5. De beoordeling van de geschillen
5.1 Het College overweegt allereerst dat, anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, niet kan worden geoordeeld dat Lanaut geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het besluit van 11 december 2003 tot vergunningverlening aan Amutron, behelst de keuze wie van de aanvragers in aanmerking komt voor de (enig beschikbare) vergunning voor een speelautomatenhal. Naar het oordeel van het College is het belang van Lanaut, als aanvrager van, en nog steeds gegadigde voor, een dergelijke vergunning, onmiskenbaar bij hiergenoemd besluit betrokken. Het door verweerder gestelde faalt derhalve.
5.2 Bij de rechterlijke toetsing van de besluiten inzake verlening van de in geding zijnde vergunning is met name van belang het in bovenvermeld artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening bepaalde, dat de vergunning wordt geweigerd, indien door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar het oordeel van verweerder de leef- en woonsituatie in naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat/ winkelbuurt op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Verweerder heeft in eerder genoemde Beleidsregels in punt 5 onder a tot en met d vastgelegd, wanneer naar zijn oordeel sprake is van een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de leef- en woonsituatie.
5.3 Bij de voorbereiding van het besluit van 11 december 2003 tot vergunningverlening aan Amutron, heeft het Memorandum een belangrijke rol gespeeld. In het Memorandum is geconcludeerd dat geen van de vergunningaanvragen voldoet aan het criterium vervat in punt 5 onder a van de Beleidsregels. Niettemin heeft verweerder de vergunning verleend aan Amutron. Bij het bestreden besluit is overwogen dat de in de Beleidsregels vervatte criteria niet ter discussie staan en dat deze criteria zijn gehanteerd.
Het College overweegt naar aanleiding hiervan dat bij een strikte toepassing van genoemde criteria ook Amutron niet in aanmerking had kunnen worden gebracht voor een vergunning, aangezien ook haar aanvraag niet voldeed aan criterium 5a. Het College verwerpt in dit verband de door verweerder ter zitting opgeworpen stelling dat de criteria onder punt 5 van de Beleidsregels niet cumulatief zijn en dat derhalve niet aan alle criteria behoeft te worden voldaan. Uit de wijze waarop punt 5 is geformuleerd, blijkt dat de geformuleerde criteria moeten worden opgevat als afzonderlijk geldende minimumnormen. Ook in het Memorandum is daarvan uitgegaan, gegeven de daarin vervatte conclusies dat geen van de aanvragen voldoet.
Het College wijst er in dit verband voorts op dat het in aanmerking nemen van het aantal woningen in de straat waarin de beoogde locatie zich bevindt, als door verweerder gedaan bij het bestreden besluit, niet kan worden gezien als het hanteren van criterium 5b, waarin niet meer is vastgelegd dan dat een hal mag grenzen aan woningen, mits de exploitant maatregelen treft om overlast van de bewoners tegen te gaan.
5.4 Het voorafgaande leidt het College tot de gevolgtrekking dat verweerder in afwijking van de (eigen) Beleidsregels een vergunning heeft verleend aan Amutron. Voor de beantwoording van de vraag of dit rechtens toelaatbaar is te achten, moet in aanmerking worden genomen het in artikel 4:84 van de Awb bepaalde, dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Verweerder stelt zich, naar op grond van de stukken (daarbij met name gelet op het Memorandum en het advies van de commissie bezwaarschriften) moet worden aangenomen, op het standpunt dat een afwijking van de Beleidsregels gerechtvaardigd is, omdat anders de met het beleid voorgestane uitkomst: het verlenen van een vergunning voor de exploitatie van een speelautomatenhal, niet kan worden gerealiseerd.
Het College overweegt dienaangaande dat uit de Beleidsregels niet valt af te leiden dat daarmee is beoogd zeker te stellen dat de door de raad in de Verordening gecreëerde mogelijkheid om maximaal één speelautomatenhalvergunning te verlenen, ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Wel is in verband met de imperatieve weigeringsgrond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening, blijkens het hierboven weergegeven deel van de Beleidsregels, beoogd zodanige criteria te formuleren, dat de aantasting van de leef- en woonsituatie binnen de grenzen van het aanvaardbare blijft.
Het College is in verband met het voorafgaande van oordeel dat aan hetgeen verweerder ter motivering van het verlenen van een vergunning aan Amutron heeft overwogen, geen steekhoudende argumenten kunnen worden ontleend voor het in dit geval aanwezig achten van bijzondere omstandigheden als bedoeld in voornoemd artikel 4:84 Awb.
Het College overweegt in dit verband voorts dat het verweerder niet vrijstond om gedurende de besluitvormingsfase over te gaan tot een wijziging van de Beleidsregels. Verweerder heeft de enige beschikbare vergunning verleend op basis van een vergelijking tussen de verschillende aanvragen, de zogenoemde vergelijkende toets. Vanuit een oogpunt van objectiviteit, transparantie en rechtszekerheid dienen bij het toepassen van een vergelijkende toets de criteria waaraan de aanvragen worden getoetst, tevoren te worden vastgelegd en kunnen deze criteria gedurende de besluitvormingsfase niet worden gewijzigd; hooguit verduidelijkt. Gezien de wijze waarop verweerder de criteria van de Beleidsregels heeft gehanteerd, kan van zulk een verduidelijking niet worden gesproken.
Nu de aanvraag van Amutron niet aan criterium 5a voldeed, was de enig mogelijke beslissing die verweerder kon nemen het afwijzen van de aanvraag.
5.5 Het vorenoverwogene brengt het College tot de slotsom dat verweerder zowel in primo als in bezwaar op ontoelaatbare wijze is afgeweken van de Beleidsregels, en dusdoende heeft gehandeld in strijd met artikel 4:84 Awb. De beroepen zijn derhalve gegrond en de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd. Aangezien naar het oordeel van het College, gelet op het voorgaande, in deze zaken nog maar één beslissing mogelijk is, ziet het College aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaken te voorzien en het primaire besluit van 11 december 2003 te herroepen.
5.6 Het College overweegt voorts dat de verlenging van 23 juni 2005 niet kan worden gezien als een wijziging van het besluit van 11 december 2003 als bedoeld in artikel 6:18 Awb, reeds omdat de besluiten zien op een andere periode van vergunningverlening. Verweerder was derhalve niet op grond van artikel 6:19 Awb gehouden bij de beslissing op bezwaar tegen de in het geding zijnde vergunningverlening het besluit tot verlenging van 23 juni 2005 te betrekken.
5.7 Het College acht ten slotte termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand aan de zijde van Lanaut en aan de zijde van de omwonenden vastgesteld op € 644,-- op basis van 2 punten (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 voor het verschijnen ter zitting) tegen een waarde van € 322,-- per punt, waarbij het gewicht op gemiddeld is bepaald.