2.4 Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep het volgende naar voren gebracht.
Verweerder heeft ten onrechte geoordeeld dat de betreffende leveranties kaas niet van gezonde handelskwaliteit waren. De kaas verkeerde ten tijde van de export naar Mexico in een staat waarin het onder normale omstandigheden in de handel kon worden gebracht.
Er was geen sprake van schimmelvorming. Bij de lossing van de containers in Vera Cruz op 22 oktober 2002 en 27 november 2002 werd de kaas steekproefsgewijs door de plaatselijke autoriteiten gecontroleerd en in orde bevonden. Daarna werd de kaas naar Mexico Stad vervoerd, waar bij de lossing al evenmin onregelmatigheden zijn geconstateerd.
De problemen zijn ontstaan na de levering als gevolg van inadequate bewaarcondities tijdens het transport naar Mexico en de opslag aldaar op de kades en in de hallen. De klachten ontstonden pas nadat de kaas reeds geruime tijd in Mexico was en werden eerst op 30 januari 2003 gemeld. Gesteld noch gebleken is dat ook schimmelvorming zou zijn opgetreden, als sprake was geweest van een juiste opslag.
Uit het ETAS-rapport kan worden afgeleid dat het nodige mis was met de opslag van de kaas in de koelcel van Algil. Zo was de reële temperatuur hoger dan de thermometer aangaf, vielen de kwantiteiten niet te controleren en waren de dozen waarin de kazen waren verpakt, veelal vervormd. Slechts een beperkt percentage van de kazen vertoonde schimmelvorming, die de korst noch de zuivel zelf had aangetast. De kaas kon worden geconsumeerd. Dat is ook gebeurd. In de koelcel in de loods Camarones waren de kazen wel op juiste wijze opgeslagen en was de temperatuur in orde. De algehele conditie van deze kazen was aanmerkelijk beter en het percentage schimmelvorming lag veel lager.
Na intern onderzoek is voorts komen vast te staan dat van afnemers in andere landen geen klachten zijn ontvangen over batches van dezelfde kaas.
Ook wordt de kwaliteit van de kaas van appellante gewaarborgd door het toezicht dat het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ) houdt op appellante.
2.5 Verweerder heeft zijn oordeel dat de kaas niet van gezonde handelskwaliteit was gebaseerd op de rapporten van ETAS. Hij wijst in dit verband op de conclusie van deze rapporten, luidende dat de schimmelvorming is terug te voeren op de wijze van aanbrengen van de kaaskorst en de parafinelaag en op het feit dat, zoals uit de rapporten blijkt, kaas die onder gunstigere condities in Mexico werd opgeslagen, ook blaasvorming vertoonde, terwijl de veel gevoeligere Maasdammer kaas die onder dezelfde condities als de thans in geding zijnde Gouda Kaas werd opgeslagen, probleemloos op de Mexicaans markt kon worden afgezet.
2.6 Het College stelt allereerst vast dat appellante, samen met haar opdrachtgever Unilac Holland B.V., aan ETAS, (naar moet worden aangenomen op grond van de specifieke deskundigheid van laatstgenoemde), een onderzoeksopdracht heeft verstrekt met betrekking tot de uit Mexico ontvangen klachten. Voort heeft appellante klaarblijkelijk in de bevindingen van ETAS voldoende grond heeft gevonden om een bedrag aan haar Mexicaanse afnemer te crediteren. Er kan derhalve slechts worden geconcludeerd dat appellante de rapporten van ETAS en daarmee de daarin opgenomen conclusies destijds heeft aanvaard. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat verweerder het bestreden besluit niet mede op deze rapporten heeft kunnen baseren.
In de rapporten komt ETAS tot de eenduidige conclusie dat de gesignaleerde problemen met schimmelvorming het gevolg moeten zijn van een gebrek aan de kaas zelf, in de vorm van een tekortschietende robuustheid van de korst. Weliswaar hebben de onderzoekers van ETAS ook problemen gesignaleerd inzake de temperatuur in de koelcel op de plaats van bestemming en de wijze van opslag van de kazen. De rapporten maken echter duidelijk dat ETAS tot de slotsom is gekomen dat deze problemen niet de oorzaak vormen voor de geconstateerde schimmelvorming. Appellante heeft niet kunnen aantonen dat de conclusies van ETAS onjuist zouden zijn.
Dat de schimmelvorming niet bij de controle bij aankomst in Mexico in Vera Cruz of in Mexico Stad is opgemerkt, leidt, anders dan appellante stelt, niet tot de conclusie dat de kaas dus niet aan een gebrek leidde. De aard van het probleem sluit immers niet uit dat dit zich eerst later manifesteert.
In zijn oordeelsvorming kent het College mede betekenis toe aan de omstandigheid dat zich blijkens het ETAS-rapport reeds eerder met Gouda kaas van de betrokken productieplaatsen klachten van vergelijkbare aard hebben voorgedaan en dat, nadat ETAS ook deze klachten had onderzocht, tot aanpassingen van het productieproces is overgegaan. Dat deze klachten zich ook reeds eerder hebben gemanifesteerd maakt te minder aannemelijk appellants stelling dat de schimmelvorming uitsluitend het gevolg is van de wijze van opslag van deze specifieke zendingen in Mexico.
Appellante heeft voorts weliswaar gesteld dat uit dezelfde batches afkomstig kaas ook naar andere landen is uitgevoerd, en dat dit niet tot vergelijkbare klachten heeft geleid, maar zij heeft deze stelling niet met bescheiden onderbouwd.
De omstandigheid dat appellante onder toezicht van het COKZ staat, is ten slotte onvoldoende om de kwaliteit van deze specifieke zendingen aan te tonen.
2.7 Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.