2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 24 april 1997 is WLTO Verzekeringen B.V. (hierna: WLTO) ingeschreven als cliëntenremisier in het register als bedoeld in artikel 21 Wte.
- Als bestuurders van WLTO stonden in het handelsregister ingeschreven A en - tot 1 oktober 2005 - C. Als handelsnaam van WLTO stond mede vermeld "LTO Noord Verzekeringen".
- Op 18 juni 2005 heeft WLTO onder voormelde handelsnaam een advertentie geplaatst in het tijdschrift Nieuwe Oogst (het ledenblad van de land- en tuinbouworganisaties LTO Noord, ZLTO en LLTB), waarin het publiek de gelegenheid werd geboden te investeren in een winstdelende obligatielening ter financiering van de verwerving en exploitatie van de tweede fase van recreatiepark Hof van Saksen door Phanos Leisure Finance I NV. Ook op haar website heeft WLTO een dergelijke advertentie geplaatst.
- Enig aandeelhouder en bestuurder van Phanos Leisure Finance I NV is Phanos Capital Group NV.
- Bij brief van 7 juli 2005 heeft AFM WLTO medegedeeld dat zij mogelijk artikel 7 Wte 1995 overtreedt en heeft zij haar onder meer verzocht om binnen 10 werkdagen informatie te verschaffen met betrekking tot de door WLTO bij Phanos Leisure Finance I NV of een (hoofd)bemiddelaar aangebrachte cliënten.
- Bij brief van 4 augustus 2005 heeft WLTO aan AFM informatie gezonden waaruit blijkt dat via haar in de periode eind mei 2005-eind juni 2005 405 investeerders een overeenkomst hebben gesloten met Phanos Capital Group NV, waarbij totaal
€ 12.580.000 ter beschikking is gesteld, alsmede dat WLTO daarover 5% aan provisie heeft ontvangen.
- Op 16 augustus 2005 heeft ten kantore van AFM een bespreking plaatsgevonden waarbij WLTO een toelichting heeft gegeven op de door haar versterkte informatie.
- Bij brief van 10 november 2005 heeft AFM aan WLTO kenbaar gemaakt dat zij voornemens is de registerinschrijving van WLTO als cliëntenremisier door te halen op grond van het feit dat de betrouwbaarheid van A en C niet langer buiten twijfel staat. Hiertoe acht AFM redengevend dat WLTO heeft bemiddeld bij de aanbieding van winstdelende obligatieleningen en cliënten heeft aangebracht bij Phanos, welke vennootschap niet een instelling is zoals bedoeld in artikel 12 Vrijstellingsregeling.
- Bij faxbericht van 16 november 2005 heeft de gemachtigde van appellanten AFM medegedeeld dat A ook bestuurder is van GLTO Verzekeringen BV, die een zelfstandige inschrijving heeft als cliëntenremisier, en dat WLTO en GLTO Verzekeringen BV voornemens zijn te fuseren. Tevens is AFM verzocht te bevestigen dat zij alleen voornemens is de registratie van WLTO door te halen en niet ook die van GLTO Verzekeringen BV.
- Desgevraagd heeft AFM bij faxbericht van 25 november 2005 - ter verduidelijking van een eerder een faxbericht van 18 november 2005 - aan WLTO bericht dat zij, indien zij tot de conclusie komt dat de betrouwbaarheid van een bestuurder van een effecteninstelling niet (meer) buiten twijfel staat en deze bestuurder tevens bestuurder is bij een andere effecteninstelling die niet is betrokken bij antecedenten en de betrouwbaarheid van de andere bestuurders van die instelling vooralsnog buiten twijfel staat, met die andere effecteninstelling afspraken zal maken omtrent het tijdstip waarop deze bestuurder zal terugtreden.
- Op 31 december 2005 is WLTO gefuseerd met GLTO Verzekeringen BV, waarbij WLTO de verdwijnende vennootschap was. GLTO Verzekeringen BV heeft per 1 januari 2006 haar naam gewijzigd in LTO Noord Verzekeringen BV.
- Bij besluit van 10 januari 2006 heeft AFM op grond van artikel 21, vijfde lid, Wte 1995 met ingang van die datum de registerinschrijving van WLTO als cliëntenremisier doorgehaald omdat de betrouwbaarheid van A als bestuurder van WLTO niet (meer) buiten twijfel staat. Hierbij heeft AFM zich op het standpunt gesteld dat WLTO door het aanbrengen van beleggers bij Phanos Capital Group NV heeft gehandeld buiten de reikwijdte van artikel 12 van de Vrijstellingsregeling en derhalve in strijd met het bemiddelingsverbod van artikel 7 Wte 1995, zodat naar de opvatting van AFM sprake van een toezichtsantecedent als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregel, zoals uitgewerkt in de bij de Beleidsregel behorende bijlage C.
- Bij brief van 3 februari 2006 hebben appellanten hiertegen bezwaar gemaakt en AFM verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
- Bij brief van 27 februari 2006 heeft AFM aan appellanten bericht dat haar inmiddels is gebleken dat WLTO op de datum van het doorhalingsbesluit niet meer bestond, hetgeen aanleiding is het doorhalingsbesluit van 10 januari 2006 in te trekken.
- Bij brief van 13 maart 2006 heeft AFM appellanten onder meer het volgende medegedeeld: