5. De beoordeling van het geschil
5.1 Gebleken is dat de taxateur bij de taxatie is uitgegaan van de waarde van de dieren op de datum waarop de taxatie heeft plaatsgevonden, te weten 5 maart 2003. In aanmerking genomen dat op dat moment inmiddels 80 % (3.600 stuks) van de dieren in stal twee was overleden, heeft hij bij zijn taxatie voor wat betreft deze stal slechts rekening gehouden met de resterende 20 % van de dieren (913 stuks), waarvoor hij de volledige waarde heeft gerekend. Aldus kwam hij tot een waarde van de in stallen een en twee geruimde dieren van € 18.799,74, inclusief BTW. Verweerder is bij de toekenning van de tegemoetkoming – in afwijking van deze taxatie – volgens zijn vaste praktijk uitgegaan van de waarde van de dieren op de screeningsdatum, 3 maart 2003. Op dat moment waren de dieren in stal twee volgens verweerder alle ziek en waren er nog geen overleden. Overeenkomstig artikel 86, tweede lid, aanhef en onder b, Gwd, gelezen in samenhang met artikel 2 van het Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten heeft hij de waarde van de zieke dieren in deze stal (4.513 stuks) gesteld op 50% van de waarde van de dieren in gezonde toestand. Aldus is verweerder gekomen tot toekenning van een tegemoetkoming van € 24.361,83, inclusief BTW, voor de geruimde dieren in beide stallen.
5.2 Het College maakt uit het beroepschrift, zoals toegelicht ter zitting, op dat appellant zich er op beroept dat verweerder in zijn geval bij de toekenning van de tegemoetkoming ten onrechte de waarde van de zieke dieren in stal twee heeft berekend op basis van de helft van de waarde in gezonde toestand. Hiertoe heeft appellant gesteld dat de taxateur hem niet van de toepassing van een zodanige korting op de hoogte heeft gesteld.
5.3 Volgens vaste jurisprudentie van het College, zoals onder andere neergelegd in de uitspraak van 20 september 2005 (AWB 04/720, www.rechtspraak.nl, LJN AU3674), dient verweerder bij de vaststelling van de tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 86 Gwd uit te gaan van de waardevaststelling door de deskundige op grond van artikel 88, tweede lid, Gwd. Slechts in uitzonderlijke gevallen zal verweerder van deze waardevaststelling kunnen afwijken. Dit zal het geval kunnen zijn wanneer deze vaststelling, hetzij uit hoofde van haar inhoud, hetzij uit hoofde van de wijze van haar totstandkoming, zozeer ingaat tegen hetgeen redelijk en billijk is, dat verweerder deze in redelijkheid niet aan besluitvorming ten grondslag kan leggen.
5.4 In het voorliggende geval is verweerder naar het oordeel van het College op goede gronden afgeweken van de door de taxateur vastgestelde waarde van de geruimde dieren. In aanmerking genomen dat deze waardevaststelling – in afwijking van de vaste praktijk van verweerder – heeft plaatsgevonden naar de datum van de taxatie, in samenhang met de omstandigheid dat voor de op deze datum inmiddels (aan AI) overleden dieren geen waarde kan worden vastgesteld omdat zij niet door een maatregel van verweerder zijn gedood, alsmede mede gezien de omstandigheid dat berekening van de tegemoetkoming – volgens de vaste praktijk van verweerder – naar de datum van de screening in combinatie met het gegeven dat de waarde van de destijds zieke dieren volgens de toepasselijke wettelijke voorschriften de helft beliep van die van gezonde dieren, gunstiger uitpakte voor appellant, heeft verweerder, in overeenstemming met het hiervoor weergegeven uitgangspunt terecht aanleiding gezien deze waardevaststelling niet aan zijn besluit tot toekenning van de tegemoetkoming ten grondslag te leggen. De omstandigheid dat de taxateur appellant er niet van op de hoogte heeft gesteld dat voor zieke dieren de helft van de waarde van gezonde dieren wordt gerekend, brengt niet met zich dat verweerder deze in artikel 86, tweede lid, aanhef en onder b, Gwd, gelezen in samenhang met artikel 2 van het Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten voorgeschreven korting naast zich neer kon leggen.
Voor zover appellant heeft gewezen op andere gevallen waarin volgens hem 100% van de waarde voor zieke dieren is uitgekeerd, overweegt het College dat appellant deze stelling niet (tijdig) nader heeft onderbouwd.
5.5 Voorts is het College met appellant van oordeel dat weliswaar de besluitvorming door verweerder een aanzienlijke periode in beslag heeft genomen, doch dat dit tijdsverloop op zich zelf bezien niet kan leiden tot het oordeel dat het besluit onrechtmatig is.
5.6 Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5.7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.