5. De beoordeling van het geschil
5.1 In geschil is allereerst of de dieren, waarover in meergenoemde brief van 14 mei 2003 is vermeld: “ ± 1700 dieren apathisch, d.w.z. stilzitten, niet wijken voor ons bij onze rondgang” door verweerder op goede gronden als ziek in de zin van de Gwd zijn beschouwd.
5.2 Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Blijkens genoemde brief is op basis van deze en overige bevindingen door het specialistenteam geconcludeerd dat (-) voor AI kenmerkende symptomen ontbraken, (-) een voerintoxicatie niet werd uitgesloten en dat (-) klassieke vogelpest niet is uit te sluiten alsmede dat (-) in telefonisch overleg met het nationaal crisisteam is besloten vijf dieren met kenmerkende symptomen te euthanaseren en in te zenden en dat (-) de uitslag van de test positief luidde.
Gelet op deze omstandigheden, waarbij van belang is dat AI een uiterst besmettelijke dierziekte is, heeft verweerder naar het oordeel van het College terecht geconcludeerd dat het geconstateerde gedrag, apathie, mede gelet op het feit dat na onderzoek is gebleken dat de ingestuurde dieren besmet waren met AI, een ziekteverschijnsel is dat moet worden toegeschreven aan aantasting van de dieren met AI. Verweerder heeft de dieren dan ook terecht als ziek in de zin van artikel 1, eerste lid, Gwd aangemerkt. Op grond hiervan is de waarde van de zieke dieren in overeenstemming met het bepaalde in artikel 2 van het Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten terecht bepaald op een waarde van 50% van de dieren in gezonde toestand.
Gelet hierop kan aan de verklaring van de dierenarts-pluimvee-specialist, G, neergelegd in een e-mailbericht van 22 januari 2007, waarin is vermeld dat door hem de term apathie niet direct wordt geassocieerd met de ziekte, niet de betekenis toekomen die appellante daaraan gehecht wil zien. In hoeverre deze verklaring volgens verweerder op aandringen van appellante tot stand is gekomen behoeft derhalve geen bespreking.
De in dit verband overigens aangevoerde grond dat de hertaxateurs de dieren nimmer hebben gezien, kan evenmin afbreuk doen aan het vorenoverwogene. Zoals volgt uit de Gwd, heeft een (her)taxatie een (hernieuwde) waardevaststeling van - onder meer - de te doden (taxatie) of reeds gedode (hertaxatie) dieren ten doel en niet de daaraan ten grondslag liggende vaststelling van de gezondheidstoestand van die dieren. Deze vaststelling vindt plaats bij de daaraan voorafgaande screening, die in dit geval op 4 april 2003 is uitgevoerd. De hertaxateurs hebben zich derhalve terecht gebaseerd op de uitkomst van de screening. De door hen bij de waardevaststelling gemaakte rekenfout is door verweerder in het bestreden besluit reeds gecorrigeerd.
De verwijzing van appellante naar de uitspraak van het College van 18 oktober 2005 inzake AWB 04/1044 kan haar niet baten. In onderhavig geval is namelijk, anders dan in het geval van bedoelde uitspraak, expliciet en uitdrukkelijk door appellante verzocht om hertaxatie.
5.3 Voorts heeft verweerder zich naar het oordeel van het College terecht op het standpunt gesteld dat de resterende kosten die appellante heeft gemaakt door de aankoop van het medicijn Baytril niet vergoed behoeven te worden. Deze kosten hebben immers betrekking op dat deel van de aangekochte hoeveelheid medicijn dat ten tijde van de screening reeds aan de dieren was toegediend. De grondslag voor vergoeding van de kosten van dit deel kan derhalve - anders dan voor de op dat moment nog aanwezige en later vernietigde 4 liter van het medicijn - niet liggen in artikel 86, eerste lid, onder b, Gwd. Evenmin kan een grondslag worden gevonden in artikel 91 Gwd, dat voorziet in een mogelijkheid tot vergoeding van overige schade. Immers, gelet op de tekst van dit laatste artikel kan schade slechts voor vergoeding in aanmerking komen indien deze is veroorzaakt door de toepassing van maatregelen als bedoeld in artikel 17 of 21 Gwd, dat wil zeggen kosten die zijn gemaakt ter bestrijding van een door verweerder aangewezen besmettelijke dierziekte. In het voorliggende geval staat daarentegen vast dat deze medicijnen zijn toegediend ter bestrijding van de E.coli bacterie en dat besmetting met deze bacterie niet door verweerder is aangewezen als besmettelijke dierziekte in de zin van de Gwd.
De stelling van appellante dat de dieren in eigendom waren overgegaan naar verweerder en de kosten daarom moeten worden vergoed kan niet slagen. Immers, met het treffen van dergelijke maatregelen door verweerder is geen sprake van eigendomsoverdracht. Appellante is dus eigenaar gebleven.
5.4 Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5.5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.