6. De beoordeling van het geschil
6.1 Ter zitting is gebleken dat OPTA haar stelling dat KPN geen procesbelang heeft, niet langer handhaaft. Het College ziet ook ambtshalve geen aanleiding de vraag naar het procesbelang aan de orde te stellen.
6.2 Het College ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of OPTA in de artikelen 35 en 36 Boht grond kan vinden om aan de door KPN voorgestelde tariefwijziging van het eindgebruikerstarief voor vast telefoonverkeer naar nummers geïmplementeerd op het netwerk van Versatel goedkeuring te onthouden wanneer zij van oordeel is dat dit tarief, gelet op de daarin doorberekende inkoopprijs van de FTA-dienst, niet op kosten georiënteerd is.
6.2.1 KPN heeft in dit verband in hoger beroep aangevoerd dat de norm van kostenoriëntatie niet geldt voor de inkoopkosten. Deze norm is uitsluitend gericht tot de aangewezen aanbieder en ziet op het gebruik van diens vaste openbare telefoonnetwerk en de door hem geleverde vaste openbare telefoondienst. Slechts de tarieven van aangewezen aanbieders dienen aan bepaalde vereisten, zoals kostenoriëntatie, te voldoen. Voor niet aangewezen aanbieders, zoals Versatel, geldt geen verplichting om kostengeoriënteerde tarieven te hanteren.
6.2.2 Het College overweegt dat een aangewezen aanbieder van een vaste openbare telefoondienst ingevolge artikel 35 Boht kostengeoriënteerde tarieven moet vaststellen voor het gebruik van het openbare telefoonnetwerk en de vaste openbare telefoondienst. De dienst waar het om gaat is in het onderhavige geval het afleveren van telefoonverkeer, afkomstig van KPN’s netwerk, bij de eindgebruikers van Versatel op het netwerk van Versatel. Voor haar bijdrage aan die dienst rekent Versatel een tarief, dat zij bij KPN in rekening brengt, het zogenaamde FTA-tarief. KPN berekent dit tarief door aan haar eindgebruikers. Ingevolge artikel 36 Boht beoordeelt OPTA de tariefwijzigingen van KPN, waarvan het tarief van Versatel dus onderdeel uitmaakt. Nu goedkeuring van de wijziging afhankelijk is van de vraag of het voorgestelde tarief op kosten georiënteerd is, heeft de rechtbank de hierbovengestelde vraag terecht bevestigend beantwoord.
6.2.3 Voorzover KPN in dit verband heeft aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat haar uitspraak van 4 november 2005 een soortgelijk geval als het onderhavige betreft, terwijl zij in die uitspraak heeft geoordeeld dat OPTA ingevolge artikel 35 Boht niet de bevoegdheid toekomt om te beslissen over de door KPN aan een andere aanbieder te betalen vergoeding, overweegt het College dat zulks in elk geval voor zijn beoordeling, gelet op hetgeen in 6.2.2 is overwogen, niet beslissend kan zijn. OPTA is geroepen alle elementen van het tarief van KPN op kostenoriëntatie te beoordelen.
6.3 Het College zal thans de grief van KPN dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat OPTA de haar toekomende beoordelingsruimte niet heeft overschreden, bespreken.
6.3.1 Zoals het College eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 6 april 2006 (AWB 05/83 e.v. <www.rechtspraak.nl >, LJN: AV8782), heeft OPTA bij de invulling van het begrip kostenoriëntatie beoordelingsruimte.
Deze beoordelingsruimte gaat evenwel niet zover, dat de kosten van andere aanbieders dan de aanbieder wiens prijzen beoordeeld moeten worden, in de beschouwingen betrokken kunnen worden.
In het bestreden besluit heeft OPTA niet zozeer geoordeeld over de kostengeoriënteerdheid van de te beoordelen retailprijs van KPN, maar over de kostengeoriënteerdheid van de wholesaletarieven van Versatel. Daarbij is geen aandacht besteed aan de vraag in welke mate deze wholesaletarieven door KPN daadwerkelijk beïnvloedbaar zijn.
