ECLI:NL:CBB:2007:BC1337

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/214
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering slachtpremie op basis van ontbreken bedrijfsregister en beroep op overmacht

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin de slachtpremie voor het jaar 2005 werd geweigerd. De weigering was gebaseerd op het feit dat appellant tijdens een controle op 14 december 2005 geen bedrijfsregister kon overleggen, wat in strijd was met de vereisten van de Regeling GLB-inkomenssteun. Appellant had zich op 1 januari 2000 aangemeld voor de slachtpremieregeling en had in 2005 aanvragen ingediend voor slachtpremie voor 54 runderen. Tijdens de controle werd vastgesteld dat er geen bedrijfsregister aanwezig was, wat appellant toeschreef aan het overlijden van zijn echtgenote, die de administratie verzorgde. Hij voerde aan dat dit een geval van overmacht was.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat het ontbreken van het bedrijfsregister niet alleen een administratieve tekortkoming was, maar dat het ook de controle op de naleving van de voorwaarden voor de slachtpremie verhinderde. Het College stelde vast dat appellant, ondanks zijn persoonlijke omstandigheden, verantwoordelijk was voor het bijhouden van de administratie en dat hij niet tijdig melding had gemaakt van de uitzonderlijke omstandigheden. Het beroep op overmacht werd verworpen, omdat appellant in staat was om andere bedrijfsactiviteiten uit te voeren, zoals het aan- en afmelden van dieren in het I&R-systeem.

