ECLI:NL:CBB:2008:BF8926

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/317 AWB 07/552
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van steunaanvragen voor hennepvezels door het College van Beroep voor het bedrijfsleven

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd op 2 oktober 2008, zijn de beroepen van Hempflax Verwerking B.V. tegen besluiten van het Hoofdproductschap Akkerbouw behandeld. De appellante had steun aangevraagd voor de verwerking van hennepvezels van de oogstjaren 2002 en 2003, maar deze aanvragen werden afgewezen op basis van geconstateerde afwijkingen in de opgegeven onzuiverheidspercentages. De appellante stelde dat de opgegeven percentages in de aanvragen kennelijke fouten waren en dat deze gecorrigeerd konden worden. Het College oordeelde echter dat de opgegeven percentages niet als kennelijke fouten konden worden aangemerkt, omdat er geen reden was voor de autoriteit om aan te nemen dat de aanvragen niet correct waren. De appellante had in haar aanvragen een maximumpercentage aan onzuiverheden van respectievelijk 7,5% en 15% opgegeven, terwijl de AID had vastgesteld dat de werkelijke percentages aanzienlijk hoger waren. Het College concludeerde dat de aanvragen om steun op basis van de geldende regelgeving terecht waren afgewezen. De beroepen werden ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/317 en 07/552 2 oktober 2008
7651 Steunverlening
Vezelvlas en hennep
Uitspraak in de zaak van:
Hempflax Verwerking B.V., te Oude Pekela, appellante,
gemachtigde: mr. H. Doornbosch, advocaat te Groningen,
tegen
het Hoofdproductschap Akkerbouw, verweerder,
gemachtigden: mr. E.R. Kleijwegt, mr. N. Scheps en ir. D. Kasse, allen werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
1.1 Appellante heeft bij brief van 11 mei 2007, bij het College binnengekomen op diezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 2 april 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op appellantes bezwaar tegen het besluit van 11 juli 2005 tot afwijzing van de aanvraag om steun voor de verwerking van hennep van de oogst in 2002.
Het beroep tegen dit besluit is geregistreerd onder nummer AWB 07/317.
Bij brief van 29 augustus 2007 heeft appellante het beroep van gronden voorzien.
1.2 Appellante heeft bij brief van 18 oktober 2005 bij verweerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 12 oktober 2005, waarbij appellantes aanvraag om steun voor de verwerking van hennep van de oogst in 2003 gedeeltelijk is toegewezen.
Bij brief van 24 juli 2007 heeft verweerder het College meegedeeld in te stemmen met appellantes verzoek om rechtstreeks beroep en gevoegde behandeling met het beroep met nummer AWB 07/317. Daarbij is het bezwaarschrift van 18 oktober 2005 ter behandeling als beroepschrift meegezonden.
Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 07/552.
1.3 Op 12 oktober 2007 heeft verweerder in beide zaken verweerschriften ingediend.
1.4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2008, waarbij partijen, appellante bij monde van haar directeur A, en verweerder bij monde van zijn gemachtigden, hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
2.1.1 Appellante heeft in haar "Steunaanvraag oogst 2002" van 18 september 2002 steun aangevraagd voor "hennepvezels met een maximumpercentage aan onzuiverheden en scheven van 7,5% die voor 1 mei 2004 geproduceerd zullen worden uit stro dat in Nederland in 2002 werd geoogst".
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de AID een controle uitgevoerd, waarbij, samengevat weergegeven, de volgende afwijkingen zijn geconstateerd:
- de door appellante over de periode van 1 juli 2002 tot en met 31 december 2002 opgegeven hoeveelheid hennepvezels is vervaardigd uit Duits hennepstro in plaats van Nederlands hennepstro;
- voor de perioden van 1 januari 2003 tot en met 30 april 2003, 1 mei 2003 tot en met 31 augustus 2003 en 1 september 2003 tot en met 31 december 2003, waarin appellante door haar gecontracteerd hennepstro heeft verwerkt, ligt het percentage aan onzuiverheden en scheven van de geproduceerde hennepvezels op ongeveer 15, terwijl in de aanvraag een maximumpercentage van 7,5 is opgegeven;
- voor de perioden van 1 mei 2003 tot en met 31 augustus 2003 en 1 januari 2004 tot en met 30 april 2004, waarin appellante door Hempron gecontracteerde hennepstro heeft verwerkt – appellante heeft het failliete bedrijf Hempron in januari 2003 overgenomen – heeft de AID verschillen vastgesteld in de hoeveelheden hennepvezel.
Bij besluit van 11 juli 2005 heeft verweerder op basis van de bevindingen van de AID en met toepassing van artikel 14, derde lid, van Verordening (EG) nr. 245/2001 de steunaanvraag oogst 2002 afgewezen.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 20 juli 2005 bezwaar gemaakt.
