ECLI:NL:CBB:2007:BC2474

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/170
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering slachtpremie op basis van onvolledig bedrijfsregister en controlebevindingen

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van het Productschap Vee en Vlees, waarbij zijn aanvragen voor slachtpremie voor 2004 zijn afgewezen. De procedure begon met een controle op 29 oktober 2004, waarbij werd vastgesteld dat appellant zijn bedrijfsregister niet actueel en volledig had bijgehouden. Dit leidde tot de afwijzing van zijn slachtpremieaanvragen. Appellant voerde aan dat hij niet in staat was het bedrijfsregister tijdig te tonen tijdens de controle, omdat hij te laat op de hoogte was gesteld van de controle. Hij stelde ook dat de controleur niet voldoende gelegenheid had gegeven om het register te tonen en dat andere controleurs flexibeler waren in dergelijke situaties.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat appellant verantwoordelijk was voor het tijdig tonen van een volledig bedrijfsregister. De controleur had geen verplichting om appellant de kans te geven om het register later te tonen. Het College concludeerde dat de afwijzing van de slachtpremie terecht was, omdat de benodigde gegevens niet in het bedrijfsregister stonden. De bevindingen van de controleur werden als voldoende feitelijke grondslag beschouwd voor de beslissing van verweerder. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en het College oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 06/170 20 december 2007
7700 Regelgeving overig
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. M.J.C. Mol, werkzaam bij ZLTO te Tilburg,
tegen
het Productschap Vee en Vlees, te Zoetermeer, verweerder,
gemachtigde: mr. A.F. Ordogh, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 7 februari 2006, bij het College binnengekomen op diezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 december 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit op grond van de Verordening slachtpremie kalveren.
Bij een ongedateerde brief, bij het College binnengekomen op 10 maart 2006, heeft appellant de beroepsgronden aangevuld.
Op 12 april 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brief van 25 september 2007 heeft appellant medegedeeld dat hij ter zitting drie getuigen zal meebrengen, te weten C te D, E te F, en G te H. Bij brief van 26 september 2007 heeft appellant voorts een nader stuk overgelegd.
Bij brief van 5 oktober 2007 heeft verweerder desgevraagd de stukken overgelegd die tijdens de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie op 8 december 2005 zijn getoond door appellant.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2007, alwaar appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder bij monde van zijn gemachtigde hun standpunten hebben toegelicht en getuigen E en G zijn gehoord.
\2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
"1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:
- houdt een register bij,
- stelt, zodra het gecomputeriseerde gegevensbestand volledig operationeel is, de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden.
(…)
4. Het register wordt handmatig of door middel van een computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en moet te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt."
In artikel 8 van Verordening (EG) nr. 911/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft oormerken, paspoorten en bedrijfsregisters was, ten tijde en voorzover hier van belang, het volgende bepaald:
"Het register dat op het bedrijf wordt bijgehouden, moet ten minste het volgende bevatten:
a) de meest recente gegevens als bedoeld in artikel 14, lid 3, punt C.1, eerste tot en met vierde streepje, van Richtlijn 64/432/EEG;
b) de datum waarop het dier op het bedrijf is doodgegaan;
c) voor dieren die het bedrijf verlaten, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, naar wie of de identificatiecode van het bedrijf waarnaar het dier is vervoerd, en de datum van vertrek;
d) voor dieren die op het bedrijf aankomen, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, van wie of de identificatiecode van het bedrijf waarvan het dier afkomstig is, en de datum van aankomst;
e) de naam en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit die het register controleert en de data waarop de controles zijn verricht."
Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen luidde, voorzover hier van belang:
"Artikel 2 - Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
s) "geconstateerd dier": een dier waarvoor aan alle in de voorschriften gestelde steuntoekenningsvoorwaarden in het kader van de betrokken regeling is voldaan;
(…)
Artikel 15 - Algemeen beginsel
De administratieve controles en de controles ter plaatse worden zo uitgevoerd dat op betrouwbare wijze kan worden geverifieerd of aan de voorwaarden voor toekenning van steunbedragen is voldaan.