Uit het beginsel van kostenoriëntatie vloeit voort dat de tarieven van een aangewezen telecomaanbieder een uitdrukking en weerspiegeling dienen te zijn van de kosten, die die aanbieder daadwerkelijk moet maken. In het kader van de verplichting tot interconnectie met andere telecomaanbieders, in dit geval Versatel, dient KPN te onderhandelen over de hoogte van de door Versatel bij haar in rekening te brengen tarieven. Als vaststaat dat KPN de door Versatel berekende tarieven moet betalen om de gevraagde dienst te kunnen leveren, gaat het om kosten die KPN in verband met deze dienst heeft moeten maken. Slechts als gezegd kan worden, dat KPN het maken van deze kosten geheel of gedeeltelijk had kunnen vermijden, zou dat de acceptatie van deze kosten als bouwsteen voor het tarief kunnen belemmeren. Voor de vraag of KPN voor het leveren van de dienst het betalen van het door Versatel gehanteerde tarief kan vermijden, is niet beslissend of het wholesaletarief van Versatel de door Versatel te maken kosten reflecteert, maar of en in hoeverre KPN met juridische, economische of technische middelen de hoogte van dit tarief kan beïnvloeden. In het onderhavige geval heeft OPTA onvoldoende aannemelijk gemaakt dat KPN de mogelijkheid had om de hoogte van het door Versatel bij haar in rekening gebrachte tarief effectief te beïnvloeden. KPN heeft OPTA herhaaldelijk verzocht om handhaving van het in het geschil tussen KPN en Versatel over het FTA-tarief op 2 november 2004 genomen geschilbesluit, aan welk verzoek OPTA niet heeft voldaan, daar zij de uitspraak van het College op het tegen dit geschilbesluit door KPN en Versatel ingestelde beroep wilde afwachten. In het kader van dat beroep heeft het College overwogen dat OPTA ten onrechte de door Versatel vóór 24 september 2003 berekende tarieven niet inhoudelijk heeft beoordeeld maar deze tarieven slechts heeft vastgesteld op het door Versatel aangewezen niveau en dat OPTA zonder toereikende motivering bij het nemen van haar geschilbesluit van haar eigen Beleidsregels is afgeweken. Het College heeft dan ook bij zijn in paragraaf 2.2 aangehaalde uitspraak van 16 juni 2005 het geschilbesluit vernietigd.
Na deze vernietiging van het geschilbesluit kon KPN niet meer op basis van dit besluit bij Versatel lagere tarieven afdwingen. Tevens is van belang dat het College in voornoemde uitspraak OPTA heeft opgedragen om met inachtneming van de uitspraak opnieuw te beslissen op het verzoek van 14 mei 2004 tot het nemen van een geschilbesluit, maar dat OPTA aan die opdracht niet voldaan heeft. Op 16 oktober 2006 heeft KPN vervolgens haar verzoek van 14 mei 2004 ingetrokken omdat zij haar geschil met Versatel had bijgelegd. OPTA had op die datum nog steeds geen nieuw geschilbesluit genomen. Het College houdt het er dan ook voor dat niet gezegd kan worden dat KPN geen poging heeft ondernomen om te bewerkstelligen dat Versatel een lager wholesaletarief in rekening bracht, maar dat deze poging om diverse redenen is gestrand.
Het College concludeert dat OPTA, door het voorstel van een wijziging van het door KPN bij haar eindgebruikers in rekening te brengen retailtarief niet goed te keuren omdat het daarin verwerkte wholesaletarief dat Versatel bij KPN in rekening bracht volgens OPTA niet redelijk was, zonder in haar beoordeling te betrekken of KPN wel de mogelijkheid had om dat wholesaletarief te beïnvloeden, in het onderhavige geval haar beoordelingsruimte heeft overschreden.
6.3.2 Het College acht het denkbaar dat OPTA beargumenteerd zou aantonen dat het bedrag dat KPN aan Versatel betaalt niet als de daadwerkelijke kosten voor KPN beschouwd kan worden, omdat KPN Versatel zou kunnen dwingen een (meer) op kosten georiënteerd tarief in rekening te brengen, maar daar om haar moverende redenen van afziet. De enkele stelling, zoals OPTA in het bestreden besluit heeft ingenomen, dat de door Versatel gerekende tarieven onredelijk hoog zijn, is daarvoor evenwel onvoldoende.
6.3.3 Het College overweegt in dit verband nog dat de rechtbank in overweging 2.5.2 van de aangevallen uitspraak heeft overwogen dat OPTA het FTA-tarief van Versatel in een geschilbesluit heeft vastgesteld en dat KPN kennelijk heeft aanvaard dat Versatel een hoger tarief bij haar in rekening bracht.
Voorzover de rechtbank hier een oordeel heeft willen geven over de situatie ten tijde van het bestreden besluit van 5 april 2005, is dit oordeel niet van belang omdat het besluit niet was gebaseerd op de stelling dat KPN kennelijk heeft aanvaard dat Versatel een hoger tarief dan vastgelegd in het geschilbesluit bij haar in rekening bracht. Voorzover de rechtbank een oordeel heeft willen geven over de situatie ten tijde van haar uitspraak op 17 mei 2006, is het oordeel van de rechtbank onjuist omdat het bedoelde geschilbesluit van 2 november 2004 toen niet meer bestond, nu het was vernietigd bij de uitspraak van het College van 16 juni 2005.
6.4 Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van KPN gegrond is en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het College het beroep van KPN gegrond verklaren.
6.5 Het College acht voorts termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. Op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.932,-- op basis van vier punten voor het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting van de rechtbank en voor het indienen van een hoger beroepschrift en het verschijnen ter zitting van het College, tegen een waarde van € 322,-- per punt, waarbij een factor 1,5 is toegepast, omdat naar het oordeel van het College sprake is van een zware zaak.