Op 17 oktober 2005 is appellante over haar bezwaar gehoord.
Vervolgens heeft verweerder, na nadere ingewonnen inlichtingen bij de AID, de bestreden beslissing op het bezwaar van 2 april 2007 genomen.
Bij die beslissing is appellantes bezwaar wat betreft het baalgewicht gegrond verklaard. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard, waartoe verweerder onder meer het volgende heeft overwogen:
" (…)
U erkent dat u – zij het abusievelijk – een onzuiverheidspercentage op de steunaanvraag heeft vermeld van 7,5% in plaats van 17,5%. Het feit dat u voor andere doeleinden vezels produceert met een gehalte van 7,5%, ontslaat u niet van de verplichting de steunaanvraag voor de onderhavige vezels correct in te vullen. U blijft als ondernemer verantwoordelijk voor hetgeen op de steunaanvraag is vermeld. Nu daarop 7,5% als onzuiverheidspercentage is opgenomen, kan het hoofdproductschap niet anders dan bij de vaststelling van de steun uitgaan van het door u opgegeven percentage. Dit betekent dat, waar de door u over de perioden 2, 3 en 5 opgegeven hoeveelheden geen van alle voldoen aan dit percentage, daarover geen steun mag worden betaald.
(…) "
2.1.2 Appellante heeft in haar "Steunaanvraag oogst 2003" van 15 september 2003 steun aangevraagd voor "hennepvezels met een maximumpercentage aan onzuiverheden en scheven van 15% die voor 1 mei 2005 geproduceerd zullen worden uit stro dat in Nederland in 2003 werd geoogst".
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de AID een controle uitgevoerd, waarbij, samengevat weergegeven, de volgende afwijking is geconstateerd: voor een deel van de door appellante in de perioden van 1 januari 2004 tot en met 30 april 2004 en 1 september 2004 tot en met 31 december 2004 geproduceerde hennepvezels ligt het percentage aan onzuiverheden en scheven van de geproduceerde hennepvezels boven het in de aanvraag opgegeven maximum van 15.
Bij besluit van 12 oktober 2005 heeft verweerder op basis van de bevindingen van de AID en met toepassing van artikel 14, derde lid, van Verordening (EG) nr. 245/2001 op de steunaanvraag oogst 2003 beslist en aan appellante, na aftrek van een reeds betaald voorschot, € 18.867,73 aan steun toegekend.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 18 oktober 2005 een bezwaarschrift ingediend, dat thans als beroepschrift wordt behandeld.
2.2 Appellante heeft in beroep, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
2.2.1 Ten aanzien van de steunaanvraag oogst 2002
Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt waarop hij zijn standpunt baseert dat appellante voor de periode van 1 juli 2002 tot en met 31 december 2002 Duits hennepstro heeft gebruikt.
De opgave in de steunaanvraag oogst 2002 dat de hennepvezels maximaal 7,5% aan onzuiverheden en scheven bevatten, betreft een kennelijke fout. Voor 7,5% moet 17,5% worden gelezen. De fout komt hoogstwaarschijnlijk voort uit het feit dat een bepaalde partij, welke voor de automobielindustrie gebruikt zou worden en die maximaal 7,5% hout mocht bevatten, juist was verwerkt. Bovendien was de opgave van 7,5% ook niet noodzakelijk. In 2002 en 2003 was de vezelproductie royaal boven het toegekende bedrijfsquotum. Aangezien altijd boven het quotum wordt geproduceerd, maakt het niet uit welk houtpercentage wordt opgegeven voor de verwerkingsperiode van 22 maanden. Om het risico te vermijden dat verweerder een onregelmatigheid constateert, is het wenselijk en professioneel om een maximumpercentage onzuiverheden en scheven van rond de 20 op te geven, zelfs indien het werkelijke percentage slechts 14,9% bedraagt.
Voor de verwerking van de stro van Hempron is abusievelijk een hoeveelheid van 230.000 - 240.000 kg niet opgenomen op de verwerkingsstaten. Er is sprake van opzet noch grove nalatigheid. De verwerkingsstaten bevatten een kennelijke fout.
2.2.2 Ten aanzien van de steunaanvraag oogst 2003
De opgave in de steunaanvraag oogst 2003 dat de hennepvezels maximaal 15% aan onzuiverheden en scheven bevatten, betreft een menselijke fout. Van enig zakelijk motief om een lager houtpercentage op te geven, is geen sprake geweest. Zou appellante een percentage van 20 of 25 hebben opgegeven, dan zou verweerder gewoon steun hebben kunnen uitkeren, omdat de AID dan geen afwijking had kunnen vaststellen. Appellante is van mening dat artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 de mogelijkheid biedt om de door haar gemaakte fout te herstellen.
