ECLI:NL:CBB:2007:BC1339

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/899
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering slachtpremie op basis van niet-bijhouden bedrijfsregister volgens Europese regelgeving

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin hem de slachtpremie voor het jaar 2005 werd geweigerd. Dit besluit volgde op een controle op 20 december 2005, waarbij werd vastgesteld dat appellant geen bedrijfsregister bijhield zoals voorgeschreven door de Europese Verordening (EG) nr. 1760/2000. Appellant had zich op 1 januari 2000 aangemeld voor de slachtpremieregeling en had in 2005 aanvragen ingediend voor slachtpremie voor 59 runderen. Tijdens de controle bleek dat appellant geen register had dat voldeed aan de eisen, wat leidde tot de terugvordering van een reeds uitbetaald voorschot van € 2.832,00.

De procedure begon met een bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 november 2006, waarin verweerder zijn bezwaar ongegrond verklaarde. Appellant voerde aan dat hij wel degelijk een bedrijfsregister had getoond tijdens de controle, maar het College oordeelde dat de situatie bij de aanvang van de controle bepalend is. Het College bevestigde dat er geen register aanwezig was en dat appellant niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Europese regelgeving.

Het College overwoog dat de controleur geen bedrijfsregister had aangetroffen en dat het niet toegestaan is om achteraf gegevens aan te vullen. De enkele stelling van appellant dat hij een register had getoond, was onvoldoende om de bevindingen van de controleur te weerleggen. Het College concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat verweerder terecht de slachtpremie had geweigerd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 06/899 17 oktober 2007
5134 Regeling GLB-inkomenssteun
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: J.H. Lammertink AA/FB, directeur van Countus accountants en adviseurs B.V. te Wierden,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 6 december 2006, bij het College binnengekomen op 7 december 2006, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 1 november 2006.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit op grond van de Regeling GLB inkomenssteun over het jaar 2005.
Op 8 februari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 8 september 2007 heeft appellant het College ter informatie een nader stuk toegestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2007, waar appellant in persoon en verweerder bij monde van zijn gemachtigde hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad luidt, voorzover hier van belang:
"1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:
- houdt een register bij,
- stelt, zodra het gecomputeriseerde gegevensbestand volledig operationeel is, de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden.
(…)
4. Het register wordt handmatig of door middel van een computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en moet te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt."
Artikel 8 van Verordening (EG) nr. 911/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft oormerken, paspoorten en bedrijfsregisters luidt:
"Het register dat op het bedrijf wordt bijgehouden, moet ten minste het volgende bevatten:
a) de meest recente gegevens als bedoeld in artikel 14, lid 3, punt C.1, eerste tot en met vierde streepje, van Richtlijn 64/432/EEG;
b) de datum waarop het dier op het bedrijf is doodgegaan;
c) voor dieren die het bedrijf verlaten, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, naar wie of de identificatiecode van het bedrijf waarnaar het dier is vervoerd, en de datum van vertrek;
d) voor dieren die op het bedrijf aankomen, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, van wie of de identificatiecode van het bedrijf waarvan het dier afkomstig is, en de datum van aankomst;
e) de naam en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit die het register controleert en de data waarop de controles zijn verricht."
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, luidt, voorzover hier van belang:
"Artikel 2 - Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
7. "register": het register dat houders van dieren bijhouden overeenkomstig (…) artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000;
(…)
23. "geconstateerd dier": een dier waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van de steun gestelde voorwaarden is voldaan;
(…)
Artikel 23 - Algemene beginselen
1. De administratieve controles en de controles ter plaatse waarin deze verordening voorziet, worden zo uitgevoerd dat een doeltreffende verificatie wordt gegarandeerd van de naleving van de voorwaarden voor de steunverlening en van de eisen en normen die relevant zijn in het kader van de randvoorwaarden.
2. Indien de landbouwer of zijn vertegenwoordiger de uitvoering van een controle ter plaatse verhindert, worden de betrokken steunaanvragen afgewezen.
Artikel 35 - Onderdelen van de controles ter plaatse
1. De controles ter plaatse hebben betrekking op alle dieren waarvoor op grond van de te controleren steunregelingen steunaanvragen zijn ingediend en, wat de steunregelingen voor rundvee betreft, ook op de runderen waarvoor geen steun is aangevraagd.