Artikel 17 - Algemene beginselen
1. De controles ter plaatse worden onverwachts uitgevoerd. Zij mogen worden aangekondigd, doch slechts zolang van tevoren als strikt noodzakelijk is en voorzover het doel van de controle daardoor niet in gevaar komt. Behalve in behoorlijk gemotiveerde gevallen mag de aankondiging nooit meer dan 48 uur tevoren plaatsvinden.
(…)
3. De aanvraag (aanvragen) wordt (worden) afgewezen indien het bedrijfshoofd of zijn vertegenwoordiger een controle ter plaatse verhindert.
Artikel 25 - Onderdelen van de controles ter plaatse
1. De controles ter plaatse moeten betrekking hebben op alle dieren waarvoor op grond van de te controleren steunregelingen steunaanvragen zijn ingediend en, wat de steunregelingen voor rundvee betreft, ook op runderen waarvoor geen steunaanvraag is ingediend.
2. De controles ter plaatse omvatten in het bijzonder:
a) (…)
b) met betrekking tot de steunregelingen voor rundvee:
- (….)
- steekproefcontroles bij dieren waarvoor in de laatste twaalf maanden vóór de controle ter plaatse steunaanvragen zijn ingediend, om na te gaan of de gegevens van het gecomputeriseerde gegevensbestand overeenstemmen met die van het register;
(…)
Artikel 36 - Berekeningsgrondslag
(…)
3. Wanneer het in een steunvraag aangegeven aantal dieren groter is dan het bij administratieve controles of controles ter plaatse geconstateerde aantal, wordt de steun, onverminderd de artikelen 38 en 39, berekend op basis van het geconstateerde aantal dieren.
Wanneer een bedrijfshoofd door overmacht of buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 zijn verplichting om de dieren aan te houden niet heeft kunnen nakomen, behoudt hij het recht op steun voor het aantal dieren dat hiervoor in aanmerking kwam op het tijdstip waarop de overmacht of de buitengewone omstandigheid is ingetreden.
(…)
Artikel 38 - Kortingen en uitsluitingen met betrekking tot runderen waarvoor
steun wordt aangevraagd
(…)
2. Wanneer ten aanzien van meer dan drie dieren onregelmatigheden worden vastgesteld, wordt het totaalbedrag van de steun waarop het bedrijfshoofd voor de betrokken premieperiode op grond van die regelingen aanspraak kan maken,
gekort:
(…)
Indien het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage groter is dan 20%, wordt het op grond van die regelingen toe te kennen steunbedrag waarop het bedrijfshoofd overeenkomstig artikel 36, lid 3, aanspraak zou kunnen maken, voor de betrokken premieperiode geweigerd.
Is het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage groter dan 50%, dan wordt het bedrijfshoofd bovendien nogmaals van steun uitgesloten voor het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen het aangegeven aantal dieren en het geconstateerde aantal dieren als bedoeld in artikel 36, lid 3. Dit bedrag wordt verrekend met de steunbetalingen in het kader van de steunregelingen voor rundvee waarop het bedrijfshoofd aanspraak kan maken op grond van aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld. Kan het bedrag met die steunbetalingen niet volledig worden verrekend, dan komt het nog uitstaande saldo te vervallen.
3. Ter bepaling van de in de leden 1 en 2 bedoelde percentages wordt het totaal van de dieren waarvoor in de betrokken premieperiode op grond van alle steunregelingen voor rundvee steun wordt aangevraagd en ten aanzien waarvan onregelmatigheden worden vastgesteld, gedeeld door het totaal van alle in de betrokken premieperiode geconstateerde runderen.
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- In 2004 zijn namens appellant door het slachthuis op diverse data aanvragen voor slachtpremie ingediend voor in totaal 502 kalveren.
- Op 29 oktober 2004 is op het bedrijf van appellant een controle ter plaatse uitgevoerd. In de naar aanleiding van deze controle opgestelde rapportage van de desbetreffende controleur, G is vastgesteld dat appellant het bedrijfsregister niet actueel, volledig en juist heeft bijgehouden.
