ECLI:NL:CBB:2007:BC1590

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/792
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van slachtpremie en budgetoverheveling in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun

In deze zaak heeft appellante, A B.V., beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij haar bezwaar tegen de toekenning van slachtpremie voor runderen ongegrond werd verklaard. De procedure begon met een aanvraag voor slachtpremie in 2005, waarbij appellante in totaal 494 runderen had opgegeven. De Minister had echter een korting van 12,25% toegepast op de toegekende slachtpremie, omdat het totale aangevraagde bedrag het vastgestelde begrotingsmaximum van € 62.200.000,- overschreed. Appellante betwistte deze korting en voerde aan dat er onterecht een budgetoverheveling had plaatsgevonden van het slachtpremiebudget voor volwassen runderen naar dat voor kalveren, wat volgens haar niet in overeenstemming was met de Europese regelgeving.

Tijdens de zitting op 28 november 2007 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het College heeft vastgesteld dat de Europese Commissie het slachtpremiebudget voor volwassen runderen had vastgesteld op € 62.200.000,- en dat de Minister bij de toekenning van de slachtpremies en de berekening van de plafondkorting van dit budget was uitgegaan. Het College oordeelde dat er geen bewijs was dat een deel van dit budget was overgeheveld naar de slachtpremieregeling voor kalveren, en dat de Minister rechtmatig had gehandeld door de korting toe te passen.

Het College heeft geconcludeerd dat appellante geen andere grieven had ingediend tegen het besluit van de Minister en dat haar beroep ongegrond was. De beslissing van het College was dat het beroep van appellante werd afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 19 december 2007.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 06/792 19 december 2007
5134 Regeling GLB-inkomenssteun
Uitspraak in de zaak van:
A B.V., te B, appellante,
gemachtigde: J.A. Rietveld, agrarisch adviseur en bemiddelaar te Leerdam,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. A. Suzen - Alkan en mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 20 oktober 2006, bij het College binnengekomen op 25 oktober 2006, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 20 september 2006.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 15 juni 2006, waarbij is beslist op een aanvraag op grond van de Regeling GLB inkomenssteun.
Op 2 maart 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brief van 11 juli 2007 heeft het College verweerder nadere vragen voorgelegd, waarop verweerder bij brief van 31 augustus 2007 antwoord heeft gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2007, waar partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, luidde voorzover en ten tijde hier van belang als volgt:
"Artikel 41 - Maximum
1. Voor elke lidstaat kan de som van de referentiebedragen niet hoger zijn dan het in bijlage VIII vastgestelde nationale maximum.
2. Zo nodig past de lidstaat een lineaire procentuele verlaging toe op de referentiebedragen om de naleving van zijn maximum te garanderen.
Artikel 71 – Facultatieve overgangsperiode
1. Indien de specifieke landbouwomstandigheden dit rechtvaardigen mag een lidstaat tot uiterlijk 1 augustus 2004 besluiten de bedrijfstoeslagregeling toe te passen na een overgangsperiode die op 31.12.2005 of 31.12.2006 afloopt.
(…)
2.Onverminderd (…) past de betrokken lidstaat gedurende de overgangsperiode de in bijlage VI bij de onderhavige verordening genoemde rechtstreekse betalingen toe onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in titel IV, hoofdstukken 3, 6 en 7 tot en met 13 van de onderhavige verordening (…) en binnen de grenzen van het volgens de in artikel 144, lid 2, van de onderhavige verordening bedoelde procedure voor elk van die rechtstreekse betalingen vastgestelde begrotingsmaximum dat overeenkomt met het aandeel van de betrokken rechtstreekse betaling in het in artikel 41 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maximum.
(…)
Artikel 130 - Slachtpremie
1. Een landbouwer die runderen op zijn bedrijf houdt, kan op aanvraag in aanmerking komen voor een slachtpremie. De premie wordt, binnen nader vast te stellen nationale maxima, verleend bij het slachten van subsidiabele dieren of de uitvoer daarvan naar een derde land.