2.2.3 Ter zitting heeft appellante voorts nog betoogd dat de teelt van hennep op duurzame wijze geschiedt en dat de teelt van hennep en de verwerking van hennepvezels in talrijke producten van groot belang zijn voor de toekomst van de aarde en onze kinderen. Volgens appellante had verweerder hiermee bij het nemen van de bestreden besluiten rekening moeten houden en heeft hij ten onrechte alleen naar de regels gekeken.
2.3 Het College overweegt als volgt.
2.3.1 Ingevolge artikel 2, derde lid, onder b, tweede en derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1673/2000 juncto artikel 2, tweede lid, van Verordening HPA vezelvlas en vezelhennep 2001 kan in Nederland steun worden verkregen voor de verwerking van hennepvezels met een gehalte aan onzuiverheden en scheven van 7,5 tot 25%. Om voor deze steun in aanmerking te komen moet de verwerker in de steunaanvraag opgeven welk onzuiverheidspercentage hij voor het betreffende verkoopseizoen in acht zal nemen.
Vaststaat en tussen partijen is niet in geschil dat appellante in haar steunaanvraag oogst 2002 en steunaanvraag oogst 2003 maximumpercentages onzuiverheden en scheven van respectievelijk 7,5 en 15% heeft opgegeven, terwijl appellante in de hiervoor weergegeven perioden hennepvezels heeft geproduceerd die meer dan het opgegeven en toegestane gehalte aan onzuiverheden en scheven bevatten.
2.3.2 Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgave van de maximumpercentages aan onzuiverheden en scheven kennelijke fouten betreffen die met toepassing van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 kunnen worden hersteld.
Ingevolge artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 en zijn opvolger artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 kan een steunaanvraag te allen tijde worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder na een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen.
Daarvan is hier geen sprake. Er was voor verweerder geen enkele reden te veronderstellen dat de opgegeven maximumpercentages onzuiverheden en scheven van respectievelijk 7,5 en 15% waarschijnlijk onjuist waren. Dat van enig zakelijk motief om een lager houtpercentage op te geven, geen sprake is geweest en dat appellante met het oog op steunverkrijging voor de oogstjaren 2002 en 2003 beter hogere percentages had kunnen opgeven, kan niet tot aan ander oordeel leiden.
2.3.3 Ingevolge artikel 14, derde lid, van Verordening (EG) nr. 245/2001 wordt, wanneer voor één van de in artikel 6, tweede lid, bedoelde perioden wordt geconstateerd dat de hoeveelheden hennepvezels waarvoor de steun wordt aangevraagd, groter zijn dan de aan de voorwaarden voor het recht op steun beantwoordende hoeveelheden die daadwerkelijk zijn verkregen, de steun berekend op basis van de hoeveelheden die daadwerkelijk in aanmerking komen voor het betrokken verkoopseizoen, verminderd met tweemaal het geconstateerde verschil.
Aangezien voor de in de perioden van 1 januari 2003 tot en met 30 april 2003, 1 mei 2003 tot en met 31 augustus 2003 en 1 september 2003 tot en met 31 december 2003 geproduceerde hoeveelheden hennepvezels vanwege het te hoge gehalte aan onzuiverheden en scheven geen steun kon worden verleend, diende appellantes steunaanvraag oogst 2002 reeds op grond van de berekeningsmethodiek van artikel 14, derde lid, van Verordening (EG) nr. 245/2001 geheel te worden afgewezen. Dit brengt mee dat hetgeen door partijen ten aanzien van de oogst 2002 verder naar voren heeft gebracht, buiten beschouwing kan en zal worden gelaten.
Aangezien voor een deel van de in de perioden van 1 januari 2004 tot en met 30 april 2004 en 1 september 2004 tot en met 31 december 2004 geproduceerde hoeveelheden hennepvezels vanwege het te hoge gehalte aan onzuiverheden en scheven geen steun voor de verwerking van hennep kon worden verkregen, was verweerder op grond van artikel 14, derde lid, van Verordening (EG) nr. 245/2001 verplicht ten aanzien van de oogst 2003 een korting op te leggen over de hoeveelheden hennepvezels die wel aan de voorwaarden voldeden.
2.3.4 Appellantes stelling over het belang van de hennepteelt en hennepvezelproducten voor de toekomst van de aarde en onze kinderen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het staat verweerder, anders dan appellante wenst, niet vrij bij de beoordeling van aanvragen om steun voor de verwerking van hennep af te wijken van de communautaire regels.
2.3.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard.
Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.
3. De beslissing
Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. E.J.M. Heijs en mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. J.M.W. van de Sande als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2008.
H.C. Cusell J.M.W. van de Sande