- Op 15 november 2004 heeft de controleur het controlerapport van 29 oktober 2004 aangevuld. In dit stuk bevestigt de controleur dat bij de controle ter plaatse geen bedrijfsregister aanwezig was voor de kalveren die op de KRIS-lijst stonden. Van deze reeds geslachte kalveren konden geen gegevens worden gecontroleerd.
- Bij besluit van 22 juni 2005 heeft verweerder appellants slachtpremieaanvragen voor 2004 afgewezen.
- Bij besluit van 5 juli 2005 heeft verweerder appellant voorts nogmaals van premie uitgesloten voor een bedrag van
€ 16.000,--, welk bedrag zal worden verrekend met de betalingen in het kader van de steunregelingen rundvee waarop appellant aanspraak kan maken op grond van aanvragen die door hem worden ingediend in de drie kalenderjaren volgende op premiejaar 2004. Het bedrag van € 16.000,-- is gebaseerd op 326 kalveren.
- Tegen het besluit van 22 juni 2005 heeft appellant bij brief van 27 juli 2005 bezwaar gemaakt. Bij brief van 30 november 2005 zijn de gronden van het bezwaar aangevuld.
- Op 8 december 2005 is appellant over zijn bezwaar gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, voorzover hier van belang, het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hiertoe heeft verweerder, samengevat, het volgende overwogen.
Het door appellant aan de controleur getoonde bedrijfsregister laat onverlet dat de controleur heeft geconstateerd dat de runderen waarvoor in de afgelopen twaalf maanden slachtpremie was aangevraagd, niet correct, zoals op de RIS lijst/KRS lijst vermeld, waren geregistreerd in het bedrijfsregister. De voorgeschreven afvoergegevens van de dieren waren niet in het bedrijfsregister vermeld.
Verweerder heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van voornoemde constatering in het controlerapport. Indien de slachtlijsten en het bedrijfsregister met de aanvoergegevens van de aangevraagde dieren aan de controleur zouden zijn getoond, zoals appellant heeft betoogd, zou het in de rede hebben gelegen dat het controlerapport of de aanvulling daarop dat zouden vermelden. Hiervan is echter geen sprake. Bovendien heeft de controleur overeenkomstig artikel 20, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 appellant in de gelegenheid gesteld het verslag te ondertekenen om te bevestigen dat hij bij de controle aanwezig was en om aan het verslag opmerkingen over de controle toe te voegen. Appellant heeft echter geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om opmerkingen in het controlerapport te laten opnemen. Appellant heeft de ter zake door de bevoegde controleur gegeven verklaring, die innerlijk consistent is, niet kunnen weerleggen.
Gelet op het vorenstaande is verweerder van mening dat zijn beslissing om appellant premie te weigeren is gebaseerd op een overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2419/2001 opgesteld controlerapport, dat voldoende feitelijke grondslag biedt voor de eerdergenoemde constateringen tijdens de controle op grond waarvan niet is voldaan aan artikel 8, onder c), van Verordening (EG) nr. 2629/97.
Dat ten tijde van de controle wel een volledig bijgehouden bedrijfsregister op het bedrijf van appellant aanwezig was, maar niet kon worden gevonden, baat appellant niet. Indien een bedrijfsregister moet worden getoond, kan een beroep op onvindbaarheid reeds om die reden niet slagen. Bovendien was de controle ter plaatse van 29 oktober 2004 de avond ervoor aangekondigd, zodat appellant had kunnen weten dat de aanwezigheid van een compleet bedrijfsregister, inclusief de historische gegevens van de aangevraagde dieren, voor de controle van essentieel belang was. Indien de stelling van appellant dat het complete bedrijfsregister op het bedrijf aanwezig was juist is, valt niet in te zien dat het onmogelijk was het voor de controleur gereed te houden.
Gezien het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat niet het complete bedrijfsregister tijdens de controle ter plaatse ter inzage is gegeven aan de bevoegde autoriteit, zodat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 7, eerste en vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1760/2000. Ten aanzien van de 320 aangevraagde dieren moet dientengevolge worden vastgesteld dat deze niet als geconstateerd in de zin van artikel 2, aanhef en onder s, van verordening (EG) nr. 2419/2001 kunnen worden aangemerkt, aangezien tijdens de controle ter plaatse van de vermelding van deze dieren in het bedrijfsregister niet is gebleken.
Nu op grond van de bevindingen in het controlerapport ten aanzien van meer dan drie dieren onregelmatigheden zijn vastgesteld en het overeenkomstig artikel 38, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 bepaalde percentage groter is dan 20, is ingevolge artikel 38, tweede lid, van die verordening terecht geen steun voor het premiejaar 2004 verleend. Het overeenkomstig artikel 38, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 bepaalde percentage is ook groter dan 50 en het dwingende gevolg hiervan is dat appellant nogmaals wordt uitgesloten van de steun tot een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat reeds is geweigerd. Verweerder heeft naar zijn mening dan ook op grond van artikel 38, tweede en derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 terecht besloten de slachtpremie voor het premiejaar 2004 te weigeren en appellant nogmaals uit te sluiten voor een bedrag van € 16.000,--.
Gezien het dwingende karakter van artikel 38, tweede en derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 is er voor verweerder geen mogelijkheid af te zien van de weigering en uitsluiting van de steun.
4. Het standpunt van appellant
Appellant betoogt dat de controleur de controle ook had kunnen uitvoeren door het bedrijfsregister met aanvoergegevens te combineren met de slachtlijsten van het betreffende koppel kalveren.
Navraag bij andere kalverhouders heeft appellant geleerd dat andere controleurs vaak flexibeler met getoonde documenten omgaan en eventueel zelfs voorstellen het ontbrekende bedrijfsregister per fax op te vragen bij de contractgever (I/J). De controleur heeft appellant echter niet de gelegenheid geboden om de stukken toe te laten faxen door de contractgever.
De controleur heeft appellant niet duidelijk gewezen op het feit dat hij de mogelijkheid had in kolom 66 van het controlerapport opmerkingen te maken ten aanzien van de waargenomen feiten.
Appellant heeft voorts betoogd dat hij veel te laat op de hoogte is gesteld van het feit dat de volgende dag op zijn bedrijf een controle zou plaatsvinden. Appellant was hierdoor niet, zoals dit wel te doen gebruikelijk is, in de gelegenheid om zijn papieren rustig te zoeken en gereed te leggen. Daarbij komt dat appellant tijdens de controle evenmin de tijd kreeg om het bedrijfsregister te zoeken. Hij voelde zich door de controleur zwaar onder druk gezet, omdat deze direct te kennen gaf dat hij nog een afspraak had en dat appellant om die reden haast diende te maken. Appellant is hierdoor min of meer in paniek geraakt en kon het bedrijfsregister eenvoudigweg niet snel genoeg vinden. Het bedrijfsregister was echter wel aanwezig op het bedrijf tijdens de controle. Dit bleek toen de contactpersoon van appellant het bedrijfsregister - weliswaar in een andere dan de gebruikelijke map - direct vond de volgende dag.
Appellant heeft verweerder meerdere keren verzocht om een hercontrole van het rapport van 29 oktober 2004. De controleur zou zelfstandig bevoegd zijn om desgewenst een hercontrole uit te voeren. Dit is echter om onverklaarbare redenen achterwege gebleven.
Op 16 maart 2005 is door de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) een hercontrole uitgevoerd en daarbij heeft de controleur alle papieren ingezien en akkoord bevonden, inclusief het op 29 oktober 2004 niet getoonde bedrijfsregister met printdatum 7 juli 2004.
Appellant vraagt zich af of het niet terstond kunnen tonen van het bedrijfsregister zo verstrekkende gevolgen kan hebben. De schade is buitenproportioneel hoog.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Vaststaat en tussen partijen is niet in geschil dat het bedrijfsregister, dat appellant ten tijde van de controle ter plaatse op 29 oktober 2004 aan de controleur heeft getoond, geen afvoergegevens van de in 2004 geslachte kalveren bevatte. Daarmee voldeed het getoonde bedrijfsregister niet aan het vereiste van artikel 8, aanhef en onder c, van Verordening (EG) nr. 911/2004, de opvolger van artikel 8, aanhef en onder c, van Verordening (EG) nr. 2629/97.
