ECLI:NL:CBB:2008:BD5223

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/773
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake slachtpremie en registratie van runderen

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn aanvragen om slachtpremie voor runderen over het jaar 2003 zijn afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een controle die op 3 maart 2003 op het bedrijf van appellant heeft plaatsgevonden, waaruit bleek dat appellant in zijn bedrijfsregister bij acht dieren niet de juiste eindbestemming had genoteerd. In plaats van het slachthuis D, had hij C als bestemming opgegeven. Dit was in strijd met de verplichtingen die voortvloeien uit de Europese regelgeving, met name artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97, die vereist dat de juiste eindbestemming van de dieren in het register wordt opgenomen.

De procedure begon met een bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 september 2007, dat voortvloeide uit een eerder besluit van 22 juni 2004. Appellant voerde aan dat hij de juiste eindbestemming had genoteerd en dat de registratie niet onterecht was. Hij stelde dat de eigenaar van de dieren, C, de uiteindelijke bestemming bepaalde en dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de registratie van de eindbestemming. De Minister verklaarde het bezwaar ongegrond, wat leidde tot het beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Tijdens de zitting op 15 mei 2008 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, maar het College oordeelde dat de Minister terecht had gehandeld. Het College benadrukte dat appellant verantwoordelijk was voor de juiste registratie en dat de Europese regelgeving niet toestond dat hij de foutieve registratie herhaalde. Het College concludeerde dat de afwijzing van de slachtpremie op basis van de geconstateerde onregelmatigheden gerechtvaardigd was. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 07/773 12 juni 2008
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies te Drachten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. A. Suzen-Alkan en mr. D. Özdemir, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 18 oktober 2007, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 10 september 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen verweerders besluit van 22 juni 2004 op grond van de Regeling dierlijke EG premies over het jaar 2003.
Bij brief van 8 januari 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 15 mei 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunten bij monde van hun gemachtigden hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1760/2000 van de het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad luidt, voorzover hier van belang:
" Artikel 7
1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:
- houdt een register bij,
- stelt, zodra het gecomputeriseerde gegevensbestand volledig operationeel is, de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden.
(…)
4. Het register wordt handmatig of door middel van een computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en moet te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt. "
Artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97 van de Commissie van 29 december 1997, houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad inzake oormerken, bedrijfsregisters en paspoorten overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen luidde, voorzover en ten tijde hier van belang:
"Het register bevat ten minste het volgende:
(…)
c) in het geval van dieren die het bedrijf verlaten, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf naar wie of waarnaar het dier is gebracht, en de datum van vertrek;
(…) "
Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen luidde, voorzover hier en ten tijde van belang:
"Artikel 2 - Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
s) "geconstateerd dier": een dier waarvoor aan alle in de voorschriften gestelde steuntoekenningsvoorwaarden in het kader van de betrokken regeling is voldaan;
(…)
Artikel 36 - Berekeningsgrondslag
(…)
3. Wanneer het in een steunvraag aangegeven aantal dieren groter is dan het bij administratieve controles of controles ter plaatse geconstateerde aantal, wordt de steun, onverminderd de artikelen 38 en 39, berekend op basis van het geconstateerde aantal dieren.
(…)
4. Wanneer overtredingen van de identificatie- en registratieregeling voor runderen worden vastgesteld, gelden de volgende bepalingen:
(...)
b. wanneer het bij de vastgestelde onregelmatigheden gaat om foute vermeldingen in het register of de dierpaspoorten, wordt het betrokken dier slechts als niet geconstateerd beschouwd, wanneer deze fouten bij ten minste twee controles binnen een periode van 24 maanden worden geconstateerd. In alle overige gevallen worden de betrokken dieren reeds na de eerste ontdekking van een onregelmatigheid als niet geconstateerd beschouwd. (...)
Artikel 38 - Kortingen en uitsluitingen met betrekking tot runderen waarvoor
steun wordt aangevraagd
(…)
2. Wanneer ten aanzien van meer dan drie dieren onregelmatigheden worden vastgesteld, wordt het totaalbedrag van de steun waarop het bedrijfshoofd voor de betrokken premieperiode op grond van die regelingen aanspraak kan maken,
gekort:
(…)
Indien het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage groter is dan 20%, wordt het op grond van die regelingen toe te kennen steunbedrag waarop het bedrijfshoofd overeenkomstig artikel 36, lid 3, aanspraak zou kunnen maken, voor de betrokken premieperiode geweigerd.
(...)
