogd ter zitting van 10 november 2008, dit perceel primair heeft opgegeven om te voldoen aan haar braakverplichting doet hieraan niet af. De grief mist derhalve feitelijk grondslag.
5.3 Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese commissie. Het College heeft in vaste jurisprudentie geoordeeld dit aanvaardbaar te achten.
Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen. In dit geval kon verweerder redelijkerwijs niet vermoeden dat appellante voor perceel 18 geen subsidie wilden aanvragen.
Nu geen sprake is van een kennelijke fout is het voor appellante niet meer mogelijk haar aanvraag alsnog te wijzigen en het perceel 18 uit de aanvraag te schrappen.
5.4 Ter zitting van 10 november 2008 heeft appellante uiteengezet dat zij pas na indiening van haar aanvraag verweerders website, waarop aanvragers kunnen zien of een perceel voldoet aan de definitie akkerland en subsidiewaardig is, heeft geraadpleegd. Daarom kan appellante zich er niet op beroepen dat deze website onduidelijkheden bevat, die haar zouden hebben gebracht tot indiening van een onjuiste aanvraag.
Los daarvan merkt het College op dat verweerder de website, die een nuttig hulpmiddel vormt bij de correcte invulling van een aanvraag, heeft gevuld met gegevens uit de aanvragen akkerbouwsteun over de referentiejaren. Omdat het feitelijk gebruik in de referentieperiode beslissend is, hetgeen zou kunnen afwijken van hetgeen op de aanvragen was ingevuld, kan een op de site als niet steunwaardig vermeld perceel in werkelijkheid toch steunwaardig zijn. Ook anderszins zouden mogelijk onjuistheden kunnen voorkomen. Het is in dat geval aan de aanvrager om aan te tonen dat dit het geval is.
5.5 Dat appellante te goeder trouw heeft gehandeld en dat zij de sancties te zwaar vindt, kan haar evenmin baten. De gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag en de herberekening van de subsidiabele oppervlakte wegens niet voldoen aan de braakverplichting vloeien immers rechtstreeks voort uit artikel 51 respectievelijk 107 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Deze verordening voorziet in een naar de ernst van de geconstateerde onregelmatigheid gedifferentieerd sanctiestelsel. Dit stelsel is, gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen inzake vergelijkbare bepalingen in Verordening (EEG) nr. 3887/92 (arrest van 17 juli 1997, zaak C-354/95, National Farmers Union, Jur. 1997, I 04559), niet strijdig met het evenredigheidsbeginsel.
5.6 Ten aanzien van de berekening van het subsidiebedrag en de toegepaste kortingen heeft verweerder op verzoek van het College bij brieven van 1 november 2007 en 2 april 2008 een nadere toelichting gegeven. Het College heeft daarin geen aanleiding gevonden te oordelen dat de berekening onjuist zou zijn.
5.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. E.J.M. Heijs en mr. F. Stuurop in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 december 2008.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas