6. De beoordeling van het geschil
6.1 Mede gelet op de ter zitting gegeven nadere toelichting van de kant van verweerster heeft appellante ter zitting de gronden van beroep voor zover betrekking hebbende op de in de motivering van het bestreden besluit met betrekking tot voornoemd viertal bezwaargronden gebezigde term niet-ontvankelijkverklaring, alsmede de grond met betrekking tot de overeenkomsteis ingetrokken.
6.2 Het College zal in het navolgende eerst de meest verstrekkende beroepsgrond van appellante bespreken, te weten dat de aan de tariefbeschikking ten grondslag liggende Beleidsregel onrechtmatig en derhalve onverbindend is, omdat verweerster de Beleidsregel onzorgvuldig heeft voorbereid en de belangen van de huisartsen niet voldoende heeft betrokken bij haar afweging. Dienaangaande overweegt het College als volgt.
Het tariefverzoek beoogt huisartsen die in het kader van hun dienst bij een HDS ANW-diensten verrichten voor de instellingen een bonus te geven bovenop de uurtarieven die zij voor de uren waarin zij dienst doen voor de HDS kunnen declareren bij de HDS waaraan zij verbonden zijn. Het voorstel zoals in het tariefverzoek is gedaan behelsde een niet geringe wijziging in de verdeling van de opbrengsten van ANW-diensten voor de instellingen. Het gedeelte dat ten goede zou komen aan de RAK verminderde volgens het tariefverzoek van 75 % naar 25 %, terwijl de huisartsen van 0% naar 50% zouden gaan. Daarbij gaat het – zoals verweerster heeft vermeld – om een bonus bovenop de uurtarieven die de huisartsen kunnen rekenen voor de diensturen die zij voor een HDS maken (zelfs als zij niet daadwerkelijk ANW-diensten voor de instellingen hebben verricht).
Het College overweegt voorts dat na de introductie van de ‘normering’ per 1 januari 2005 voor de HDS een nieuwe financieringssystematiek gold, waarbij zij eveneens een RAK dienden op te bouwen. Ten tijde van het vaststellen van de Beleidsregel eind 2005 was de normering derhalve nog pas een jaar in werking. De inkomsten uit ANW-diensten voor de instellingen kwamen op basis van de beleidsregel V-295-8.0-4 “Huisartsendienstenstructuur” voor 25 % ten goede aan de kosten van de infrastructuur van de HDS en voor 75 % voor de RAK.
6.3 Het College overweegt dat verweerster zich blijkens de stukken bij de voorbereiding van de besluitvorming rekenschap heeft gegeven van de positie van de huisartsen, te weten dat de bereidheid om ANW-diensten te verrichten voor de instellingen afnam en dat een prikkel nodig zou zijn om deze bereidheid op peil te houden. Verweerster heeft het aannemelijk geacht dat een bepaalde prikkel noodzakelijk zou zijn in verband met het instandhouden van de huisartsenzorg in ANW-uren voor de instellingen, maar heeft vraagtekens gezet bij de voorgestelde verdeling. Naar het oordeel van het College heeft verweerster – uitgaande van de noodzaak tot een oplossing te komen – op goede gronden het voorstel zoals gedaan aan een nader onderzoek onderworpen, omdat het ging om een ingrijpende wijziging van de verdelingssystematiek en omdat door verzoekers geen onderbouwing is gegeven van de verdeling die zij voorstonden, anders dan dat een prikkel noodzakelijk was.
6.4 Met betrekking tot het door appellante aangevoerde inzake de zorgvuldigheid van de voorbereiding, is het College van oordeel dat de procedure weliswaar kort is geweest, maar dat niet is gebleken van een onzorgvuldige voorbereiding. Daarbij neemt het College in aanmerking dat VHN, ZN en appellante in het kader van de technische voorbereiding van het besluit en in het kader van de bespreking van het verzoek in de Commissie Cure bij de voorbereidingen zijn betrokken en dat zij tijdens die bespreking hun standpunt naar voren hebben kunnen brengen ten aanzien van de door het secretariaat van verweerster gedane voorstel over het tariefverzoek en de (andere) verdelingssystematiek.
6.5 Naar het oordeel van het College heeft verweerster aldus met de vaststelling van de onderhavige Beleidsregel op voldoende evenwichtige wijze en op voldoende voor appellante inzichtelijke wijze het belang van het instandhouden van ANW-diensten voor de instellingen, het belang van compensatie van de huisartsen voor extra werkbelasting en het belang van de opbouw en instandhouding van financieel stabiele HDS tegen elkaar afgewogen. Hierbij neemt het College tevens in aanmerking dat voor een andere – hogere – toedeling van de opbrengsten aan de huisartsen geen objectieve grondslag (in de vorm van inzicht en kosten en opbrengsten van de terzake doende verrichtingen) voorhanden was. Voorts neemt het College in aanmerking dat de in de tariefbeschikking neergelegde verdeling in afwachting van vorenbedoelde objectieve onderbouwing van tijdelijke aard was. ZN heeft in haar reactie op het bezwaarschrift laten blijken dat het voorstel vooral ingegeven is geweest door de pragmatische overweging de onvrede bij de huisartsen weg te nemen. Appellante heeft – ook in beroep – geen nadere gegevens aangedragen op grond waarvan zouden moeten worden geoordeeld dat verweerster niet in redelijkheid met de verdeling, zoals zij heeft gemaakt, heeft kunnen volstaan.
6.6 Uit het voorgaande volgt dat het College geen aanknopingspunt ziet voor het oordeel dat de de Beleidsregel kennelijk onredelijk is of anderszins in strijd met het recht. Alle overige gronden van beroep, zover door appellante gehandhaafd, stuiten hierop af, nu niet in geschil is dat de bestreden tariefbeschikking geheel overeenkomstig de Beleidsregel is vastgesteld en van bijzondere omstandigheden die tot afwijken van de Beleidsregel zouden kunnen nopen geen sprake is. De overige gronden behoeven derhalve geen afzonderlijke bespreking meer.
6.7 De slotsom is dat het beroep ongegrond is. Voor een veroordeling in de proceskosten op voet van artikel 8:75 Awb ziet het College geen aanleiding.