4. Het standpunt van NVV
NVV heeft aan haar beroep, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
4.1 NVV stelt voorop dat LTO Nederland in eerste instantie geen bezwaar had tegen de voorgestelde zetelverdeling, waarbij de stemverhouding tussen NVV en LTO Nederland gelijk zou zijn geweest. Daarbij wijst NVV erop dat in de bijlage bij het Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees staat vermeld dat naast de varkenshouders in de Commissie Varkenshouderij tevens de KI- en Fokkerijorganisaties zijn vertegenwoordigd. Volgens NVV had LTO Nederland daartegen bezwaar moeten maken.
4.2 Bij de verdeling van de zetels op basis van het representativiteitsonderzoek waarbij als peildatum 1 mei 2003 is gehanteerd, heeft verweerder een korting toegepast op het aantal door NVV opgegeven Sbe's, waardoor niet NVV, maar LTO Nederland over meer Sbe's beschikte en daardoor de extra zetel toebedeeld kreeg. NVV is het daarmee niet eens, zoals zij ook al naar voren heeft gebracht in een eerdere procedure, die betrekking had op de benoemingsrechten voor de periode 2004-2006, welke procedure is geëindigd door de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep van NVV door het College in zijn uitspraak van 22 juli 2005 (AWB 05/15, niet gepubliceerd). NVV heeft in onderhavig beroep grotendeels dezelfde gronden aangevoerd tegen de door verweerder gebruikte methode voor de berekening van de onderlinge krachtsverhouding.
4.2.1 In de eerste plaats heeft NVV bezwaar tegen de Sbe-norm, die voor het laatst is berekend en gehanteerd in 1997. Volgens NVV is deze norm achterhaald – hetgeen door verweerder ook wordt toegegeven – en dient de Nge (Nederlandse grootte-eenheid) te worden gehanteerd. Ten onrechte is aan het bestreden besluit de verouderde Sbe-norm ten grondslag gelegd.
4.2.2 Volgens NVV is niet duidelijk of bij het door verweerder in 2003 gehouden representativiteitsonderzoek rekening is gehouden met de juiste omrekening door LTO Nederland van Nge (waarvan in de Landbouwtelling wordt uitgegaan) naar Sbe, welke omrekeningsfactor daarbij is gebruikt en of op de omrekening een onafhankelijke controle is uitgeoefend. Deze onduidelijkheden zijn ook in onderhavige zaak weer van belang, aldus NVV.
4.2.3 NVV betwijfelt voorts of de gegevens in de Landbouwtelling bruikbaar zijn voor het representativiteitsonderzoek, nu deze gegevens worden verzameld met een ander doel, namelijk beleids- en statistische doelen. NVV wijst er daarbij op dat de gegevens van de Landbouwtelling in het verleden ook zijn gebruikt door de overheid om rechten toe te kennen, zodat ondernemers belang hadden bij het zo hoog mogelijk opgeven van aantallen dieren. Deze opgaven zijn volgens NVV nooit fysiek gecontroleerd. Daarnaast wordt in de Landbouwtelling geen rekening gehouden met de constructie dat stallen worden verhuurd, hetgeen een andere constructie is dan een pachtovereenkomst, en die wordt gebruikt in situaties waarin sprake is van contractproductie en de dieren in eigendom zijn van de huurder die ook alle heffingen moet afdragen aan het Productschap Vee en Vlees. In de Landbouwtelling wordt gevraagd naar aanwezige dieren zonder dat daarbij wordt gevraagd naar de eigendom. Volgens NVV moet voor de representativiteit worden uitgegaan van de dieren die in eigendom zijn bij haar leden die daarvoor per dier heffing betalen. NVV merkt op dat dit de grondslag van gegevensverzameling zou moeten zijn: het per lid opgegeven aantal dieren in eigendom. Zo heeft NVV haar gegevens verzameld. Daarbij merkt zij voorts op, dat haar leden belang hebben bij het zo laag mogelijk opgeven van het aantal dieren, aangezien de opgave direct gevolg heeft voor de te betalen contributie.
4.2.4 Voorts heeft NVV erop gewezen dat in de sector sprake is van een grote daling van de varkensstapel tussen 2002 en 2003. Er is echter een verschil tussen de gegevens van het CBS en de gegevens zoals die uit de Landbouwtelling blijken. NVV heeft haar opgave gebaseerd op gegevens uit 2003, terwijl LTO Nederland de Landbouwtelling van 2002 heeft gebruikt, aangevuld met handmatig verkregen ledengegevens. NVV heeft over die werkwijze niets teruggelezen in de accountantsverklaring en acht het gewenst om die nader te onderzoeken.
4.2.5 Daarnaast wijst NVV erop dat verweerder heeft geconcludeerd dat de leden van NVV per lid nagenoeg tweemaal zoveel varkens (uitgaande van Sbe's) hebben als de leden van LTO Nederland. Volgens NVV komt dit doordat haar leden vooral jonge varkenshouders zijn met gemiddeld grotere en op de toekomst gerichte bedrijven, die zich qua omvang ook ontwikkelen, bijvoorbeeld door het bijhuren van stallen. Het belang van NVV is derhalve toegenomen, zeker indien rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat het aantal ondernemingen in de sector terugloopt terwijl het ledenaantal van de NVV stijgt. Ook hierom heeft NVV belang bij een zo recent mogelijke peildatum.
4.2.6 NVV is verder van mening dat er nog veel onduidelijkheden zijn ten aanzien van de door LTO Nederland geleverde gegevens. Deze gegevens zijn afkomstig van de gewestelijke organisaties, waarvan LTO Nederland de koepelorganisatie vormt, en die gewestelijke organisaties leveren aan LASER te Groningen BRS-nummers aan, voorzien van een accountantsverklaring, waarna LASER de Landbouwtellinggegevens aan de BRS-nummers koppelt. NVV acht het niet duidelijk waaraan die accountantsverklaringen moeten voldoen en of die voor de afzonderlijke gewestelijke organisaties moeten worden opgesteld of niet. Volgens NVV moet naar de aanlevering van de gegevens van LTO Nederland nader onderzoek worden gedaan, met name om te voorkomen dat er dubbeltellingen in zitten doordat een ondernemer meerdere BRS-nummers kan hebben op meerdere locaties.