ECLI:NL:CBB:2008:BE9733

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/137
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering beëindiging registratie van Inteco B.V. door het Bedrijfschap Afbouw

In de zaak tussen Inteco B.V. en het Bedrijfschap Afbouw heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 juli 2008 uitspraak gedaan. Inteco B.V., vertegenwoordigd door mr. B.J. van Hees, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het Bedrijfschap Afbouw, dat op 7 januari 2008 het bezwaar van Inteco tegen een eerdere afwijzing van hun verzoek tot beëindiging van de registratie ongegrond verklaarde. De registratie was eerder ingesteld op 17 april 2002, omdat Inteco onder andere metalen plafonds monteert. Het geschil draait om de vraag of de werkzaamheden van Inteco onder de werkingssfeer van het Bedrijfschap Afbouw vallen.

Tijdens de zitting op 9 juni 2008 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Inteco stelde dat hun werkzaamheden voornamelijk gericht zijn op het ontwerpen en produceren van klimaatsystemen, en dat zij niet onder de werkingssfeer van het Bedrijfschap Afbouw vallen. Het Bedrijfschap daarentegen betoogde dat de activiteiten van Inteco, waaronder het aanbrengen van plafondsystemen, wel degelijk onder de werkingssfeer vallen.

Het College heeft vastgesteld dat de werkzaamheden van Inteco, hoewel ze zich richten op klimaatbeheersing, ook het aanbrengen van plafondsystemen omvatten. Dit betekent dat Inteco niet kan worden vrijgesteld van registratie. Het College heeft geoordeeld dat de registratie van Inteco terecht is gehandhaafd, omdat de activiteiten van de onderneming voldoen aan de criteria van het Instellingsbesluit. De beslissing van het Bedrijfschap om de registratie niet te beëindigen is daarmee bevestigd.

