5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellant wil met zijn beroep primair bereiken dat het bedrag dat hij in 2001 zou hebben gekregen als zijn aanvraag voor stierenpremie zou zijn ingewilligd, bij de vaststelling van zijn toeslagrechten wordt betrokken.
5.1.1 Toeslagrechten worden ingevolge het in Verordening (EG) nr. 1782/2003 neergelegde systeem in beginsel berekend door de over de jaren 2000, 2001 en 2002 ontvangen steun te verdelen over het aantal hectaren dat tijdens die periode gemiddeld is gebruikt voor de vaststelling van die steunbedragen. Bij de bepaling van die steunbedragen wordt uitgegaan van de toekenningsbesluiten voor die steun, zonder de rechtmatigheid van die besluiten opnieuw te beoordelen.
5.1.2 Vaststaat dat appellant over het jaar 2001 geen stierenpremie heeft ontvangen. Zijn aanvraag voor 25 stieren is bij besluit van 13 maart 2002 afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 december 2002 ongegrond verklaard. Tegen het besluit van 19 december 2002 is geen beroep ingesteld.
5.1.3 Blijkens artikel 3 bis van Verordening (EG) nr. 795/2004 moet ook rekening gehouden worden met niet uitbetaalde steun, die had moeten worden toegekend. Uit de toelichting op die – bij Verordening (EG) nr. 1974/2004 toegevoegde – bepaling kan worden opgemaakt dat het dan uitsluitend gaat om hectaren of dieren, waarvoor ingevolge een korting of uitsluiting die op grond van Verordening (EG) nr. 2419/2001 is toegepast, geen betaling heeft plaatsgevonden.
Van een zodanige situatie is hier, anders dan appellant meent, geen sprake. Blijkens het besluit van 19 december 2002 is immers voor de onderhavige 25 stieren geen premie verleend, omdat voor deze dieren niet aan de voorwaarden was voldaan. Appellant beschikte niet over een bedrijfsregister, omdat de vereiste gegevens niet in één oogopslag te controleren waren. Nu aldus geen sprake was van een bedrijfsregister in de zin van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 juncto artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97, stond artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1254/1999 aan steunverlening voor deze dieren in de weg en kunnen de 25 stieren niet als geconstateerd dier in de zin van artikel 2, onder s, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 worden aangemerkt.
5.1.4 Het voorgaande brengt mee dat het bedrag dat appellant in 2001 zou hebben gekregen als zijn aanvraag voor stierenpremie zou zijn ingewilligd, rechtens niet bij de vaststelling van zijn toeslagrechten kan worden betrokken.
5.2 Appellant is subsidiair van mening dat het jaar 2001 buiten beschouwing moet worden gelaten wegens overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.
5.2.1 Ingevolge artikel 40, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 heeft een landbouwer wiens productie gedurende de referentieperiode nadelig werd beïnvloed door een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, de mogelijkheid te verzoeken dat het referentiebedrag in afwijking van artikel 37 wordt berekend op basis van de kalenderjaren die niet zijn beïnvloed door het geval van overmacht of de uitzonderlijke omstandigheden. Uit de in het vierde lid van dit artikel genoemde voorbeelden blijkt wat onder meer als overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kan worden beschouwd.
5.2.2 Het College is van oordeel dat appellants beroep op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden niet kan slagen. Nog afgezien van de vraag of de afwijzing van de aanvraag om stierenpremie voor de 25 stieren appellants productie in de zin van artikel 40, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 nadelig heeft beïnvloed, is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden niet gebleken. De enkele stelling van appellant dat hij in 2001 onder grote druk/stress verkeerde vanwege de MKZ in zijn woonplaats B, is onvoldoende om aan te nemen dat hij hierdoor buiten staat was een bedrijfsregister bij te houden. Dat appellant achteraf bezien in beroep had willen gaan tegen het besluit van 19 december 2002, rechtvaardigt evenmin de conclusie dat sprake is van overmacht of een uitzonderlijke omstandigheid.
5.3 Appellants grief dat hij door het besluit van verweerder onevenredig hard is getroffen, kan ten slotte ook niet slagen.
Uit het in Verordening (EG) nr. 1782/2003 neergelegde systeem om toeslagrechten te berekenen volgt dat doorslaggevend is het bedrag aan steun dat een landbouwer in de drie referentiejaren heeft ontvangen. Niet gezegd kan worden dat dit systeem als onredelijk moet worden aangemerkt, te minder omdat op basis van artikel 40 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 uitzonderingen mogelijk zijn. Nu er geen grond is voor het maken van een uitzondering voor appellant, was verweerder gehouden het referentiebedrag met toepassing van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 te berekenen en niet toegekende steun buiten beschouwing te laten. Verweerder komt geen beleidsvrijheid toe om hiervan af te wijken.
5.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.