Voor de slachtpremie komen in aanmerking:
a) stieren, ossen, koeien en vaarzen van ten minste acht maanden,
(…)
2. De premie bedraagt:
a) 80 euro per subsidiabel dier als omschreven in lid 1, onder a);
(…)
3. De in lid 1 bedoelde nationale maxima worden vastgesteld per lidstaat en afzonderlijk voor beide groepen dieren als omschreven in lid 1, onder a) en b). Elk maximum is gelijk aan de aantallen dieren van elke van deze twee groepen die in 1995 in de betrokken lidstaat zijn geslacht plus die welke vanuit die lidstaat naar een derde land zijn uitgevoerd, volgens de gegevens van Eurostat of andere gepubliceerde officiële statistische gegevens voor dat jaar die door de Commissie zijn geaccepteerd.
(…)
4. Wanneer in een bepaalde lidstaat het totale aantal dieren waarvoor een premie is aangevraagd met betrekking tot een van de twee in lid 1, onder a) of b), bedoelde groepen dieren die voldoen aan de voorwaarden voor het verlenen van de slachtpremie, het nationale maximum voor die groep overschrijdt, wordt het aantal van alle subsidiabele dieren van die groep per landbouwer voor het jaar in kwestie proportioneel verlaagd.
Artikel 139 - Maxima
De som van de bedragen van alle rechtstreekse betalingen die uit hoofde van dit hoofdstuk worden aangevraagd, blijft onder een door de Commissie overeenkomstig artikel 64, lid 2, vastgesteld maximum, dat overeenstemt met de component van elk van die rechtstreekse betalingen in het maximum bedoeld in artikel 41. (…)
Wanneer het totaalbedrag van de aangevraagde steun het vastgestelde maximum overschrijdt, wordt de steun per landbouwer voor het betrokken jaar proportioneel verlaagd.
BIJLAGE VIII - Nationale maxima zoals bedoeld in artikel 41 (1 000 EUR)
Lidstaat 2005 2006 2007, 2008 2010 en en 2009 verdere jaren
(…)
Nederland 386 386 779 779
(…)"
In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 118/2005 van de Commissie van 26 januari 2005 tot wijziging van bijlage VIII bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 en tot vaststelling, overeenkomstig die verordening, van begrotingsmaxima voor een gedeeltelijke of facultatieve uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling en van jaarlijkse totaalbedragen voor de regeling inzake één enkele areaalbetaling is bepaald:
“(…)
2. De in artikel 71, lid 2, van verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde begrotingsmaxima worden voor 2005 vastgesteld in bijlage IV bij de onderhavige verordening.”
In genoemde bijlage IV wordt het begrotingsmaximum voor de categorie ‘Slachtpremie, volwassen runderen” voor Nederland bepaald op € 62.200.000,-.
Bij de Regeling GLB inkomenssteun (hierna: Regeling) was onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 56
(…)
2. Ter zake van het slachten (…) van een rund dat op de datum van de slacht (…) blijkens de gegevens uit het I & R-systeem tenminste acht maanden oud is, wordt op daartoe strekkende aanvraag overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en verordeningen 1782/2003 en verordening 1973/2004 aan landbouwers premie verstrekt.
Artikel 80
1. De premie voor stieren of ossen bedraagt het bedrag dat voortvloeit uit artikel 130, tweede lid, van verordening 1782/2003.
(…)
3. De premie voor vrouwelijke runderen bedraagt het bedrag dat voortvloeit uit artikel 130, tweede lid, van verordening 1782/2003.
(…)
Artikel 114
1. DR is belast met de uitvoering van
(…)
g. de rundvleesbetalingen, met uitzondering van de slachtpremie voor kalveren;
(…)
2. Ter uitvoering van de subsidieregelingen genoemd in het eerste lid zal DR onder meer:
(…)
c. subsidiebedragen berekenen en uitkeren;
(…)
g. in voorkomend geval een overschrijding vaststellen van de maxima in het kader van de (...) rundvleesbetalingen als bedoeld in artikel (…) 123, 126, 130 en 133 van verordening 1782/2003;
(…)
i. kortingen en uitsluitingen vaststellen op grond van verordening 1782/2003, (…) en deze regeling;
j. de hoogte van de korting wegens overtreding van de randvoorwaarden bepalen op grond van verordening 1782/2003 (…) en deze regeling, mede ten behoeve van de overige betrokken betaalorganen;
k. kortingen en uitsluitingen opleggen op grond van verordening 1782/2003, (…) en deze regeling;
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft zich door het toezenden van een door haar ingevuld deelnameformulier op 24 december 1999 aangemeld als deelnemer aan de slachtpremieregeling.