Het College is evenmin gebleken dat appellant over een ander stuk beschikte op grond waarvan in één oogopslag de vereiste gegevens konden worden beoordeeld. Dat wellicht op basis van diverse stukken de vereiste gegevens hadden kunnen worden afgeleid, zoals appellant meent, betekent niet dat aan het door verweerder gehanteerde één oogopslag criterium was voldaan.
5.2 Dat de controleur de controle ook had kunnen uitvoeren door het bedrijfsregister met aanvoergegevens te combineren met de slachtlijsten van de kalveren, zoals appellant heeft aangevoerd, kan, wat hiervan overigens ook zij, niet afdoen aan het oordeel dat niet is voldaan aan het vereiste dat het bedrijfsregister afvoergegevens dient te bevatten.
5.3 Appellant heeft gesteld dat er wel een bedrijfsregister met de benodigde gegevens op zijn bedrijf aanwezig was en dat zijn contactpersoon C het daags na de controle ook direct kon pakken. Deze stelling kan appellant evenwel niet baten. Ingevolge artikel 7, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 moet het bedrijfsregister te allen tijde ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit die op haar verzoek inzage krijgt. Dit brengt mee dat appellant het bedrijfsregister met de afvoergegevens tijdens de controle had moeten tonen, hetgeen niet is gebeurd.
5.4 Appellants opvatting dat de controleur hem in de gelegenheid had moeten stellen het vereiste bedrijfsregister toe te laten faxen door de contractgever, deelt het College niet. Het is de plicht en verantwoordelijkheid van de houder van dieren om op eerste verzoek een volledig ingevuld bedrijfsregister te tonen. Van een verplichting voor de controleur om de houder in de gelegenheid te stellen ervoor te zorgen dat er tijdens de controle een bedrijfsregister beschikbaar komt als dit op eerste verzoek niet kan worden getoond, kan geen sprake zijn.
Voorzover het beroep van appellant op de zaak E als een beroep op het gelijkheidsbeginsel moet worden aangemerkt, kan dit beroep reeds niet slagen, omdat van gelijke gevallen geen sprake is. E heeft ter zitting verklaard dat hij zelf de controleur heeft gevraagd of hij de benodigde gegevens alsnog mocht laten faxen, waarmee de controleur kennelijk heeft ingestemd. Gesteld noch gebleken is dat ook appellant hierom heeft verzocht.
5.5 Appellants stelling dat hij te laat van de controle op de hoogte is gesteld en daarom geen tijd meer had de vereiste stukken te zoeken, kan hem evenmin baten. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 dienen controles ter plaatse onverwachts te worden uitgevoerd en mogen zij worden aangekondigd, doch slechts zolang van tevoren als strikt noodzakelijk is en voorzover het doel van de controle daardoor niet in gevaar komt. Nu aldus voor de rechtmatigheid van een controle ter plaatse niet vereist is dat deze vooraf wordt aangekondigd, kan van een te late aankondiging van de controle geen sprake zijn.
5.6 Voor een hercontrole, zoals door appellant bepleit, is geen grond. De bevindingen van de controle op 29 oktober 2004 zijn immers bepalend. Er is op basis van het door de controleur opgestelde en door appellant ondertekende rapport alsmede de aanvulling van de controleur van 15 november 2005, geen grond om aan de juistheid van die bevindingen te twijfelen. Ook overigens is niet gebleken dat de bevindingen niet aan het bestreden besluit ten grondslag hadden mogen worden gelegd.
5.7 Gelet op het vorenstaande konden de geslachte kalveren niet als geconstateerd dier in de zin van artikel 2, onder e, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 worden aangemerkt en was verweerder verplicht appellants slachtpremieaanvragen voor 2004 op grond van artikel 38, tweede en derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 af te wijzen.
5.9 Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 december 2007.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. C.M. Leliveld