5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat het bezwaarschrift van 21 augustus 2006 voortijdig is ingediend. Bij brief van 13 oktober 2006 heeft verweerder de ontvangst van dit bezwaarschrift bevestigd, zonder appellant op de voortijdigheid ervan opmerkzaam te maken, hoewel het verzuim toen nog kon worden hersteld. Verweerder heeft daarom, zo is ter zitting gebleken, het bezwaarschrift aangemerkt als te zijn gericht tegen de alsnog op 29 september 2006 genomen beslissing over de vaststelling van appellants toeslagrechten.
Gelet op een en ander gaat het College aan een beoordeling van het voortijdige karakter van het bezwaar voorbij.
5.2 Appellant heeft in bezwaar duidelijk gemaakt dat de door hem ondervonden wildschade en schade door vogelvraat een jaarlijks terugkerend gegeven is, dat telkens aanmerkelijk productieverlies, met name bij de zaaizaadproductie, veroorzaakt. Deze verminderde steunwaardige opbrengst wil appellant met een beroep op overmacht op een of andere manier gecompenseerd zien bij de vaststelling van zijn toeslagrechten.
5.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat wild- en vogelschade als een met een ernstige natuurramp vergelijkbaar geval van overmacht kan worden erkend, als de omvang van de schade in een referentiejaar meer is dan 30 %. De berekening die verweerder ter bepaling van de productiedaling in dit geval heeft uitgevoerd, bestaat hieruit dat de productie in het jaar 2002 wordt vergeleken met de gemiddelde productie in de jaren 2000 en 2001. Verweerder acht het jaar 2002 relevant, omdat dit jaar de grootste productiedaling vertoont. Verweerder komt in de berekening vervolgens uit op een afwijking van 24,19 % en verwerpt het beroep op overmacht omdat in het referentiejaar 2002 de drempel van 30 % niet wordt bereikt.
5.4 Met deze berekening miskent verweerder evenwel dat het beroep op overmacht betrekking heeft op schade die, naar appellant stelt, in alle drie de referentiejaren door wild en vogels aan zijn gewassen is toegebracht. Niet alleen betekent dit dat in appellants visie de opbrengst in de jaren 2000 en 2001 niet een betrouwbaar beeld kan opleveren van de gemiddelde steunwaardige productie, met als gevolg dat op basis hiervan niet de productiedaling van 2002 kan worden berekend, maar ook dat verweerder ten onrechte de berekening heeft beperkt tot het referentiejaar 2002 en niet ook voor de referentiejaren 2000 en 2001 heeft berekend of de drempel van 30 % wordt gehaald.
Indien verweerder meent dat appellants benadering onjuist is, of dat er juridische of feitelijke gronden bestaan, die er toe leiden dat verweerder appellant in zijn benadering niet kan volgen, ligt het op verweerders weg de redenen daarvoor uiteen te zetten. Verweerder heeft dat in onvoldoende mate gedaan.
Hier komt bij dat verweerder heeft verzuimd in te gaan op het bezwaar van appellant dat hij in de referentiejaren wel in aanmerking is gekomen voor uitkeringen uit het Faunafonds wegens de door hem ondervonden wildschade. Ter zitting is gebleken dat verweerder niet heeft onderzocht welke criteria het Faunafonds hanteert bij de toekenning van een schadevergoeding en dat evenmin bezien is in hoeverre de uitkeringen uit dit Fonds kunnen worden betrokken bij de berekening van het referentiebedrag voor de toeslagrechten.
Het College is van oordeel dat verweerder met de wijze waarop hij in het bestreden besluit de door appellant geschetste problematiek heeft benaderd, onvoldoende recht doet aan de reikwijdte van het beroep en dat hij heeft nagelaten de nodige kennis te verzamelen omtrent de relevante feiten alvorens te beslissen op het bezwaar van appellant. Daarmee heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.5 Het College zal het beroep daarom gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen om, met inachtneming van deze uitspraak, opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Het College overweegt voorts dat het door appellant betaalde griffierecht aan hem dient te worden vergoed.
Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.