3. Ter bepaling van de in de leden 1 en 2 bedoelde percentages wordt het totaal van de dieren waarvoor in de betrokken premieperiode op grond van alle steunregelingen voor rundvee steun wordt aangevraagd en ten aanzien waarvan onregelmatigheden worden vastgesteld, gedeeld door het totaal van alle in de betrokken premieperiode geconstateerde runderen.
(...)
Artikel 44 - Uitzonderingen op de toepassing van kortingen en uitsluitingen
1. De in deze titel bedoelde kortingen en uitsluitingen zijn niet van toepassing wanneer het bedrijfshoofd feitelijk juiste gegevens heeft verschaft of wanneer hij anderszins kan bewijzen dat hem geen schuld treft.
(...) "
De Regeling luidde, voorzover hier en ten tijde van belang:
"Artikel 4.6
Premie wordt de producent slechts verstrekt ten behoeve van runderen die:
(…)
c. overeenkomstig de bepalingen gesteld bij en krachtens verordening 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd. "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft zich door middel van het toezenden van een door hem ingevuld deelnameformulier op 28 december 1999 opgegeven als deelnemer aan de slachtpremieregeling.
- In 2003 zijn namens appellant aanvragen om slachtpremie ingediend voor 45 runderen.
- Op 3 maart 2003, voortgezet op 4 en 6 maart 2003, is op het bedrijf van appellant een fysieke controle uitgevoerd.
- Bij besluit van 22 juni 2004 heeft verweerder op grond van de bevindingen van de controle de aanvragen om slachtpremie 2003 afgewezen.
- Bij brief van 24 juni 2004 heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Op 27 augustus 2007 is appellant telefonisch over zijn bezwaar gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat, het volgende overwogen.
Ten tijde van de fysieke controle is vastgesteld dat appellant in zijn bedrijfsregister bij acht dieren waarvoor in januari 2003 slachtpremie is aangevraagd, niet als bestemming het slachthuis heeft genoteerd. Als eindbestemming was C opgenomen, terwijl aan de hand van slachtbewijzen tijdens de controle is gebleken dat de eindbestemming het slachthuis D was. Daarmee is niet voldaan aan de verplichting van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97.
Ook op 21 januari 2002 is een fysieke controle op appellants bedrijf uitgevoerd, waarbij registratiefouten in het bedrijfsregister zijn gebleken die hebben geleid tot een korting op de stierenpremie over 2001. Daarom is terecht toepassing gegeven aan artikel 36, vierde lid, sub b van Verordening (EG) nr. 2419/2001, zoals ook blijkt uit de uitspraak van 20 juni 2007 van het College.
Dat bij de beoordeling van de slachtpremie 2002 een aantal dieren niet als niet-geconstateerde dieren zijn aangemerkt, ondanks dat van deze dieren was vastgesteld dat de foutieve bestemmingsgegevens in het bedrijfsregister waren opgenomen, verplicht verweerder niet om deze wijze van beoordelen voor de slachtpremie 2003 te herhalen. Daartoe biedt de communautaire regelgeving bovendien geen ruimte. Immers, bij de beoordeling van de slachtpremie aanvraag 2003 dienen opnieuw alle omstandigheden en de toepasselijke regelgeving in ogenschouw te worden genomen.
Aangezien het afwijkingspercentage 21,62% (8/37 x 100%) bedraagt, diende de premie ingevolge artikel 38, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 te worden geweigerd.
In de bepalingen van de Europese verordeningen is rekening gehouden met proportionaliteit en evenredigheid. Het sanctieregime van de Verordening sluit daarbij aan. Het regime voorziet in een gedifferentieerd sanctiestelsel, dat mede gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 17 juli 1997 in zaak C-354/95 (National Farmers Union) niet in strijd geacht kan worden met het evenredigheidsbeginsel.
De grief over de onevenredigheid van de gevolgen leidt daarom niet tot herroeping van het bestreden besluit.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van zijn beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Appellant heeft een eindbestemming opgenomen in het bedrijfsregister. De stelling van verweerder dat C niet de juiste eindbestemming is, is onjuist. Appellant verkoopt vanaf zijn bedrijf de runderen aan C voor een op dat moment overeengekomen bedrag per kilo. Vanaf dat moment is C eigenaar van het betreffende rund, en bepaalt deze wanneer en naar welk slachthuis dat rund wordt afgevoerd. Indien C een hoger bedrag per kilo bij een door haar nader te bepalen slachthuis bedingt, komt het verschil tussen het door appellant bedongen bedrag per kilo en het door het slachthuis uitgekeerde bedrag per kilo toe aan C. In een dergelijke situatie dient het UBN-nummer van C als eindbestemming binnen het bedrijfsregister opgetekend te worden, nu na verkoop van de desbetreffende runderen het voor appellant niet vaststaat naar welk slachthuis C de verkochte runderen afvoert. Het juiste UBN-nummer (slachthuis) kan dan ook niet door appellant worden ingevuld, omdat dit voor hem op het moment van afvoer niet bekend is. Appellant is dan ook van mening dat hij de juiste eindbestemming heeft ingevoerd en dat de onderhavige runderen onterecht als niet geconstateerde aangevraagde dieren worden beschouwd door verweerder. Het bestreden besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd, nu in het geheel geen aandacht is besteed aan de problematiek.
