ECLI:NL:CBB:2008:BD5340
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de oplegging van een bestuurlijke boete aan feitelijk leidinggevende in het kader van de Wet toezicht kredietwezen 1992
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 juni 2008, werd het hoger beroep van A tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2007 behandeld. A was feitelijk leidinggevende van BFD Investments B.V., die een overtreding had begaan van artikel 6, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992. De rechtbank had eerder geoordeeld dat DNB bevoegd was om A een bestuurlijke boete op te leggen, die in bezwaar was verlaagd van € 87.125,- tot € 10.000,-. A stelde in hoger beroep dat de boete onterecht was opgelegd, omdat deze niet aan hem, maar aan de rechtspersoon BFD Investments moest worden opgelegd.
Het College oordeelde dat de opgelegde boete geen wettelijke grondslag had. De wet voorziet er niet in dat een bestuurlijke boete aan een feitelijk leidinggevende kan worden opgelegd, wanneer de overtreding door een rechtspersoon is begaan. Het College benadrukte het legaliteitsbeginsel, dat vereist dat er een expliciete wettelijke basis moet zijn voor het opleggen van een boete aan een ander dan de overtreder zelf. Het College vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van A tegen het besluit van DNB gegrond. Het College herroept het besluit van DNB en veroordeelt DNB in de proceskosten van A, vastgesteld op € 1.288,-.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke wettelijke basis voor het opleggen van bestuurlijke boetes aan feitelijk leidinggevenden en bevestigt het belang van het legaliteitsbeginsel in bestuursrechtelijke procedures.