2.1.2 Appellante heeft in haar "Steunaanvraag oogst 2003" van 15 september 2003 steun aangevraagd voor "hennepvezels met een maximumpercentage aan onzuiverheden en scheven van 15% die voor 1 mei 2005 geproduceerd zullen worden uit stro dat in Nederland in 2003 werd geoogst".
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de AID een controle uitgevoerd, waarbij, samengevat weergegeven, de volgende afwijking is geconstateerd: voor een deel van de door appellante in de perioden van 1 januari 2004 tot en met 30 april 2004 en 1 september 2004 tot en met 31 december 2004 geproduceerde hennepvezels ligt het percentage aan onzuiverheden en scheven van de geproduceerde hennepvezels boven het in de aanvraag opgegeven maximum van 15.
Bij besluit van 12 oktober 2005 heeft verweerder op basis van de bevindingen van de AID en met toepassing van artikel 14, derde lid, van Verordening (EG) nr. 245/2001 op de steunaanvraag oogst 2003 beslist en aan appellante, na aftrek van een reeds betaald voorschot, € 18.867,73 aan steun toegekend.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 18 oktober 2005 een bezwaarschrift ingediend, dat thans als beroepschrift wordt behandeld.
2.2 Appellante heeft in beroep, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
2.2.1 Ten aanzien van de steunaanvraag oogst 2002
Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt waarop hij zijn standpunt baseert dat appellante voor de periode van 1 juli 2002 tot en met 31 december 2002 Duits hennepstro heeft gebruikt.
De opgave in de steunaanvraag oogst 2002 dat de hennepvezels maximaal 7,5% aan onzuiverheden en scheven bevatten, betreft een kennelijke fout. Voor 7,5% moet 17,5% worden gelezen. De fout komt hoogstwaarschijnlijk voort uit het feit dat een bepaalde partij, welke voor de automobielindustrie gebruikt zou worden en die maximaal 7,5% hout mocht bevatten, juist was verwerkt. Bovendien was de opgave van 7,5% ook niet noodzakelijk. In 2002 en 2003 was de vezelproductie royaal boven het toegekende bedrijfsquotum. Aangezien altijd boven het quotum wordt geproduceerd, maakt het niet uit welk houtpercentage wordt opgegeven voor de verwerkingsperiode van 22 maanden. Om het risico te vermijden dat verweerder een onregelmatigheid constateert, is het wenselijk en professioneel om een maximumpercentage onzuiverheden en scheven van rond de 20 op te geven, zelfs indien het werkelijke percentage slechts 14,9% bedraagt.
Voor de verwerking van de stro van Hempron is abusievelijk een hoeveelheid van 230.000 - 240.000 kg niet opgenomen op de verwerkingsstaten. Er is sprake van opzet noch grove nalatigheid. De verwerkingsstaten bevatten een kennelijke fout.
2.2.2 Ten aanzien van de steunaanvraag oogst 2003
De opgave in de steunaanvraag oogst 2003 dat de hennepvezels maximaal 15% aan onzuiverheden en scheven bevatten, betreft een menselijke fout. Van enig zakelijk motief om een lager houtpercentage op te geven, is geen sprake geweest. Zou appellante een percentage van 20 of 25 hebben opgegeven, dan zou verweerder gewoon steun hebben kunnen uitkeren, omdat de AID dan geen afwijking had kunnen vaststellen. Appellante is van mening dat artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 de mogelijkheid biedt om de door haar gemaakte fout te herstellen.
2.2.3 Ter zitting heeft appellante voorts nog betoogd dat de teelt van hennep op duurzame wijze geschiedt en dat de teelt van hennep en de verwerking van hennepvezels in talrijke producten van groot belang zijn voor de toekomst van de aarde en onze kinderen. Volgens appellante had verweerder hiermee bij het nemen van de bestreden besluiten rekening moeten houden en heeft hij ten onrechte alleen naar de regels gekeken.
