ECLI:NL:CBB:2007:BC1341

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/635
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Minister van Landbouw inzake GLB-inkomenssteun voor runderen

In deze zaak hebben appellanten A en B, gevestigd te C, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat betrekking heeft op de Regeling GLB-inkomenssteun voor het jaar 2005. Het beroep is ingediend op 8 augustus 2006, na een besluit van de Minister op 18 juli 2006, waarin het bezwaar van appellanten tegen een eerder besluit werd afgewezen. De Minister had in dat eerdere besluit vastgesteld dat van de 23 aangevraagde dieren, er 20 premiewaardig waren en een premie van € 3.981,85 was toegekend. Appellanten maakten bezwaar tegen de afwijzing van de premie voor het rund met ID-code NL 197008766, dat op 12 augustus 2005 was overleden, twee dagen na de afvoer van het kalf met ID-code NL 416111338. De Minister stelde dat het rund niet als zoogkoe kon worden aangemerkt, omdat het kalf te vroeg was afgevoerd.

Tijdens de zitting op 8 oktober 2007 zijn appellanten niet verschenen, maar de Minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het College heeft vastgesteld dat de Minister in beroep heeft erkend dat appellanten in hun grief gelijk hadden, maar dat het recht op betaling van steun voor het betreffende rund om andere redenen verloren was gegaan. Het College heeft geoordeeld dat het bestreden besluit vernietigd moest worden wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens is bepaald dat de Staat der Nederlanden het griffierecht aan appellanten moet vergoeden.