De uitspraak concludeert dat het beroep van Inteco ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/137 10 juli 2008
3100 Registratie
Uitspraak in de zaak van:
Inteco B.V., te Boxtel, appellante,
gemachtigde: mr. B.J. van Hees, werkzaam bij BDO CampsObers Arbeidsjuristen B.V.,
tegen
het Bedrijfschap Afbouw, verweerder,
gemachtigde: mr. B.C. Westenbroek, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 4 februari 2008, bij het College op dezelfde dag binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 7 januari 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 oktober 2007, waarbij het verzoek van appellante tot beëindiging van de registratie is afgewezen, ongegrond verklaard.
Bij brief van 20 maart 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 9 juni 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht. Voor appellante zijn tevens verschenen mr. N. Mauer, werkzaam bij BDO CampsObers Arbeidsjuristen B.V., A en B.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In het Instellingsbesluit Bedrijfschap Afbouw (Stb. 2006, 724, hierna: het Instellingsbesluit) is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 2
1. In dit besluit wordt verstaan onder het stukadoors-, afbouw-, terazzo- en vloerenbedrijf: het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk verrichten of doen verrichten van activiteiten gericht op het gebied van de niet-constructieve afbouw, waaronder het ter plaatse van de bestemming aanbrengen van plafond- en wandsystemen.
(…)
4. In dit besluit wordt onder uitoefening van het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf niet verstaan:
(…)
d. het fabrieksmatig vervaardigen van systeemwanden, het fabrieksmatig vervaardigen van systeemplafondonderdelen, tenzij door de vervaardiger daarvan bestemd om ter plaatse van de bestemming te worden aangebracht;
(…)
Artikel 3
1. Er is een Bedrijfschap Afbouw.
2. Het bedrijfschap is ingesteld voor ondernemingen waarin het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf wordt uitgeoefend.
(…) "
In de Nota van Toelichting bij het Instellingsbesluit is onder meer aangegeven:
" Ten opzichte van het thans opgeheven HAO is de werkingssfeer van het Bedrijfschap Afbouw als volgt gewijzigd: het schilders- en afwerkingsbedrijf vallen niet meer onder de werkingssfeer. De werkingssfeer van het resterende stukadoors-, afbouw-, terrazzo en vloerenbedrijf is verruimd. Daarbij is aansluiting gezocht bij de landelijke CAO Afbouw. Onder de werkingssfeer van het Bedrijfschap Afbouw vallen het stukadoors-, terrazzo- en vloerenbedrijf zoals in die CAO beschreven. Het betreft het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk verrichten of doen verrichten van activiteiten op het gebied van niet-constructieve afbouw, waaronder het ter plaatse van de bestemming aanbrengen van plafond- en wandsystemen.
(…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij besluit van 17 april 2002 heeft het Bedrijfschap Stukadoors-, Afbouw en Terrazzo-/Vloerenbedrijf appellante geregistreerd omdat zij onder andere metalen plafonds monteert.
- Bij besluit van 7 januari 2005 heeft het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud het verzoek van appellante tot beëindiging van de registratie afgewezen.
- Bij besluit van 19 april 2005 heeft verweerder het tegen het besluit van 7 januari 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dit besluit gehandhaafd.
- Bij brief van 3 juli 2007 heeft A&O Services aan appellante onder meer het volgende meegedeeld:
" Op 12 december 2006 heeft onze relatiebeheerder uw bedrijf bezocht in veband met een werkingssfeeronderzoek. De resultaten van dit onderzoek zijn getoetst aan de CAO Afbouw.
Wij hebben deze zaak voorgelegd aan de Grensgevallencommissie sector Afbouw. De commissie heeft besloten u niet in te schrijven bij A&O Services voor deelname aan de CAO-regelingen. "
- Bij brief van 3 september 2007 heeft appellante verzocht om te worden uitgeschreven met ingang van 1 januari 2007.
- Bij brief van 6 september 2007 heeft verweerder appellante verzocht nieuwe feiten en omstandigheden aan te geven die zodanig zijn dat zij tot een andere beschikking aanleiding kunnen geven.
- Bij brief van 21 september 2007 heeft appellante op dit verzoek gereageerd.
- Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft verweerder het verzoek tot beëindiging van de registratie afgewezen.
- Bij brief van 29 november 2007 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder – samengevat weergegeven – het volgende overwogen. Uit mondelinge informatie van de Grensgevallencommissie (hierna: de commissie) is gebleken dat appellante qua werkzaamheden onder de werkingssfeer van de CAO Afbouw valt omdat appellante een afbouwbedrijf heeft als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder k, van de CAO Afbouw. Uit coulance is evenwel besloten om appellante niet te laten deelnemen aan de CAO Afbouw, daar appellante al was aangesloten bij een andere CAO. Bovendien liggen volgens de commissie de werkzaamheden van de werknemers van appellante meer op het terrein van het ontwerpen van plafonds dan op de montage daarvan. De commissie heeft overwogen dat afbouwwerkzaamheden slechts een klein deel uitmaken van de activiteiten van appellante en heeft mede op grond daarvan besloten appellante niet onder de CAO Afbouw te brengen. Appellante valt dus wel onder de werkingssfeer van de CAO Afbouw. Verweerder is bovendien van mening dat de beslissing van de commissie niet doorslaggevend is voor de vraag of appellante onder de werkingssfeer van verweerder valt. Bij elk verzoek om beëindiging van de registratie wordt de actuele situatie getoetst aan het Instellingsbesluit en de van toepassing zijnde verordeningen. Uit de website blijkt dat appellante gespecialiseerd is in het ontwerp en de realisatie van compleet geïntegreerde klimaatplafonds, welke ter plaatse van het gebruik worden aangebracht. Niet gebleken is dat de activiteiten van appellante sinds de beslissing op bezwaar van 19 april 2005 zijn gewijzigd.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd.
