ECLI:NL:CBB:2008:BE9747

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/311
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake slachtpremie op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellante, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, inzake de slachtpremie op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Het beroep is ingediend op 7 mei 2007, tegen een besluit van 29 maart 2007, dat betrekking had op een eerder besluit van 25 april 2006. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 april 2006, waarin werd medegedeeld dat zij niet in aanmerking kwam voor slachtpremie over het jaar 2005. De procedure omvatte een zitting op 9 juli 2008, waar beide partijen hun standpunten toelichtten.

De kern van het geschil draait om de vraag of appellante recht heeft op slachtpremie. De regelgeving vereist dat een deelnamemelding voor de slachtpremieregeling is ontvangen voordat aanspraak op slachtpremie kan worden gemaakt. Appellante stelde dat zij niet adequaat was geïnformeerd over de vereisten voor de deelnamemelding, en dat dit haar recht op slachtpremie zou moeten beïnvloeden. De verweerder heeft echter gesteld dat de wetgeving strikt gevolgd moet worden, ongeacht de voorlichting die appellante heeft ontvangen.

Het College heeft vastgesteld dat de deelnamemelding van appellante pas op 17 juni 2005 is ontvangen, terwijl haar aanvragen voor slachtpremie vóór deze datum zijn ingediend. Dit betekent dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van slachtpremie. Het College heeft geoordeeld dat de argumenten van appellante niet kunnen leiden tot een andere conclusie, en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien het beroep niet succesvol was.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 07/311 23 juli 2008
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellante,
gemachtigden: A.T.M. van der Heijden, werkzaam bij Cehave Landbouwbelang Voeders B.V. te Veghel, en C, broer van appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. D. Özdemir, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 2 mei 2007, bij het College binnengekomen op 7 mei 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 29 maart 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 25 april 2006 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun (hierna: de Regeling) over het premiejaar 2005.
Bij brief van 30 mei 2007 heeft appellante aanvullende informatie verschaft.
Bij brief van 29 juni 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 9 juli 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 130 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, luidt, voorzover hier van belang:
“ Slachtpremie
1. Een landbouwer die runderen op zijn bedrijf houdt, kan op aanvraag in aanmerking komen voor een slachtpremie. (…) ”
Artikel 120 van Verordening (EG) nr. 1973/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1782/2003, luidt, voorzover hier van belang:
“ De lidstaat kan bepalen dat elke landbouwer, om voor slachtpremie voor eenbepaald kalenderjaar in aanmerking te komen, vóór of tegelijk met de indiening van de eerste aanvraag voor dat kalenderjaar een deelnamemelding moet indienen.
(…) ”
De Regeling luidde, voorzover hier van belang:
“ Artikel 56
1.. (…)
2. Ter zake van het slachten (…) van een rund dat op de datum van de slacht (…) blijkens de gegevens uit het I & R-systeem tenminste acht maanden oud is, wordt op daartoe strekkende aanvraag overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en verordening 1782/2003 en verordening 1973/2004 aan landbouwers premie verstrekt.
Artikel 58
1. Om voor premie als bedoeld in artikel 56, tweede lid, in aanmerking te komen dient de landbouwer, onverminderd artikel 59, een deelnamemelding in bij DR.
2. In de deelnamemelding verklaart de landbouwer in ieder geval in aanmerking te willen komen voor premie, bedoeld in artikel 56, tweede lid, alsmede dat ter zake van het slachten van op zijn bedrijf gehouden runderen in een in Nederland gelegen abattoir de aanvraag voor premie namens deze landbouwer door het betrokken abattoir wordt ingediend.
3. (…)
Artikel 59
1. De landbouwer kan een aanvraag voor premie als bedoeld in artikel 56, tweede lid, uitsluitend indienen na ontvangst van diens deelnamemelding.
2. Aanvragen voor premie ter zake van het slachten van runderen in een in Nederland gelegen abattoir worden ingediend door melding van de slacht door het betrokken abattoir aan het I&R systeem, binnen 25 dagen na de slacht van het betrokken rund, op de wijze zoals bepaald in de Regeling identificatie en registratie van dieren.
(…) ”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij brief van 7 juli 2005 heeft verweerder appellante bericht dat de op 17 juni 2005 van appellante ontvangen deelnamemelding voor de slachtpremieregeling voor UBN 6009586 is geregistreerd.
- Bij besluit van 25 april 2006 heeft verweerder appellante, voorzover hier van belang, meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor slachtpremie over het jaar 2005.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 24 mei 2005 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 5 oktober 2006 gehouden telefonische hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Daargelaten of in een gesprek, dat volgens appellante in 2004 tussen vertegenwoordigers van LTO en Dienst Regelingen heeft plaatsgevonden, is toegezegd dat Dienst Regelingen bij aanvraag van een nieuw UBN informatie moet verstrekken over de slachtpremieregeling, moet verweerder onverkort toepassing geven aan de geldende wetgeving.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Regeling moet de deelnamemelding voor de slachtpremieregeling zijn ontvangen vóórdat aanspraak kan bestaan op slachtpremie.
Dat appellante, vanwege onbekendheid met de regelgeving, en de in appellantes ogen gebrekkige voorlichting door Dienst Regelingen, zich het belang van een eerdere inzending van de deelnamemelding niet heeft gerealiseerd, doet aan het voorgaande niet af.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Toen zij een nieuw UBN aanmeldde, is van de zijde van verweerder ten onrechte geen voorlichting gegeven over de gevolgen daarvan voor het aanvragen van slachtpremie en in het bijzonder over de vereiste deelnamemelding. Dit klemt extra nu appellante weet dat in 2004 in gesprekken tussen Dienst Regelingen en LTO Nederland is toegezegd dat in die situatie hierover voorlichting zou worden gegeven.
Appellante stelt zich op het standpunt dat, nu deze voorlichting niet is gegeven, haar vanwege deze ontbrekende voorlichting alsnog slachtpremie dient te worden toegekend.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 59 van de Regeling kunnen aanvragen om slachtpremie uitsluitend worden ingediend na ontvangst van de deelnamemelding.
Vaststaat dat verweerder niet eerder dan op 17 juni 2005 een deelnamemelding van appellante heeft ontvangen en dat appellantes aanvragen om slachtpremie – de meldingen van de slacht door het betrokken abattoir aan het I&R-systeem – alle zijn gedaan vóór de ontvangst van de deelnamemelding.
Dit brengt mee dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat appellante voor 2005 niet in aanmerking komt voor slachtpremie.
5.2 Hetgeen appellante heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Nog afgezien van de omstandigheid dat niet is komen vast te staan wat in bedoelde gesprekken in 2004 precies is afgesproken, kunnen afspraken inzake voorlichting niet afdoen aan de geldende regelgeving. Appellante had zich, toen zij de bedrijfsbeslissing nam om premie voor het slachten van dieren te gaan aanvragen, dienen te vergewissen van de toepasselijke regels.
5.3 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2008.
E.J.M. Heijs F.W. du Marchie Sarvaas