De uitspraak werd gedaan door mr. E.J.M. Heijs, met mr. E. van Kerkhoven als griffier, op 17 oktober 2007. De zaak betreft belangrijke juridische aspecten van de GLB-inkomenssteun en de verplichtingen van de aanvragers met betrekking tot de melding van vervangingen van runderen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 06/635 17 oktober 2007
5134 Regeling GLB-inkomenssteun
Uitspraak in de zaak van:
A en B, te C, appellanten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellanten hebben bij brief van 20 juli 2006, bij het College binnengekomen op 8 augustus 2006, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 18 juli 2006.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellanten tegen een besluit van verweerder op grond van de Regeling GLB inkomenssteun over het jaar 2005.
Bij brief van 23 oktober 2006 heeft verweerder het College meegedeeld te hebben besloten het bestreden besluit te heroverwegen.
Bij brief van 26 oktober 2006 hebben appellanten aan het College voorgelegd of de door verweerder voorgestelde heroverweging gedurende het beroep rechtsgeldig is.
Bij brief van 31 oktober 2006 heeft het College appellanten meegedeeld (-) dat verweerder ingevolge artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de bevoegdheid heeft een besluit waartegen beroep aanhangig is in te trekken of te wijzigen, (-) dat het beroep ingevolge artikel 6:19 Awb wordt geacht mede te zijn gericht tegen het herziene besluit en (-) dat, mocht het nieuwe besluit geheel of gedeeltelijk aan het bezwaar van appellanten tegemoet komen en dit aanleiding zou geven het beroep in te trekken, verweerder ingevolge artikel 8:41, vierde lid, Awb het griffierecht aan appellanten moet vergoeden.
Op 13 maart 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend, meegedeeld dat toch geen nieuw besluit wordt genomen en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2007. Appellanten zijn, zoals voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidde, voorzover en ten tijde hier van belang:
"Artikel 2
(…)
23. "Geconstateerd dier": een dier waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van steun gestelde voorwaarden is voldaan.
(…)
Artikel 58 - Vervanging
1. De op het bedrijf aanwezige runderen worden slechts als geconstateerd aangemerkt indien zij in de steunaanvraag zijn geïdentificeerd. Zoogkoeien of vaarzen waarvoor overeenkomstig artikel 125 of artikel 129 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 steun is aangevraagd (…) mogen evenwel gedurende de aanhoudperiode binnen de in die artikelen genoemde grenzen worden vervangen zonder dat het recht op betaling van de aangevraagde steun verloren gaat.
2. Vervangingen als bedoeld in lid 1 vinden plaats binnen 20 dagen na de gebeurtenis die de vervanging nodig maakt, en worden uiterlijk drie dagen na de dag van de vervanging in het register aangetekend. De bevoegde autoriteit waarbij de aanvraag is ingediend, wordt hiervan binnen zeven dagen na de vervanging in kennis gesteld. (…)"
In artikel 89 van de Regeling GLB inkomenssteun (hierna: Regeling) was ten tijde hier van belang het volgende bepaald:
"Artikel 89
(…)
2. Indien gedurende de aanhoudperiode de in de aanvraag vermelde zoogkoeien en vaarzen worden vervangen, wordt de vervanging:
(…)
b. binnen zeven dagen na de dag van vervanging gemeld aan DR middels een daartoe door DR vastgesteld formulier."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 14 juni 2005 hebben appellanten bij verweerder op grond van de Regeling voor 2005 een premieaanvraag ingediend voor het aanhouden van negentien zoogkoeien en vier vaarzen.
- Op 23 augustus 2005 heeft verweerder van appellanten een vervangingskaart ontvangen, waarmee appellanten melding hebben gemaakt van de vervanging per 12 augustus 2005 van het rund met ID code NL 197008766 door het rund met ID code NL 341010573.
- Bij besluit van 9 mei 2006 heeft verweerder vastgesteld dat twintig van de 23 aangevraagde dieren voor 2005 premiewaardig zijn en aan appellanten € 3.981,85 aan zoogkoeienpremie toegekend.
- Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 12 mei 2006 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
3.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat en voorzover thans nog van belang, het volgende overwogen.
Het rund met ID code NL 197008766 heeft op 9 augustus 2005 een kalf gekregen met ID code NL 416111338. Dit kalf is al op 10 augustus 2005 naar een ander UBN, dat niet tot het bedrijf van appellanten behoort, afgevoerd. De moederkoe is op 12 augustus 2005, derhalve twee dagen na het afvoeren van het kalf, overleden.
Artikel 88, eerste lid, onder d, van de Regeling bepaalt dat de producent slechts een premie wordt verleend voor de aan te houden zoogkoeien die ten minste eenmaal hebben gekalfd in de periode die loopt van twintig maanden voor tot en met vier maanden na de datum waarop de betrokken aanvraagperiode is geopend en waarvan de betrokken kalveren niet binnen vier maanden na hun geboorte uit het betrokken beslag zijn afgevoerd.
Aangezien het kalf met ID-code NL 416111338 te vroeg – voor de dood van de moederkoe – is afgevoerd, heeft verweerder vastgesteld dat het rund met ID code NL 197008766 niet als zoogkoe kan worden aangemerkt en dat terecht geen premie voor het betreffende rund is verleend.
3.2 In het verweerschrift, alsmede in de eerder door verweerder aan appellanten verstuurde brieven van 24 oktober 2006 en 16 februari 2007, heeft verweerder te kennen gegeven dat appellanten, gelet op de door hen geschetste omstandigheden, zijn ontheven van de verplichting om het kalf en het moederdier (het rund met ID code NL 197008766) vier maanden gezamenlijk aan te houden en dat zij met hun grief op dit punt in het gelijk kunnen worden gesteld.
Niettemin kan volgens verweerder voor het rund met ID code NL 197008766 geen zoogkoeienpremie worden verleend, waarbij er in de eerste plaats op is gewezen dat appellanten niet hebben voldaan aan de verplichting om de vervanging van het betreffende rund tijdig – binnen zeven dagen, zoals voorgeschreven in artikel 58 van Verordening (EG)
nr. 796/2004 – te melden.
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten hebben, samengevat, het volgende aangevoerd.
Het beroep is beperkt tot het rund met ID code NL 197008766.
Dit rund was na de geboorte van het kalf niet in staat het te zogen, terwijl geen van de andere zoogkoeien dit kalf wilde overnemen. Appellanten hadden dan ook geen andere mogelijkheid dan het kalf naar een andere veehouder te verplaatsen, zodat het met de fles kon worden grootgebracht. Twee dagen na de afvoer van het kalf is de moederkoe aan de gevolgen van de bevalling doodgegaan.
Onder deze omstandigheden heeft verweerder ten onrechte geoordeeld dat appellanten het kalf te vroeg hebben afgevoerd.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt voorop dat tussen partijen enkel de premiewaardigheid van het rund met ID-code NL 197008766 in geschil is.
Verweerder heeft in beroep enerzijds te kennen gegeven dat hij de in het bestreden besluit gehanteerde afwijzingsgrond voor dit rund niet langer handhaaft en appellanten met hun grief ter zake in het gelijk kunnen worden gesteld en anderzijds dat het recht op betaling van steun voor dit dier om andere redenen verloren is gegaan.
Dit brengt mee dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 Awb dient te worden vernietigd.
5.2 Het College ziet, gelet op de eerste door verweerder in beroep naar voren gebrachte afwijzingsgrond, aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 58, tweede lid, tweede volzin, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 juncto artikel 89, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling dient de vervanging van een in de aanvraag vermeld rund binnen zeven dagen na de dag van vervanging aan Dienst Regelingen te worden gemeld. Het rund met ID code NL 197008766, dat op 12 augustus 2005 is dood gegaan en daarom niet langer premiewaardig was, is blijkens de door appellanten verzonden vervangingskaart op 12 augustus 2005 vervangen door het rund met ID code NL 341010573. De vervangingskaart is gedateerd 20 augustus 2005 en is door Dienst Regelingen op 23 augustus 2005 ontvangen. Hieruit blijkt dat appellanten de vervanging van het rund met ID-code NL 197008766 niet binnen de voorgeschreven zeven dagen aan Dienst Regelingen heeft gemeld. Derhalve is het recht op betaling van steun voor dit dier verloren gegaan.
5.3 Het College is niet gebleken dat appellanten proceskosten hebben gemaakt die met toepassing van artikel 8:75 Awb voor vergoeding in aanmerking komen. Wel dient de Staat der Nederlanden het door appellanten betaalde griffierecht te vergoeden.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,- (zegge:
honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. E. van Kerkhoven