5. De beoordeling van het geschil
5.1 Partijen verschillen van mening over de vraag of appellant bij de controle ter plaatse beschikte over een bedrijfsregister als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000.
5.2 Het College overweegt allereerst dat voor de beantwoording van de vraag of een producent over een bedrijfsregister beschikt, de situatie bij de aanvang van de controle bepalend is. Ingevolge artikel 7, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 moet het bedrijfsregister immers te allen tijde en gedurende minstens drie jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit worden gehouden. Indien het bedrijfsregister nog tijdens de controle in orde zou mogen worden gemaakt, zou dit de nuttige werking van laatstgenoemde bepaling goeddeels teniet doen.
Het College overweegt vervolgens dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een controlerapport, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde controleur en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Het ligt dan op de weg van degene bij wiens bedrijf de controle is verricht om aannemelijk te maken dat de bevindingen niettemin onjuist zijn.
5.3 In de door de controleur tijdens de controle ter plaatse opgemaakte rapporten, is vastgesteld dat op het moment van de controle geen bedrijfsregister aanwezig was en werd bijgehouden en dat pas een bedrijfsregister kon worden getoond, nadat appellant voor het bedrijfsregister lid was geworden van CR-Delta en CR-Delta vervolgens een bedrijfsregister naar appellant had gefaxt. Dit rapport is door appellant ondertekend en biedt geen grond om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Dit geldt te minder nu verweerder in het kader van het door appellant gemaakte bezwaar bij de controleur navraag heeft gedaan en de controleur de bevindingen heeft bevestigd.
Met de enkele stelling van appellant dat hij wel een bedrijfsregister heeft getoond, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de bevindingen in het rapport niettemin onjuist zijn. Overigens is ter zitting gebleken dat het bedrijfsregister dat appellant naar zijn zeggen heeft getoond, betrekking had op de vijftig in juni 2005 aangekochte kalveren en niet op de 59 dieren die in 2005 zijn geslacht en waarop het bestreden besluit betrekking heeft.
De opvatting van appellant dat de controleur expliciet naar het bedrijfsregister voor deze 59 dieren had moeten vragen, deelt het College niet. Elke houder van dieren dient ingevolge artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 over één bedrijfsregister te beschikken waarin alle benodigde gegevens van de dieren, zoals bedoeld in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97, van ten minste drie jaar zijn opgenomen. Appellant had aldus kunnen en behoren te weten dat het bedrijfsregister, waarnaar de controleur heeft gevraagd en dat appellant diende te tonen, ook de eerderbedoelde 59 dieren diende te bevatten.
Dat appellant na kennisneming van de bevindingen voor het bedrijfsregister voor het bedrijfsregister alsnog lid is geworden van CR-Delta en deze vervolgens een register met de vereiste gegevens heeft gefaxt, kan hem reeds niet baten, omdat, zoals in 5.2 is overwogen, de situatie bij de aanvang van de controle bepalend is.
5.4 De enkele omstandigheid dat de Europese Commissie voornemens is de controles en sanctionering in het kader van cross compliance te versimpelen en te versoepelen, kan appellant evenmin baten. Verweerder heeft de slachtpremie voor appellant terecht geweigerd op basis van de voor het jaar 2005 toepasselijke regelgeving.
5.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Het College ziet ten slotte geen reden voor een proceskostenveroordeling.