ECLI:NL:CBB:2008:BF8915

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/685
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven in geschil over registratieplicht

In deze zaak heeft MTEX Holland B.V. beroep ingesteld tegen een brief van het Hoofdbedrijfschap Agrarische Groothandel, waarin verweerder de appellante verzocht zich te registreren. De appellante heeft op 11 september 2007 beroep ingesteld tegen deze brief, die zij als een besluit beschouwde. De correspondentie tussen partijen begon met een brief van verweerder op 29 januari 2007, waarin verweerder de appellante op de hoogte stelde van de registratieplicht. Appellante heeft hierop gereageerd met een bezwaarschrift op 15 februari 2007, maar verweerder heeft pas op 28 augustus 2007 gereageerd, wat appellante als een besluit op haar bezwaarschrift beschouwde. Het College heeft echter geoordeeld dat de brief van 28 augustus 2007 geen besluit bevatte, omdat deze niet verwees naar het eerder ingediende bezwaarschrift en geen rechtsgevolg teweegbracht. Het College concludeerde dat de appellante pas door de registratie in haar belangen werd geraakt, en dat het beroep prematuur was. Het College verklaarde zich daarom onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. De uitspraak werd gedaan op 2 oktober 2008, en het College heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/685 2 oktober 2008
3110 Registratie
amtbshalve
Uitspraak in de zaak van:
MTEX Holland B.V., te Barendrecht, appellante,
gemachtigde: mr. J.J.W. van Ladesteijn, advocaat te Rotterdam,
tegen
het Hoofdbedrijfschap Agrarische Groothandel, verweerder,
gemachtigde: G. van Burik, werkzaam bij verweerder.
1. Het procesverloop
Bij brief van 11 september 2007, bij het College binnengekomen op dezelfde dag, heeft appellante beroep ingesteld tegen een brief van verweerder van 28 augustus 2007.
Bij brief van 12 november 2007 heeft appellante de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft bij brief van 10 december 2007 een verweerschrift ingediend.
Op 21 augustus 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Bij die gelegenheid hebben partijen, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, hun standpunten toegelicht. Voor appellante is voorts verschenen haar directeur, A.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Tussen appellante en verweerder is sprake geweest van correspondentie inzake de door verweerder vermeende verplichting van appellante zich bij hem te laten registreren.
Bij brief van 29 januari 2007 heeft verweerder appellante te kennen gegeven dat sprake is van de plicht zich te laten registreren en heeft verweerder appellante, ter voorkoming van onjuistheden, verzocht het ingesloten formulier ingevuld en ondertekend te retourneren.
Appellante heeft deze brief opgevat als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en daartegen op 15 februari 2007 een bezwaarschrift ingediend.
Bij schrijven van 8 juni 2007 heeft appellante verweerder medegedeeld dat sprake is van een fictieve weigering te beslissen op dit bezwaarschrift en heeft zij verweerder verzocht alsnog daarop een beslissing te nemen.
Naar aanleiding van genoemde brieven van appellante heeft verweerder haar op 16 juni 2007 doen weten dat appellante verplicht is voor de uitoefening van haar onderneming bij hem geregistreerd te zijn.
Vervolgens hebben partijen nader van gedachten gewisseld omtrent de verplichting tot registratie. Zulks bij (-) een e-mail van appellante van 18 juli 2007, (-) een reactie daarop bij brief van verweerder van 23 juli 2007 en (-) naar aanleiding daarvan op 27 juli 2007 en 21 augustus 2007 door appellante verzonden e-mails. De e-mail van 27 juli 2007 bevat de ontvangstbevestiging van verweerders brief van 23 juli 2007, en een verzoek om motivering van het besluit van verweerder, zonder naar een specifiek besluit te verwijzen. De e-mail van 21 augustus 2007 bevat een herhaling van laatstvermeld verzoek.
Bij brief van 28 augustus 2007 heeft verweerder appellante in reactie op voormelde e-mails van 27 juli 2007 en 21 augustus 2007 medegedeeld dat de inschrijving van het bedrijf van appellante bij de Kamer van Koophandel, luidende: "Het ter zake van citrusvruchten alsmede andere land- en tuinbouwprodukten afwikkelen van consignatiecontracten etc.", alsmede het feit dat appellante optreedt als importagent van verse groenten en fruit, betekent dat haar onderneming zich bij zijn bedrijfschap dient te laten registreren. Indien registratie niet binnen 14 dagen plaats vindt, zal - zo vervolgt verweerder - ambtshalve tot registratie worden overgegaan. De brief eindigt met de mededeling dat, indien appellante het met deze ambtshalve registratie niet eens is, zij tegen deze registratie in beroep kan gaan bij het College.
Tegen de naar de mening van appellante in deze brief vervatte beslissing op haar bezwaarschrift van 15 februari 2007 heeft appellante beroep bij het College ingesteld.
2.2 Het College is - anders dan appellante en ook verweerder, naar blijkt uit hetgeen zijnderzijds ter zitting is opgemerkt, menen - van oordeel dat het schrijven van verweerder van 28 augustus 2007 geen besluit bevat op een bezwaar van appellante. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.2.1 In de eerste plaats wordt in die brief niet gerefereerd aan het door appellante op 15 februari 2007 ingediende bezwaarschrift, doch slechts aan de eerdervermelde e-mailberichten van 27 juli 2007 en 21 augustus 2007. In deze berichten zijn, gelet op de hiervoor weergegeven inhoud, geen bezwaarschriften te onderkennen dan wel aanvullingen op het eerder door appellante ingediende bezwaarschrift.
2.2.2 Ook overigens is de brief van 28 augustus 2007 niet gericht op enig rechtsgevolg. De in deze brief neergelegde opvatting dat appellante zich dient te laten registreren omdat zij het bedrijf uitoefent waarvoor verweerder is ingesteld, welke opvatting ook al was neergelegd in verweerders brieven van 29 januari, 16 en 23 juli 2007, brengt geen verandering teweeg in de rechtspositie van appellante. Van een zelfstandig (voor beroep vatbaar) rechtsoordeel kan in dit verband niet worden gesproken, aangezien niet valt in te zien dat het voor appellante onevenredig bezwarend zou zijn om een besluit omtrent de registratie, als door verweerder aangekondigd, af te wachten teneinde daartegen rechtsmiddelen aan te wenden.
2.2.3 Tegen de brieven van verweerder die in onderhavige procedure aan de orde zijn, kunnen evenmin op grond van het bepaalde in artikel 18, eerste lid, onder b, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie bestuursrechtelijke rechtsmiddelen worden aangewend, nu volgens vaste jurisprudentie van het College tegen een "andere handeling", als bedoeld in dat artikelonderdeel, slechts bezwaar en beroep kan worden ingesteld, indien degene die daartegen opkomt hierdoor rechtstreeks in zijn belangen wordt getroffen. Daarvan kan slechts sprake zijn als zijn positie door de bedoelde handeling rechtens of feitelijk in een betekenende mate wordt beïnvloed. Daarvan is in onderhavig geval geen sprake, nu appellante pas door de registratie rechtstreeks in haar belangen wordt geraakt.
2.2.4 Wat betreft de in de brief van 28 augustus 2007 aangekondigde ambtshalve registratie, is ter zitting door de gemachtigde van verweerder medegedeeld dat appellante zich niet binnen veertien dagen na verzending van de brief heeft laten registreren en dat met het oog daarop na ommekomst van die termijn ambtshalve een dossier is aangemaakt. Verweerder heeft dus niet vóór het verstrijken van de termijn van veertien dagen, gerekend vanaf 28 augustus 2007, de onderneming geregistreerd. Dit betekent dat de ambtshalve registratie ten tijde van het indienen van het beroepschrift bij het College op 11 september 2007 nog niet had plaatsgevonden en dat appellante zulks, gelet op de expliciet gestelde termijn in de brief van 28 augustus 2007 na verstrijken waarvan verweerder zou overgaan tot ambtshalve registratie, ook niet redelijkerwijs kon menen. Gelet hierop, bestaat geen aanleiding het door appellante ingediende beroepschrift naar verweerder door te zenden ter behandeling als (prematuur) bezwaarschrift tegen het besluit tot ambtshalve registratie.
2.3 Het hiervoor onder 2.2 overwogene leidt tot de conclusie dat het College onbevoegd is van het beroep kennis te nemen.
2.4 Voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb ziet het College geen termen.
3. De beslissing
Het College verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen.
Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. E.J.M. Heijs en mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. J.M.W. van de Sande, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2008.
w.g. H.C. Cusell w.g. J.M.W. van de Sande