- In 2005 zijn namens appellante door het slachthuis op diverse data aanvragen voor slachtpremie ingediend voor in totaal 494 runderen.
- Bij besluit van 15 juni 2006 heeft verweerder op de door appellante in 2005 ingediende runderpremieaanvragen beslist en appellante hierbij onder meer slachtpremie toegekend voor 494 runderen. Bij de vaststelling van het slachtpremiebedrag heeft verweerder een korting financieel plafond van 12,25% toegepast.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 18 juli 2006 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
3.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat, het volgende overwogen.
Bij verschillende subsidieregelingen is een nationaal financieel budget ingesteld, het plafond. Wordt dit budget overschreden, dan heeft dit tot gevolg dat alle aanvragers met eenzelfde percentage worden gekort op hun subsidiebedrag. De Europese Unie heeft vanaf 2005 per regeling een maximum budget vastgesteld dat door de lidstaat mag worden uitbetaald. Als er door alle aanvragers samen meer premie wordt aangevraagd dan het plafond voor de slachtpremieregeling, dan wordt een korting toegepast op de slachtpremie.
Elk slachtpremiebedrag per dier wordt gekort met de korting financieel plafond. Het kortingspercentage vanwege dit financieel plafond is 12,25%. Dit volgt rechtstreeks uit de Europese regelgeving, in het bijzonder de artikelen 40, 64, 130, 139, 71 quater en bijlage VIII van Verordening (EG) nr. 1782/2003.
Het primaire besluit van 25 april 2006 wordt niet herroepen, omdat de kortingsregeling wettelijk is vastgesteld. Verweerder heeft dan ook rechtmatig gehandeld. Appellantes verzoek om vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte proceskosten en van wettelijke rente wordt afgewezen.
3.2 In het verweerschrift en de brief van 31 augustus 2007 heeft verweerder hieraan het volgende toegevoegd.
In het bestreden besluit is ten onrechte geen antwoord gegeven op de vraag of bij de verlaging van het nationaal plafond voor volwassen runderen, de budgetoverheveling ten gunste van het slachtpremiebudget voor kalveren al dan niet terecht was.
De grondslag voor de toegepaste plafondkorting van 12,25% op het slachtpremiebedrag voor volwassen runderen is gelegen in artikel 41 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, in samenhang met de artikelen 71 en 139 van deze verordening. Het totaal te verstrekken slachtpremiebedrag voor volwassen runderen dat in 2005 is aangevraagd, mag op grond van deze artikelen het bedrag van € 62.200.000,- niet overschrijden. Is dat wel het geval dan dient de steun aan de landbouwer proportioneel te worden verlaagd.
In 2005 is voor 882.763 volwassen runderen slachtpremie aangevraagd, waarmee het totaal uit te keren slachtpremiebedrag van € 62.200.000,- zou worden overschreden. Ter voorkoming hiervan is het steunbedrag voor slachtpremie voor een volwassen rund met 12,25% lineair gekort. Bij de berekening wordt nog een zekere marge gehanteerd om zeker te stellen dat na de betaling ontstane aanspraken – bijvoorbeeld in geval van gegronde bezwaarschriften - gehonoreerd kunnen worden zonder het maximum te overschrijden.
Bij 882.763 in het premiejaar 2005 aangevraagde volwassen runderen heeft verweerder geen gevolg hoeven te geven aan artikel 130 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 inzake de vaststelling van het regionaal maximum, het maximaal aantal dieren waarvoor in 2005 slachtpremie voor volwassen runderen mag worden uitgekeerd. In 2005 bedroeg dit regionaal maximum 1.198.113 volwassen runderen en werd het dus niet overschreden.
