6. De beoordeling van het geschil
6.1 Zoals het College onder meer in zijn uitspraak van 30 september 2005 (AWB 04/374, www.rechtspraak.nl, LJN: AU4088) heeft overwogen, vergt de interpretatie van satellietbeelden een niet geringe mate van deskundigheid. Het is in vele gevallen niet mogelijk om met behulp van een simpel schema op basis van de daarop zichtbare kleurverschillen tot een eenduidige conclusie over de aanwezigheid van bepaalde beplanting op een bepaald moment te geraken. Dat neemt niet weg dat er betrouwbare informatie aan valt te ontlenen.
GeoRas is een door de Europese autoriteiten gecertificeerd bedrijf dat de door de Europese Commissie beschikbaar gestelde satellietbeelden volgens vaste procedures interpreteert. Indien op basis daarvan niet kan worden vastgesteld dat een perceel op 31 december 1991 anders dan als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet agrarische doeleinden in gebruik was en dat derhalve voor dat perceel op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 een betalingsaanvraag kan worden ingediend, mag van de aanvrager verwacht worden dat deze de premiewaardigheid van het perceel alsnog aannemelijk maakt.
De aanvrager kan dit allereerst doen door gemotiveerd aan te voeren dat verweerder en/of GeoRas ten onrechte de conclusie hebben getrokken dat de beelden onvoldoende grondslag bieden om een perceel premiewaardig te achten. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als aanwijsbaar beelden van een verkeerd perceel bestudeerd zijn of als de beelden verkeerd geïnterpreteerd zijn en wel degelijk uitwijzen dat sprake is geweest van een gebruik anders dan als bedoeld in artikel 7.
De aanvrager kan de premiewaardigheid van een perceel voorts aannemelijk maken door feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het perceel in een of meer referentiejaren niet alleen als grasland in gebruik is geweest. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien een stuk wordt overgelegd waaruit blijkt dat op het perceel in één van de referentiejaren een akkerbouwgewas is geteeld, zeker als dit gebruik in overeenstemming met de beelden kan worden gebracht. Volgens vaste jurisprudentie van het College kan daarbij geen vorm van bewijs op voorhand worden uitgesloten en dient bij de waardering van het aangebrachte bewijs rekening gehouden te worden met het feit, dat het tijdsverloop na de periode van 1987 tot en met 1991 de mogelijkheid van bewijslevering ongunstig beïnvloedt. Het bewijs van een ander gebruik dan uit de satellietbeelden wordt afgeleid, kan in beginsel alleen per perceel geleverd worden.
Uitgangspunt bij de beoordeling is in beide gevallen dat het niet aan verweerder is overtuigend te bewijzen dat een perceel niet premiewaardig is, maar aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat een voor subsidie opgegeven perceel premiewaardig is. Het is immers de verantwoordelijkheid van de aanvrager te onderbouwen dat hij voor de door hem aangevraagde subsidie in aanmerking komt, zodat van hem bewijs ter zake mag worden gevraagd. Verweerder neemt dan ook op goede gronden het standpunt in dat hij na controle geen steun mag verstrekken als er niet van kan worden uitgegaan dat het daarvoor in aanmerking gebrachte perceel aan de voorwaarden voldoet.
6.2 Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat perceel 4 wel degelijk aan de vereisten voldoet, twee bewijsmiddelen aangevoerd. Enerzijds een videofilm, waarop naar haar verklaring de oogst van maïs op perceel 4 te zien is. Deze film valt globaal te dateren doordat daarop de zoon van het echtpaar A, die nu 24 jaar oud is, als kleuter te zien is. De film moet dus globaal uit het begin van de referentieperiode dateren.
Anderzijds is er de contra-expertise van NEO. Daarin wordt betoogd dat op basis van de gebruikte beelden niet met grote stelligheid conclusies getrokken kunnen worden, maar dat het oordeel van GeoRas, dat op perceel 4 gedurende de jaren 1988 tot en met 1991 gras kan worden waargenomen, wel aannemelijk geacht moet worden. De discussie spitst zich derhalve toe op het jaar 1987.
