ECLI:NL:CBB:2008:BG5719

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/331 AWB 07/361
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtzaak tegen accountants over onzorgvuldig handelen en beroepsprocedures

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 20 november 2008, worden de beroepen van twee appellanten behandeld tegen een beslissing van de Raad van Tucht voor Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam. De zaak betreft een klacht die door appellant sub 1, A, is ingediend tegen appellant sub 2, D AA, met betrekking tot onzorgvuldig handelen in de advisering rondom huurovereenkomsten. De Raad van Tucht had op 20 maart 2007 een beslissing genomen, waarbij klachtonderdelen gedeeltelijk gegrond werden verklaard en appellant sub 2 een schriftelijke waarschuwing werd opgelegd.

De procedure begon met de indiening van beroepschriften door beide appellanten in mei 2007. De Raad van Tucht had de appellanten afschrift van de beslissing gestuurd, en na een aantal schriftelijke uitwisselingen vond op 28 augustus 2008 een zitting plaats. Tijdens deze zitting werd de rol van F, een medewerker van appellant sub 2, besproken, die volgens de klager onjuist advies had gegeven over de beëindiging van een huurovereenkomst en het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst.

Het College overweegt dat de beroepschriften tijdig zijn ingediend en dat er geen grond is voor niet-ontvankelijkheid. De grieven van appellant sub 2, die de gegrondverklaring van de klachtonderdelen aanvecht, worden besproken. Het College concludeert dat de Raad van Tucht terecht heeft geoordeeld dat er sprake was van onzorgvuldig handelen in strijd met de gedragsregels voor accountants. De appellanten hebben niet voldoende onderbouwd dat de Raad van Tucht onterecht heeft geoordeeld, en de beroepen worden verworpen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van accountants in hun adviserende rol en de noodzaak van zorgvuldigheid in hun handelen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/331 en 07/361 20 november 2008
20110 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten
Raad van tucht Amsterdam
Uitspraak in de zaken van:
1. A, te B,
gemachtigde: C, financieel adviseur te Nijmegen,
en
2. D AA, te E,
gemachtigde: mr. A.R. Sturhoofd, advocaat te Amsterdam,
appellanten van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: de raad van tucht), gewezen op 20 maart 2007, met nummer A310.
1. De procedure
Bij brief, verzonden op 20 maart 2007, heeft de raad van tucht appellanten afschrift toegezonden van evenvermelde beslissing, gegeven op een klacht, op 29 mei 2006 door appellant sub 1 (hierna ook genoemd: klager) ingediend tegen appellant sub 2 (hierna ook genoemd: betrokkene).
Bij op 15 mei 2007 respectievelijk 21 mei 2007 ontvangen beroepschriften hebben appellanten tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De raad van tucht heeft bij brief van 22 mei 2007 op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brieven van 28 mei 2007, 7 juni 2007 en 22 juni 2007 heeft appellant sub 1 gereageerd op het beroepschrift van appellant sub 2.
Bij brief van 28 juni 2007 heeft appellant sub 2 gereageerd op het beroepschrift van appellant sub 1.
Bij brief van 12 juli 2007 heeft appellant sub 1 een reactie gegeven op deze brief.
Bij een op 29 juli 2007 bij het College ingekomen brief heeft appellant sub 1 nadere stukken overgelegd.
Op 28 augustus 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellanten, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen.
2. De beslissing van de raad van tucht
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klachtonderdelen (a) en (b) zoals in deze tuchtbeslissing nader aangeduid, gedeeltelijk gegrond verklaard en appellant sub 2 de maatregel van schriftelijke waarschuwing opgelegd.
Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd
3. De beoordeling van het beroep
3.1 Appellant sub 1 heeft aangevoerd dat het beroep van appellant sub 2 te laat is ingediend en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het College overweegt daaromtrent het volgende.
Ingevolge artikel 68 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (hierna: Wet AA) kan een accountant, indien het tegen hem gerezen bezwaar geheel of gedeeltelijk gegrond is verklaard, binnen twee maanden na de dag van verzending - bij aangetekende brief - van die beslissing, beroep instellen bij het College. Blijkens de stukken is de bestreden tuchtbeslissing verzonden op 20 maart 2007, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift in dit geval eindigt op (zondag) 20 mei 2007.
Uit artikel 1, eerste lid van de Algemene termijnenwet volgt dat een in de wet gestelde termijn die eindigt op een zondag, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag zijnde niet een algemeen erkende feestdag. In dit geval eindigde de beroepstermijn dus op maandag 21 mei 2007. Het beroepschrift is per fax op die datum ingekomen en is derhalve tijdig ingediend. Er is dan ook geen grond voor niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van appellant sub 2.
3.2 Appellant sub 2 heeft twee grieven aangevoerd tegen de gegrondverklaring van de klachtonderdelen (a) en (b) door de raad van tucht.
Met zijn eerste grief betoogt appellant sub 2 dat de raad van tucht ten onrechte heeft geoordeeld, althans onvoldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd, dat aannemelijk is geworden dat F (hierna: F), die werkzaam was onder zijn verantwoordelijkheid, de regie is kwijtgeraakt bij de advisering aan klager, met name waar het gaat om de beëindiging van de nog lopende huurovereenkomst in samenhang met het sluiten van een nieuwe huurovereenkomst. Appellant sub 2 bestrijdt in dit verband een aantal van de door de raad van tucht als vaststaand aangenomen feiten.