Het begrotingsplafond van € 62.200.000,- is door de Commissie bij Verordening (EG) nr. 118/2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 opgelegd. Hierbij heeft de Commissie zich gebaseerd op de in Nederland in de referentiejaren 2000 en 2002 verstrekte slachtpremiebedragen. Het mond- en klauwzeerjaar 2001 is buiten beschouwing gelaten. Nederland heeft de Commissie niet verzocht over te gaan tot een budgetoverheveling van de slachtpremie voor volwassen runderen ten gunste van het slachtpremiebudget voor kalveren. Van budgetoverheveling is dus geen sprake. Appellantes grief op dit punt mist dan ook feitelijke grondslag.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft, samengevat, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellante maakt bezwaar tegen de verlaging van het nationaal plafond voor slachtpremie voor volwassen runderen door budgetoverheveling ten gunste van het slachtpremiebudget voor kalveren. Dat een dergelijke overheveling heeft plaatsgevonden, blijkt uit een door appellante overgelegde brief van verweerder aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 12 april 2006. In een noot bij een schema in die brief, waaruit blijkt dat in 2005 voor 882.763 volwassen runderen premie is verstrekt, terwijl dat er in de periode 2000-2002 gemiddeld 957.791 waren, wordt het volgende verklaard:
“Alhoewel in 2005 voor minder dieren slachtpremie is aangevraagd, is toch sprake van premiekorting omdat per 2005 een deel van het slachtpremiebudget voor volwassen runderen is overgeheveld ten gunste van het slachtpremiebudget voor kalveren. In 2001 en 2002 zijn als gevolg van de MKZ-crisis namelijk veel meer runderslachtpremies toegekend ten koste van kalverslachtpremies, en dat is door budgetoverheveling gecorrigeerd.”
In het bestreden besluit heeft verweerder niet de vraag beantwoord of deze overheveling terecht was.
In artikel 130 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 staat duidelijk vermeld dat de maxima per diersoort worden vastgelegd, maar wordt niet gesproken over overheveling. Appellante wil dat het College beoordeelt of de overheveling op grond van Verordening (EG) nr. 1782/2003 mocht plaatsvinden en, indien dit het geval is, of het overgehevelde gedeelte van het budget correspondeert met het aantal kalveren dat als gevolg van de mond en klauwzeercrisis na acht maanden is geslacht.
Indien het beroep gegrond verklaard zou worden, zou appellante graag zien, dat enkele bij deze beroepsprocedure betrokken veehouders behandeld zouden worden, als hadden zij zelf beroep ingesteld.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellante heeft desgevraagd bevestigd aan het College in verband met de haar over het jaar 2005 toegekende slachtpremie allereerst de vraag voor te willen leggen of de overheveling van het slachtpremiebudget van volwassen runderen naar het slachtpremiebudget voor kalveren toelaatbaar is en vervolgens de vraag of de overheveling correct berekend is.
5.2 Het College stelt vast dat de Europese Commissie het slachtpremiebudget voor volwassen runderen in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 118/2005 bepaald heeft op € 62.200.000,-.
Verweerder is bij de toekenning van slachtpremies voor volwassen runderen en bij de berekening van de plafondkorting ook van dit budget uitgegaan.
Niet kan worden vastgesteld dat een deel van dit budget door verweerder voor het toekennen van slachtpremie voor kalveren bestemd of gebruikt zou zijn, zodat appellante op die grond minder ontvangen zou hebben, dan waarop zij krachtens Verordening (EG) nr. 1782/2003 aanspraak kan maken.
Het College verbindt daaraan de conclusie, dat aan de door appellante aangehaalde passage uit de brief van verweerder aan de voorzitter van de Tweede Kamer blijkbaar niet de betekenis toekomt, die appellante daaraan toekent. Namens verweerder is ter zitting desgevraagd verklaard dat de brief minder gelukkig geformuleerd is, maar dat daarmee beoogd werd aan te geven dat en waarom het jaar 2001 uit de berekening gehouden is.
Wat daar ook van zij, hier volstaat de constatering dat over het jaar 2005 uit het budget van € 62.200.000,- dat voor de slachtpremieregeling volwassen runderen beschikbaar was, geen bedrag is overgeheveld naar de slachtpremieregeling voor kalveren.
5.3 Nu appellante tegen het besluit, waarbij haar bezwaar tegen de hoogte van de haar toegekende slachtpremie ongegrond is verklaard, geen andere grieven gericht heeft, is haar beroep ongegrond.
5.4 Voor een proceskostenveroordeling vindt het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. E.J.M. Heijs en mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2007.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas