2. Overwegingen
2.1 Tijdens de comparitie van partijen heeft de curator verzocht om toekenning van een voorschot op de uiteindelijk vast te stellen schadevergoeding. Bij de brief van verzoekers van 30 mei 2008 is een brief van de curator van 29 mei 2008 gevoegd, waarin dit verzoek wordt herhaald en nader wordt onderbouwd. Gesteld wordt dat de boedel praktisch leeg is en verzocht wordt om een voorschot van € 60.000,= ten einde verder te kunnen procederen.
2.2 AFM heeft zich tegen toewijzing van een voorschot verzet. Zij heeft erop gewezen dat het verzoek tot schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd, zodat er geen ruimte is een (voorschot op een) schadevergoeding toe te kennen. AFM heeft voorts gewezen op het restitutierisico dat kleeft aan het toekennen van een voorschot op een schadevergoeding. Bij de huidige stand van de boedel acht zij de terugbetaling van een concurrente boedelvordering hoogst onzeker.
2.3 Het College acht zich bevoegd om met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een beslissing te nemen op het verzoek van de curator. Het verzoek behelst in feite een voorlopige voorziening, welke getroffen moet worden hangende de procedure waarin op het verzoek tot schadevergoeding wordt beslist.
2.4 Hoewel de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding thans nog niet kan worden vastgesteld, acht het College het hoogst aannemelijk dat AFM bij einduitspraak zal worden veroordeeld om aan de curator een bedrag aan schadevergoeding te betalen. Op grond van de op dit moment voorhanden stukken is bovendien aannemelijk dat het bedrag ten minste € 50.000,= zal bedragen. Er bestaat reden om dit bedrag als voorschot toe te kennen. Daarmee wordt de curator in de gelegenheid gesteld om zijn vordering nader in rechte te onderbouwen. Uit het vervolg van deze uitspraak zal blijken dat een dergelijke nadere onderbouwing nodig is.
In overeenstemming met artikel 8:72, vijfde lid, Awb wordt bepaald dat de voorlopige voorziening zal vervallen op het moment van de einduitspraak in deze zaak of als het verzoek wordt ingetrokken.
2.5 Wat betreft de verdere afdoening van deze zaak wordt het volgende overwogen.
Uitgangspunt is dat het besluit van AFM waarbij de doorhaling van Quinta als cliëntenremisier is gehandhaafd, door de rechterlijke vernietiging ervan onrechtmatig moet worden geoordeeld jegens verzoekers. Dit verplicht AFM in beginsel tot vergoeding van de daardoor door hen geleden schade.
Op verzoekers rust de verplichting om te stellen en zonodig te bewijzen dat zij schade hebben geleden; de hoogte van hun vordering moet vervolgens zo goed mogelijk met feiten worden gestaafd. Daarbij acht het College het aanvaardbaar dat feiten worden gesteld en komen vast te staan waaruit in het algemeen het ontstaan van schade kan worden afgeleid. Als vaststelling van de exacte omvang van de schade niet mogelijk is, zal het College deze moeten schatten. Daarbij geldt volledige schadevergoeding als uitgangspunt.
2.6 Het College heeft, ondanks dat daarop in de uitspraak van 12 april 2007 uitdrukkelijk is gewezen, in de tot dusverre door verzoekers overgelegde stukken nog onvoldoende feitelijke staving van de gestelde schade kunnen vinden om deze thans definitief te kunnen vaststellen. Met name ontbreken objectieve, verifieerbare bewijsstukken. Omdat het College het op zich wel aannemelijk acht dat verzoekers dergelijke bewijsstukken kunnen produceren, wil het hen een laatste maal in de gelegenheid stellen al die stukken in te dienen die tot het bewijs van de exacte omvang van de schade kunnen dienen. Verzoekers krijgen hiervoor nog vier weken de gelegenheid, met de mogelijkheid van één keer uitstel met vier weken. Vervolgens krijgt AFM vier weken de gelegenheid daarop te reageren, met eveneens de mogelijkheid van één keer uitstel met vier weken.
2.7 Het komt het College geraden voor dat de raadsheer-commissaris vervolgens een nieuwe comparitie van partijen gelast, waarop zonodig nadere inlichtingen kunnen worden verstrekt en een schikking kan worden beproefd.
2.8 Zonder vooruit te lopen op de definitieve te nemen beslissing, overweegt het College dat, als de curator zijn subsidiaire vordering gehonoreerd wil zien, hij ten minste de door AFM in haar op 4 februari 2008 ingediende memorie van antwoord onder nummer 138 genoemde bescheiden zal dienen over te leggen, alsmede de bescheiden die de in nummer 141 van die memorie genoemde schade kunnen staven.
2.9 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.