De tweede grief van appellant sub 2 bestrijdt het oordeel van de raad van tucht dat sprake is van onzorgvuldig handelen dat in strijd komt met artikel 5 van de Verordening Gedrags- en beroepsregels Accountants-Administratieconsulenten (GBAA).
3.2.1 Het College stelt voorop dat, nu appellanten geen grief hebben gericht tegen de weergave van de klacht door de raad van tucht, deze weergave bepalend is voor hetgeen in dit geding ter toetsing voorligt bij het College.
Bij de klachtonderdelen die door de raad van tucht gedeeltelijk gegrond zijn verklaard, heeft klager gesteld dat door F en/of betrokkene verkeerd is geadviseerd omtrent, en begeleid bij de ontbinding van de huurovereenkomst tussen klager en G voor horecagelegenheid 'H' (a), en dat volledig ongefundeerd positief is geadviseerd aan klager om een huurovereenkomst voor lunchroom 'I' aan te gaan (b).
Vast staat dat de vennootschap onder firma A, waarvan klager een van de vennoten was, op 27 juni 2005 een huurovereenkomst is aangegaan voor de huur van lunchroom I per 1 juli 2005. De huurovereenkomst met G was op dat moment nog niet beëindigd. De feitelijke gang van zaken ter zake van het aangaan van de huurovereenkomst voor de huur van lunchroom I en het niet tijdig beëindigen van de huurovereenkomst met G, en de rol van appellanten en F daarin, is niet duidelijk. De standpunten van appellanten daaromtrent lopen uiteen.
3.2.2 Volgens de verklaring van F ter zitting bij de raad van tucht op 19 december 2006, welke verklaring door betrokkene wordt onderschreven, heeft F steeds aan klager voorgehouden dat op basis van de door klager vermelde omzetcijfers een winstberekening kon worden gemaakt maar dat op basis van die cijfers, zonder dat jaarrekeningen van 2003 en 2004 beschikbaar waren waaruit het eigen vermogen bleek, geen financieringsaanvraag zou worden gehonoreerd. Volgens deze verklaring zijn de definitieve cijfers over 2003 en 2004 lang uitgebleven in verband met een geschil tussen klager en zijn vorige accountant, en is het dossier eerst drie weken na de uitspraak in die zaak op 12 mei 2005 ter beschikking van F gekomen.
Volgens betrokkene heeft F direct daarna de financiële verslagen vastgesteld, en heeft betrokkene deze beoordeeld. Op 21 juni respectievelijk 5 juli 2005 heeft betrokkene bij deze jaarrekeningen een samenstellingsverklaring afgegeven.
3.2.3 Het College overweegt dat de stelling van betrokkene dat aan klager is voorgehouden dat de definitieve cijfers over 2003 en 2004 noodzakelijk zijn voor het bepalen van de financiële positie van klager en zijn vennootschap onder firma, meebrengt dat F onder verantwoordelijkheid van betrokkene zich na ontvangst van bedoelde definitieve cijfers in de eerste week van juni 2005 met voorrang had behoren te vergewissen of deze zouden nopen tot heroverweging van klagers bedrijfsplannen. Ten laatste bij de opstelling van de jaarrekeningen 2003 en 2004 en de aansluitende afgifte van de samenstellingsverklaringen hierbij heeft het op de weg van F respectievelijk betrokkene gelegen klager nadrukkelijk en kenbaar te wijzen op de omvang van het eigen vermogen en de daarmee samenhangende risico's verbonden aan het aangaan van de huurovereenkomst. Door een en ander achterwege te laten en geen zorg te dragen dat klager hieromtrent direct en duidelijk werd geadviseerd, is sprake van onzorgvuldigheid van betrokkene die in strijd komt met artikel 5 GBAA. Aangezien de raad van tucht via een andere redenering tot dezelfde conclusie is gekomen, kunnen de grieven van betrokkene niet tot het door hem gewenste doel leiden.
3.3 Appellant sub 1 heeft als grief aangevoerd dat de raad van tucht klachtonderdeel c, inhoudende dat F en/of betrokkene een volledig foutieve voorstelling van zaken heeft gegeven met betrekking tot de voorlopige jaarcijfers en tussentijdse cijfers, ten onrechte ongegrond heeft verklaard.
Het College begrijpt deze grief, gelet ook op hetgeen hiervoor reeds is overwogen ten aanzien van de klachtonderdelen a en b, als dat appellant sub 1 stelt dat de door of namens betrokkene gegeven verantwoording onjuist is. Appellant sub 1 heeft deze grief niet nader onderbouwd met stukken waaruit de onjuistheid van de gegeven verantwoording zou kunnen worden afgeleid. Onder deze omstandigheden is het College van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat sprake is geweest van het door of vanwege betrokkene geven van een volledig foutieve voorstelling van zaken met betrekking tot de voorlopige jaarcijfers en de tussentijdse cijfers.
Deze grief slaagt niet.
3.4 Appellant sub 1 heeft in zijn beroepschrift tevens naar voren gebracht dat de uitspraak van de raad van tucht geen enkel gevolg heeft gehad in de vorm van een financiële vergoeding van het kantoor van betrokkene voor de door hem geleden schade, en voorts dat er meer ondernemers zijn met klachten van dezelfde strekking.
Omdat deze punten, zoals ter zitting met appellant sub 1 besproken, niet zijn aan te merken als grieven gericht tegen de hier bestreden uitspraak van de raad van tucht, blijven deze hier onbesproken.
3.5 Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de beroepen dienen te worden verworpen.
3.6 Na te melden beslissing op het beroep berust op artikel 5 GBAA en titel IV van de Wet AA.
4. De beslissing
Het College verwerpt de beroepen.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, mr. M. van Duuren en mr. M.J. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 november 2008.
w.g. J.A. Hagen w.g. M.A. Voskamp