5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt allereerst vast dat verweerder bij besluit van 1 augustus 2007 zijn besluit van 8 augustus 2003 heeft vervangen. Appellante heeft geen rechtens te honoreren belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het besluit van 8 augustus 2003. Het beroep gericht tegen dit besluit dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5.2 Het College oordeelt vervolgens over het beroep tegen het besluit van 1 augustus 2007.
5.2.1 In dit besluit is een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellante genomen, waarbij verweerder naar aanleiding van de prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie voor zowel de percelen 17 tot en met 22 als perceel 13 opnieuw de vraag heeft beantwoord in hoeverre deze percelen als voederareaal kunnen worden aangemerkt. Appellante heeft vervolgens op dit besluit gereageerd, waarbij zij haar standpunt over de litigieuze percelen heeft uiteengezet en aangevuld.
5.2.2 Aangezien appellante zich met verweerders standpunt ten aanzien van de percelen 17 tot en met 22 kan verenigen, kan een bespreking van het besluit van 1 augustus 2007 wat betreft deze percelen achterwege blijven.
5.2.3 In de uitspraak van 26 januari 2005, waarbij eerdervermelde prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie zijn gesteld en verder iedere beslissing is aangehouden, is het College op grond van hetgeen partijen over perceel 13 tot dan toe hadden aangevoerd, tot de slotsom gekomen dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat slechts 16.00 ha voldeed. Dit staat er evenwel niet aan in de weg dat het College zich in het kader van het thans ter toetsing voorliggende besluit van 1 augustus 2007 en in het licht van hetgeen door partijen over dit perceel over en weer is aangevoerd, opnieuw een oordeel over perceel 13 vormt.
5.2.4 Appellante heeft naar aanleiding van het besluit van 1 augustus 2007 primair aangevoerd dat de situatie voor perceel 13 wat de waterstanden betreft precies hetzelfde was als op de percelen 17 tot en met 22. Zij meent dat nu verweerder ten aanzien van de percelen 17 tot en met 22 met de hoge waterstand op 10 mei 2001 rekening heeft gehouden, dit ook had moeten geschieden ten aanzien van perceel 13.
Verweerder heeft in het besluit van 1 augustus 2007 en ook nadien vastgehouden aan de door GeoRas gedetecteerde oppervlakte van 16.00 ha en heeft overwogen dat appellante deze vastgestelde oppervlakte niet met voldoende overtuigende bewijsmiddelen heeft betwist.
Het College stelt vast dat verweerder voor de vaststelling van de oppervlakte voederareaal bij perceel 13 is uitgegaan van de door GeoRas op het satellietbeeld van 10 mei 2001 gedetecteerde oppervlakte grasland, terwijl bij perceel 17 tot en met 22 is uitgegaan van de oppervlakte behorend bij een waterpeil van 6,40 meter boven NAP. Ten aanzien van de percelen 17 tot en met 22 blijkt aldus dat verweerder, met inachtneming van eerdergenoemd arrest van het Hof van Justitie, het satellietbeeld van 10 mei 2001 van de percelen 17 tot en met 22 niet langer bepalend heeft geacht voor de vaststelling van de oppervlakte voederareaal van dit perceel. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij bij perceel 13 wel is uitgegaan van de momentopname van 10 mei 2001. Perceel 13 ligt evenals de percelen 17 tot en met 22 in de uiterwaarden en kampt evenzeer met fluctuerende waterstanden. Voorzover verweerder niettemin meent dat het satellietbeeld van 10 mei 2001 van perceel 13, anders dan dat van de percelen 17 tot en met 22, representatief is om daarop de oppervlakte voederareaal van dit perceel te kunnen baseren, heeft hij ten onrechte nagelaten dit te onderbouwen.
5.2.5 Het College komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het beroep gericht tegen het besluit van 1 augustus 2007 gegrond dient te worden verklaard en dit besluit wegens strijd met artikel 7:12 Awb dient te worden vernietigd. Verweerder zal een nieuwe beslissing dienen te nemen op het bezwaar van appellante met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. In dit verband wordt voorts nog het volgende overwogen.
Het College heeft op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting geen duidelijk beeld verkregen van de omvang en de duur van de kleiafgravingen die in 2001 op perceel 13 hebben plaatsgevonden. Indien het nieuw te nemen besluit mede wordt gebaseerd op de kleiafgravingen op perceel 13, zal hierover duidelijkheid moeten komen.
Voorts is verweerder in het besluit van 1 augustus 2007 bij de berekening van de totale geconstateerde oppervlakte voederareaal en de beschikbare veebezettingsruimte ten onrechte uitgegaan van een door appellante voor perceel 13 opgegeven oppervlakte van 22.75 ha in plaats van 22.57 ha.
5.3 Het College acht termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze vastgesteld op € 1.771,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 30 juni 2004, 2 punten voor de schriftelijke opmerkingen ten behoeve van het Hof van Justitie, 0.5 punt voor de schriftelijke reactie op het besluit van 1 augustus 2007 en 1 punt voor het bijwonen van de zitting op 15 januari 2008, met wegingsfactor 1 en € 322,-- per punt).
Voor de door appellante gevraagde vergoeding van wettelijke rente is geen plaats, aangezien bij deze uitspraak het primaire besluit niet is herroepen.