2.3 Het College overweegt als volgt.
2.3.1 Ingevolge artikel 2, derde lid, onder b, tweede en derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1673/2000 juncto artikel 2, tweede lid, van Verordening HPA vezelvlas en vezelhennep 2001 kan in Nederland steun worden verkregen voor de verwerking van hennepvezels met een gehalte aan onzuiverheden en scheven van 7,5 tot 25%. Om voor deze steun in aanmerking te komen moet de verwerker in de steunaanvraag opgeven welk onzuiverheidspercentage hij voor het betreffende verkoopseizoen in acht zal nemen.
Vaststaat en tussen partijen is niet in geschil dat appellante in haar steunaanvraag oogst 2002 en steunaanvraag oogst 2003 maximumpercentages onzuiverheden en scheven van respectievelijk 7,5 en 15% heeft opgegeven, terwijl appellante in de hiervoor weergegeven perioden hennepvezels heeft geproduceerd die meer dan het opgegeven en toegestane gehalte aan onzuiverheden en scheven bevatten.
2.3.2 Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgave van de maximumpercentages aan onzuiverheden en scheven kennelijke fouten betreffen die met toepassing van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 kunnen worden hersteld.
Ingevolge artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 en zijn opvolger artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 kan een steunaanvraag te allen tijde worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder na een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen.
Daarvan is hier geen sprake. Er was voor verweerder geen enkele reden te veronderstellen dat de opgegeven maximumpercentages onzuiverheden en scheven van respectievelijk 7,5 en 15% waarschijnlijk onjuist waren. Dat van enig zakelijk motief om een lager houtpercentage op te geven, geen sprake is geweest en dat appellante met het oog op steunverkrijging voor de oogstjaren 2002 en 2003 beter hogere percentages had kunnen opgeven, kan niet tot aan ander oordeel leiden.
2.3.3 Ingevolge artikel 14, derde lid, van Verordening (EG) nr. 245/2001 wordt, wanneer voor één van de in artikel 6, tweede lid, bedoelde perioden wordt geconstateerd dat de hoeveelheden hennepvezels waarvoor de steun wordt aangevraagd, groter zijn dan de aan de voorwaarden voor het recht op steun beantwoordende hoeveelheden die daadwerkelijk zijn verkregen, de steun berekend op basis van de hoeveelheden die daadwerkelijk in aanmerking komen voor het betrokken verkoopseizoen, verminderd met tweemaal het geconstateerde verschil.
Aangezien voor de in de perioden van 1 januari 2003 tot en met 30 april 2003, 1 mei 2003 tot en met 31 augustus 2003 en 1 september 2003 tot en met 31 december 2003 geproduceerde hoeveelheden hennepvezels vanwege het te hoge gehalte aan onzuiverheden en scheven geen steun kon worden verleend, diende appellantes steunaanvraag oogst 2002 reeds op grond van de berekeningsmethodiek van artikel 14, derde lid, van Verordening (EG) nr. 245/2001 geheel te worden afgewezen. Dit brengt mee dat hetgeen door partijen ten aanzien van de oogst 2002 verder naar voren heeft gebracht, buiten beschouwing kan en zal worden gelaten.
Aangezien voor een deel van de in de perioden van 1 januari 2004 tot en met 30 april 2004 en 1 september 2004 tot en met 31 december 2004 geproduceerde hoeveelheden hennepvezels vanwege het te hoge gehalte aan onzuiverheden en scheven geen steun voor de verwerking van hennep kon worden verkregen, was verweerder op grond van artikel 14, derde lid, van Verordening (EG) nr. 245/2001 verplicht ten aanzien van de oogst 2003 een korting op te leggen over de hoeveelheden hennepvezels die wel aan de voorwaarden voldeden.
2.3.4 Appellantes stelling over het belang van de hennepteelt en hennepvezelproducten voor de toekomst van de aarde en onze kinderen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het staat verweerder, anders dan appellante wenst, niet vrij bij de beoordeling van aanvragen om steun voor de verwerking van hennep af te wijken van de communautaire regels.
2.3.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard.
Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.