De registratie van appellante dient tegen het licht van het Instellingsbesluit te worden beoordeeld. De werkzaamheden van appellante zijn van dien aard, dat zij ten hoogste vallen onder artikel 2, vierde lid, onder d, van het Instellingsbesluit. Appellante plaatst en produceert immers zelf geen plafonds als zodanig, maar ontwerpt en produceert klimaatsystemen. De door appellante geproduceerde klimaatbeheersingapparatuur wordt slechts gedragen door een plafond. Blijkens de Nota van Toelichting bij het Instellingsbesluit wordt voor de werkingssfeer aansluiting gezocht bij de CAO Afbouw. Deze CAO bevat een gelijkluidende werkingssfeeromschrijving als de verplichtstellingbeschikking voor het Bedrijfstakpensioenfonds. De werkingssfeerbepalingen van de CAO Afbouw, het Bedrijfstakpensioenfonds en het Instellingsbesluit zijn begrijpelijkerwijs aan elkaar gekoppeld. Het oordeel van het Bedrijfstakpensioenfonds is via de toelichting op het Instellingsbesluit expliciet gekoppeld aan de werkingssfeer van verweerder. Gezien het vorenstaande is de beslissing van verweerder om voorbij te gaan aan een beslissing van A&O Services inhoudend dat de commissie van oordeel is dat appellante niet onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds valt, onhoudbaar.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat in de onderneming van appellante een bedrijf wordt uitgeoefend dat onder de werkingssfeer van verweerder valt, zodat de registratie van appellante niet kan worden beëindigd.
5.2 Zoals het College reeds eerder heeft overwogen (onder meer in zijn uitspraak van 16 juli 2003, www.rechtspraak.nl LJN AI1087), kan slechts worden geweigerd om de registratie van een onderneming te beëindigen, op de grond dat in deze onderneming een in het instellingsbesluit van het betreffende bedrijfslichaam genoemd bedrijf wordt uitgeoefend en bestaat er voor inwilliging van een verzoek tot uitschrijving slechts aanleiding indien de onderneming die het verzoek heeft ingediend, aannemelijk maakt dat zij in het geheel geen werkzaamheden verricht die haar onder de werkingssfeer van het betreffende instellingsbesluit brengen.
5.3 Appellante is hierin niet geslaagd. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is voor het College komen vast te staan dat de werkzaamheden van appellante onder meer, zij het wellicht in beperkte mate, bestaan uit het aanbrengen van plafondsystemen, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Instellingsbesluit. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat slechts sprake is van het ontwerpen en produceren van klimaatsystemen. Dat de nadruk ligt op het ontwerpen en produceren van klimaatbeheersingapparatuur en niet op het aanbrengen van plafonds, noopt niet tot een andere conclusie. De omstandigheid dat het plafond alleen wordt aangebracht om de klimaatbeheersingapparatuur te dragen, evenmin. Verweerder heeft de activiteiten van appellante derhalve terecht aangemerkt als activiteiten gericht op het gebied van niet-constructieve afbouw, zodat terecht uitschrijving van appellante uit het register van ondernemingen is geweigerd. Met betrekking tot het argument dat appellante alle door haar vervaardigde producten door derden laat plaatsen,
overweegt het College dat dit er niet toe kan leiden dat appellante niet registratieplichtig is, nu onder de werking van het Instellingsbesluit ook via onderaanneming uitbestede activiteiten leiden tot registratieplicht.
5.4 De grief dat verweerder ten onrechte geen acht heeft geslagen op de beslissing van de commissie is tevergeefs voorgesteld. Een onderneming wordt geregistreerd indien daarin de in artikel 2, eerste lid, van het Instellingsbesluit genoemde activiteiten worden verricht. De registratie geschiedt op basis van een feitelijke en zelfstandige vaststelling door verweerder. Dat blijkens de toelichting op het Instellingsbesluit in het kader van de werkingssfeer van het Instellingsbesluit is aangesloten bij de landelijke CAO Afbouw, kan aan het vorenstaande niet afdoen. Verweerder heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat geen betekenis toekomt aan het oordeel van de commissie.
5.5 Het College komt tot de slotsom dat verweerder terecht heeft geweigerd de registratie van appellante te beëindigen en dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
5.6 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, mr. S.C. Stuldreher en mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2008.
w.g. mr. C.J. Borman De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.