6.3 GeoRas is voor wat betreft de interpretatie van de satellietbeelden ook voor dat jaar stellig. Daarop is naar haar mening gras te zien. De contra-expertise van NEO houdt in dat op het beeld van 5 juli 1987 snijmaïs te zien is, waarbij zowel het natuurlijke kleurenbeeld als het valse kleurenbeeld aan die conclusie bijdragen. Voor het beeld van 25 oktober 1987 wordt uit de lichte kleur van het perceel afgeleid dat de afgestorven snijmaïs zich nog op het veld bevindt, of net geoogst wordt.
GeoRas heeft met nadruk gesteld dat afgestorven snijmaïs niet of nauwelijks zichtbaar zou zijn op een satellietbeeld en dat, in vergelijking met de in de omgeving wel aanwijsbare maïs, dit perceel duidelijk een afwijkende kleur vertoont, die correspondeert met gras.
6.4 In het nadere rapport van GeoRas van 5 november 2007 wordt verslag gedaan van een onderzoek ter plaatse, teneinde de ligging van het op de videofilm zichtbare maïsveld zo precies mogelijk te localiseren. Daarop is ter zitting op 28 november 2007 uitgebreid nader ingegaan. Gelet op het verhandelde ter zitting moet ervan uitgegaan worden, dat ook in de visie van appellante in elk geval niet het gehele perceel 4 met maïs bebouwd kan zijn geweest. Op basis van appellantes toelichting zou aangenomen moeten worden dat zich tussen de woning en het maïsveld een weide van enige omvang bevond. Het College constateert dat de satellietbeelden, in de visie van GeoRas zomin als in die van NEO, voor het bestaan van een dergelijke splitsing in perceel 4 in het jaar 1987 enig aanknopingspunt bieden. Daarin en in de ter zitting gevoerde discussie over de zichtbaarheid van de kerk links achter het op de videofilm zichtbare maïsperceel, terwijl deze meer naar rechts zou moeten liggen, vindt het College grond voor het oordeel dat het op de videofilm getoonde maïsperceel niet perceel 4 kan zijn. Gelet daarop moet het College constateren dat appellante er met de videofilm niet in geslaagd is aannemelijk te maken dat op perceel 4 in 1987 daadwerkelijk een akkerbouwgewas verbouwd is.
6.5 Wat betreft de contra-expertise van NEO merkt het College allereerst op dat ervan wordt uitgegaan dat op basis van één beeld uit het voorjaar of begin van de zomer en één beeld uit het najaar, waarop een volwaardige begroeiing met gras te zien is, behoudens tegenbewijs mag worden aangenomen dat een perceel in het betrokken jaar als grasland gebruikt is. Op basis van beelden van 5 juli 1987 en 29 oktober 1987 kan dus in beginsel met een voldoende mate van zekerheid een conclusie getrokken worden. Het argument dat twee beelden te weinig zekerheid zouden geven, verwerpt het College dan ook. Het College tekent daarbij nog aan dat appellante in de referentieperiode reeds het land bebouwde en niet gewezen heeft op bijzondere omstandigheden die zouden kunnen verklaren waarom ondanks andere bebouwing toch op beide data gras op het perceel te zien zou zijn.
Het College acht verder van belang dat GeoRas zijn bevindingen ter zitting nader heeft toegelicht, ook in relatie tot de waarnemingen op andere percelen. Naar haar oordeel zijn haar bevindingen in dit geval niet voor twijfel vatbaar. Zij heeft erop gewezen, dat zij op de satellietbeelden op andere percelen, ook van appellante, wel maïs heeft waargenomen. Als vergelijkbare maïspercelen er op 29 oktober 1987 anders uitzagen dan perceel 4, maakt dit de veronderstelling dat de geconstateerde lichte kleur afgestorven snijmaïs zou aanduiden die nog op het veld stond of net geoogst zou worden, niet sterker. Van de zijde van NEO is op de kritiek van GeoRas niet nader gereageerd.
6.6 Het geheel overziende komt het College tot de conclusie dat appellante er niet in geslaagd is aan de, ingevolge het overwogene in rubriek 6.1 op haar rustende, plicht om te bewijzen dat perceel 4 premiewaardig is, te voldoen.
6.7 Het beroep is derhalve ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.