2. De controles ter plaatse omvatten met name:
a) een controle om na te gaan of het aantal op het bedrijf aanwezige dieren waarvoor steunaanvragen zijn ingediend, en het aantal runderen waarvoor geen steun is aangevraagd, overeenstemmen met het aantal in de registers ingeschreven dieren en, voor runderen, met het aantal dieren dat aan het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen is gemeld;
b) wat de steunregelingen voor rundvee betreft:
— controles op de juistheid van de inschrijvingen in het register en van de meldingen aan het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen op basis van een steekproef van bewijsstukken zoals aankoop- en verkoopfacturen, slachtverklaringen, veterinaire certificaten en, in voorkomend geval, dierpaspoorten, ten aanzien van de dieren waarvoor steunaanvragen zijn ingediend in de 12 maanden vóór de controle ter plaatse,
— steekproefcontroles om na te gaan of de informatie in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen overeenstemt met die in het register, ten aanzien van de dieren waarvoor steunaanvragen zijn ingediend in de 12 maanden vóór de controle ter plaatse,
(…)
Artikel 73 - Terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen
1. In geval van een onverschuldigde betaling betaalt de landbouwer het betrokken bedrag, verhoogd met de overeenkomstig lid 3 berekende rente, terug."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft zich door middel van het toezenden van een door hem ingevuld deelnameformulier op 1 januari 2000 aangemeld als deelnemer aan de slachtpremieregeling. Het bedrijf van appellant bestaat uit UBN * en UBN **.
- In 2005 heeft appellant op diverse data aanvragen voor slachtpremie ingediend voor in totaal 59 runderen.
- Op 20 december 2005 is op beide UBN's van het bedrijf van appellant een controle ter plaatse uitgevoerd. In de naar aanleiding van deze controle per UBN afzonderlijk opgemaakte en door appellant ondertekende rapporten is onder punt 65 ("Opmerkingen controleur") onder meer, zakelijk weergegeven, vermeld (-) dat appellant op het moment van de controle geen bedrijfsregister aanwezig had dat bijgehouden werd, (-) dat hij tijdens de controle lid is geworden van CR Delta en
(-) dat, nadat hij lid was geworden van CR-Delta, de controlegegevens juist waren.
Onder punt 66 ("Opmerkingen houder") is in beide rapportages opgenomen dat appellant in de veronderstelling was dat hij voor zijn bedrijfsregister lid was van CR-Delta.
- Bij besluit van 6 juni 2006 heeft verweerder naar aanleiding van deze controle appellant voor 2005 slachtpremie geweigerd en een reeds uitbetaald voorschotbedrag van € 2.832,00 teruggevorderd.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 9 juni 2006, aangevuld bij brief van 21 juni 2006, bezwaar gemaakt.
- Op 3 oktober 2006 is appellant over zijn bezwaar gehoord.
- Bij brief van 5 oktober 2006 heeft appellant verweerder nadere stukken doen toekomen.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat, het volgende overwogen.
Tijdens de controle ter plaatse op 20 december 2005 heeft de controleur geconstateerd dat door appellant geen bedrijfsregister werd bijgehouden in de voorgeschreven vorm, hetgeen de controle ter plaatse verhinderde. Verder staat vast dat op het moment van de controle ter plaatse evenmin een elektronisch bedrijfsregister werd bijgehouden en dat het bedrijfsregister niet gedurende drie jaar werd bewaard. Dat dit tijdens of na de controle ter plaatse wél is gebeurd, doet niets af aan het ontbreken van het verplichte bedrijfsregister op het moment van de controle.
Appellants bezwaar dat de vijftig dieren wel juist in het bedrijfsregister staan vermeld en dat de controleur zijn goedkeuring aan het bedrijfsregister heeft gegeven, is onjuist, zoals uit het toepasselijke controlerapport blijkt.
Het na de controle ter plaatse alsnog voldoen aan de voorwaarden omtrent het bedrijfsregister, miskent dat het bedrijfsregister een zelfstandige functie heeft naast de gegevens die in het I&R-systeem rund zijn opgenomen. Zou invulling achteraf van gegevens worden toegestaan, dan verliest het bedrijfsregister in dit opzicht aan belang.
Naar aanleiding van door appellant tijdens en na de hoorzitting overgelegde stukken heeft verweerder contact opgenomen met de controleur, die destijds de controle ter plaatse op het bedrijf van appellant heeft uitgevoerd. Deze controleur kon appellant nog beschrijven en herinnerde zich de controle. Ook herinnerde de controleur zich dat er geen bedrijfsregister werd bijgehouden en dat er op geen enkele manier iets getoond kon worden dat voldeed aan het "in één oogopslag"-criterium. Evenmin had de controleur een handgeschreven register aangetroffen, dat aan dit vereiste voldeed. Voorts wees de controleur erop dat een lidmaatschap bij CR-Delta niet automatisch het lidmaatschap voor het bijhouden van het bedrijfsregister betekent, aangezien hiervoor een aparte aanmelding en facturering noodzakelijk is. Uit de door appellant toegezonden facturen van CR-Delta blijkt op geen enkele wijze dat appellant reeds vóór 20 december 2005 voor wat betreft het bedrijfsregister lid was van CR-Delta.
Verweerder ziet na zorgvuldige bestudering van hetgeen door appellant is ingebracht geen aanleiding te twijfelen aan de door de controleur tijdens de controle ter plaatse gedane constatering dat er vóór 20 december 2005 geen bedrijfsregister door appellant werd bijgehouden. Indien appellant bezwaren koesterde tegen de wijze en/of omstandigheden waarop de controleur de controle heeft verricht of over de gedane vaststellingen, had appellant zijn bezwaren hieromtrent expliciet op het controlerapport kenbaar moeten maken. Op het controlerapport is hiervoor een uitdrukkelijke mogelijkheid geboden.