Subsidiair komt het appellant vreemd voor dat verweerder op grond van dezelfde AID-controle, dezelfde overtreding – te weten het vermeend foutief opgeven in het bedrijfsregister van een eindbestemming –, en dezelfde wet- en regelgeving tot twee verschillende overwegingen komt, die enerzijds leiden tot een gegrondverklaring van het bezwaar met betrekking tot het premiejaar 2002 en anderzijds tot een ongegrondverklaring van het bezwaar met betrekking tot het premiejaar 2003.
Meer subsidiair stelt appellant dat een enkel foutief vermeld rund in de AID-controle op 7 februari 2002 niet tot de onderhavige afwijzing zou moeten kunnen leiden, temeer wanneer dit wordt afgezet tegen het grote aantal aanwezige runderen (meer dan 500) op het bedrijf. Ook treft hem geen schuld en heeft hij feitelijk juiste gegevens verstrekt, waardoor op grond van artikel 44 van Verordening (EG) 2419/2001 de opgelegde sanctie in het premiejaar 2003 dient te vervallen, zeker gelet op het feit dat de afwijking net de 20% overstijgt.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 8, aanhef en onder c, van Verordening (EG) nr. 2629/97 dient in het geval van dieren die het bedrijf verlaten de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf naar wie of waarnaar het dier is gebracht, te worden opgenomen in het bedrijfsregister.
5.2 Vaststaat dat de litigieuze acht dieren vanaf het bedrijf rechtstreeks naar de slachterij zijn vervoerd door C, terwijl appellant in zijn bedrijfsregister C in plaats van de slachterij als bestemming van deze dieren heeft opgenomen. Hiermee is niet voldaan aan het vereiste van artikel 8, aanhef en onder c, van Verordening (EG) nr. 2629/97. Dat C eigenaar was van de dieren en bij het ophalen van de dieren voor appellant niet altijd duidelijk is naar welke slachterij de dieren worden afgevoerd, zoals appellant heeft gesteld, leidt niet tot een andere conclusie. Het is aan appellant, gelet op het hiervoor genoemde vereiste, zich ervan te vergewissen waar de dieren naar toe gaan.
5.3 Dat verweerder ten aanzien van bepaalde dieren voor het premiejaar 2002 kennelijk geen voor appellant nadelige consequenties heeft verbonden aan onjuiste registraties in het bedrijfsregister, kan niet tot de conclusie leiden dat het thans bestreden besluit onrechtmatig is. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat in het besluit over 2002 ter zake een fout is gemaakt en heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij niet gehouden is die fout opnieuw te herhalen.
5.4 De opvatting van appellant dat een enkel foutief vermeld rund in de AID-controle op
7 februari 2002, afgezet tegen het grote aantal aanwezige runderen op het bedrijf, niet tot de onderhavige weigering van premie zou moeten kunnen leiden, slaagt evenmin. In het bestreden besluit is terecht overwogen dat verweerder, gelet op artikel 38 van Verordening (EG) nr. 2419/2001, aan appellant geen premie voor 2003 kon verlenen en dat verweerder gebonden is aan de communautaire regels die, gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen inzake vergelijkbare bepalingen in Verordening (EEG) nr. 3887/92 (arrest van 17 juli 1997, zaak C-354/95, National Farmers Union, Jur. blz. I-4559), niet strijdig met het evenredigheidsbeginsel kunnen worden geacht.
5.5 Het beroep op artikel 44 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 faalt ten slotte evenzeer. Op grond van deze bepaling worden geen sancties opgelegd wanneer het bedrijfshoofd feitelijk juiste gegevens heeft verschaft of wanneer hij anderszins kan bewijzen dat hem geen schuld treft. Appellant heeft echter door het registeren van de onjuiste bestemming van de dieren feitelijk onjuiste gegevens verschaft. Bovendien is geen sprake van een situatie waarin appellant geen schuld treft, aangezien hij zich ten tijde van de afvoer van de dieren van de bestemming had dienen te vergewissen.
5.6 Het College komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2008.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. C.M. Leliveld