Nu appellant dit niet heeft gedaan en verweerder na nader onderzoek evenmin hieromtrent iets is gebleken, rest verweerder niets anders dan te constateren dat door toedoen van appellant geen controle ter plaatse heeft kunnen plaatsvinden en dat derhalve terecht is besloten appellant voor 2005 geen slachtpremie toe te kennen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft tegen het bestreden besluit, samengevat, het volgende aangevoerd.
Van de vijftig kalveren die hij in juni 2005 had gekocht en nog op het bedrijf verbleven, heeft hij tijdens de controle op 20 december 2005 het bedrijfsregister aan de controleur getoond. Dat hij ook het bedrijfsregister ten aanzien van de 59 dieren had moeten tonen die al in januari 2005 waren geslacht, wist hij niet. De controleur heeft daar ten onrechte niet naar gevraagd. Appellant verkeerde ten onrechte in de veronderstelling dat zijn lidmaatschap van CR-Delta ook betrekking had op het bedrijfsregister. Tijdens de controle heeft hij zijn lidmaatschap hiertoe uitgebreid. Vervolgens heeft CR-Delta nog vóór het einde van de controle het bedrijfsregister, waarop ook de 59 dieren stonden vermeld, gefaxt.
Appellant heeft ten slotte gewezen op een artikel in Boerderij 29 van 17 april 2007, waaruit blijkt dat de Europese Commissie voornemens is de controles en sanctionering in het kader van cross compliance te versimpelen en te versoepelen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Partijen verschillen van mening over de vraag of appellant bij de controle ter plaatse beschikte over een bedrijfsregister als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000.
5.2 Het College overweegt allereerst dat voor de beantwoording van de vraag of een producent over een bedrijfsregister beschikt, de situatie bij de aanvang van de controle bepalend is. Ingevolge artikel 7, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 moet het bedrijfsregister immers te allen tijde en gedurende minstens drie jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit worden gehouden. Indien het bedrijfsregister nog tijdens de controle in orde zou mogen worden gemaakt, zou dit de nuttige werking van laatstgenoemde bepaling goeddeels teniet doen.
Het College overweegt vervolgens dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een controlerapport, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde controleur en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Het ligt dan op de weg van degene bij wiens bedrijf de controle is verricht om aannemelijk te maken dat de bevindingen niettemin onjuist zijn.
5.3 In de door de controleur tijdens de controle ter plaatse opgemaakte rapporten, is vastgesteld dat op het moment van de controle geen bedrijfsregister aanwezig was en werd bijgehouden en dat pas een bedrijfsregister kon worden getoond, nadat appellant voor het bedrijfsregister lid was geworden van CR-Delta en CR-Delta vervolgens een bedrijfsregister naar appellant had gefaxt. Dit rapport is door appellant ondertekend en biedt geen grond om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Dit geldt te minder nu verweerder in het kader van het door appellant gemaakte bezwaar bij de controleur navraag heeft gedaan en de controleur de bevindingen heeft bevestigd.
Met de enkele stelling van appellant dat hij wel een bedrijfsregister heeft getoond, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de bevindingen in het rapport niettemin onjuist zijn. Overigens is ter zitting gebleken dat het bedrijfsregister dat appellant naar zijn zeggen heeft getoond, betrekking had op de vijftig in juni 2005 aangekochte kalveren en niet op de 59 dieren die in 2005 zijn geslacht en waarop het bestreden besluit betrekking heeft.
De opvatting van appellant dat de controleur expliciet naar het bedrijfsregister voor deze 59 dieren had moeten vragen, deelt het College niet. Elke houder van dieren dient ingevolge artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 over één bedrijfsregister te beschikken waarin alle benodigde gegevens van de dieren, zoals bedoeld in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97, van ten minste drie jaar zijn opgenomen. Appellant had aldus kunnen en behoren te weten dat het bedrijfsregister, waarnaar de controleur heeft gevraagd en dat appellant diende te tonen, ook de eerderbedoelde 59 dieren diende te bevatten.
Dat appellant na kennisneming van de bevindingen voor het bedrijfsregister voor het bedrijfsregister alsnog lid is geworden van CR-Delta en deze vervolgens een register met de vereiste gegevens heeft gefaxt, kan hem reeds niet baten, omdat, zoals in 5.2 is overwogen, de situatie bij de aanvang van de controle bepalend is.
5.4 De enkele omstandigheid dat de Europese Commissie voornemens is de controles en sanctionering in het kader van cross compliance te versimpelen en te versoepelen, kan appellant evenmin baten. Verweerder heeft de slachtpremie voor appellant terecht geweigerd op basis van de voor het jaar 2005 toepasselijke regelgeving.
5.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Het College ziet ten slotte geen reden voor een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. E. van Kerkhoven