Het College concludeerde dat de weigering van de slachtpremie terecht was, omdat appellant niet voldeed aan de vereisten van de regelgeving. De uitspraak benadrukt het belang van het bijhouden van een bedrijfsregister en de verantwoordelijkheden van de aanvrager in het kader van steunregelingen. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 07/214 17 oktober 2007
5134 Regeling GLB-inkomenssteun
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 30 maart 2007, bij het College binnengekomen op 2 april 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 februari 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit op grond van de Regeling GLB inkomenssteun over het jaar 2005.
Op 22 mei 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2007, waar appellant in persoon, vergezeld door zijn partner C, en verweerder bij monde van zijn gemachtigde hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad luidt, voorzover hier van belang:
"1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:
- houdt een register bij,
- stelt, zodra het gecomputeriseerde gegevensbestand volledig operationeel is, de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden.
(…)
4. Het register wordt handmatig of door middel van een computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en moet te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt."
Artikel 8 van Verordening (EG) nr. 911/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft oormerken, paspoorten en bedrijfsregisters luidt:
"Het register dat op het bedrijf wordt bijgehouden, moet ten minste het volgende bevatten:
a) de meest recente gegevens als bedoeld in artikel 14, lid 3, punt C.1, eerste tot en met vierde streepje, van Richtlijn 64/432/EEG;
b) de datum waarop het dier op het bedrijf is doodgegaan;
c) voor dieren die het bedrijf verlaten, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, naar wie of de identificatiecode van het bedrijf waarnaar het dier is vervoerd, en de datum van vertrek;
d) voor dieren die op het bedrijf aankomen, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, van wie of de identificatiecode van het bedrijf waarvan het dier afkomstig is, en de datum van aankomst;
e) de naam en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit die het register controleert en de data waarop de controles zijn verricht."
Artikel 40, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt:
" Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
a) het overlijden van de landbouwer,
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
(…)"
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, luidt, voorzover hier van belang:
"Artikel 2 - Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
7. "register": het register dat houders van dieren bijhouden overeenkomstig (…) artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000;
(…)
23. "geconstateerd dier": een dier waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van de steun gestelde voorwaarden is voldaan;
(…)
Artikel 23 - Algemene beginselen
1. De administratieve controles en de controles ter plaatse waarin deze verordening voorziet, worden zo uitgevoerd dat een doeltreffende verificatie wordt gegarandeerd van de naleving van de voorwaarden voor de steunverlening en van de eisen en normen die relevant zijn in het kader van de randvoorwaarden.
2. Indien de landbouwer of zijn vertegenwoordiger de uitvoering van een controle ter plaatse verhindert, worden de betrokken steunaanvragen afgewezen.
Artikel 25 - Algemene beginselen
1. De controles ter plaatse worden onverwachts uitgevoerd. Mits het doel van de controle niet in gevaar komt, mogen zij worden aangekondigd, doch slechts zo lang van tevoren als strikt noodzakelijk is. Behalve in deugdelijk gemotiveerde gevallen mag de aankondiging niet meer dan 48 uur tevoren plaatsvinden.
(…)
Artikel 35 - Onderdelen van de controles ter plaatse
1. De controles ter plaatse hebben betrekking op alle dieren waarvoor op grond van de te controleren steunregelingen steunaanvragen zijn ingediend en, wat de steunregelingen voor rundvee betreft, ook op de runderen waarvoor geen steun is aangevraagd.
2. De controles ter plaatse omvatten met name:
a) een controle om na te gaan of het aantal op het bedrijf aanwezige dieren waarvoor steunaanvragen zijn ingediend, en het aantal runderen waarvoor geen steun is aangevraagd, overeenstemmen met het aantal in de registers ingeschreven dieren en, voor runderen, met het aantal dieren dat aan het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen is gemeld;
b) wat de steunregelingen voor rundvee betreft:
— controles op de juistheid van de inschrijvingen in het register en van de meldingen aan het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen op basis van een steekproef van bewijsstukken zoals aankoop- en verkoopfacturen, slachtverklaringen, veterinaire certificaten en, in voorkomend geval, dierpaspoorten, ten aanzien van de dieren waarvoor steunaanvragen zijn ingediend in de 12 maanden vóór de controle ter plaatse,
— steekproefcontroles om na te gaan of de informatie in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen overeenstemt met die in het register, ten aanzien van de dieren waarvoor steunaanvragen zijn ingediend in de 12 maanden vóór de controle ter plaatse,
(…)
Artikel 72 - Overmacht en uitzonderlijke omstandigheden
Gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 40, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 moeten, samen met de relevante bewijzen ten genoegen van de bevoegde autoriteit, schriftelijk aan die autoriteit worden gemeld binnen tien werkdagen na de dag vanaf welke dit voor de landbouwer mogelijk is."
Artikel 73 - Terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen
1. In geval van een onverschuldigde betaling betaalt de landbouwer het betrokken bedrag, verhoogd met de overeenkomstig lid 3 berekende rente, terug."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft zich door middel van het toezenden van een door hem ingevuld deelnameformulier op 1 januari 2000 aangemeld als deelnemer aan de slachtpremieregeling.
- In 2005 heeft appellant op diverse data aanvragen voor slachtpremie ingediend voor in totaal 54 runderen.
- Op 14 december 2005 is op het bedrijf van appellant een controle ter plaatse uitgevoerd. In het naar aanleiding van deze controle opgemaakte en door appellant ondertekende 'Rapport fysieke controle' is onder de punten 65 en 66 onder meer het volgende vermeld:
"65 Opmerkingen controleur
geen bedrijfsregister aanwezig.
nota's slachtbewijzen van alle 54 koeien aanwezig (…)
(…)
66 Opmerkingen houder
(…)
Bedrijfsregister niet aanwezig ivm overlijden van mijn vrouw is de administratie blijven liggen. Koeien zijn allemaal netjes aan en afgemeld en ook de nota's van de slachterij zijn aanwezig.
Dit alles is gebeurd door nare prive omstandigheden in het vervolg zal ik het bedrijfsregister bijhouden."
- Bij besluit van 31 mei 2006 heeft verweerder naar aanleiding hiervan appellant voor 2005 slachtpremie geweigerd en een reeds uitbetaald voorschotbedrag van € 1.152,00 teruggevorderd.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 6 juni 2006 bezwaar gemaakt.
- Op 30 juni 2006 heeft appellant verweerder telefonisch medegedeeld af te zien van de mogelijkheid zijn bezwaar mondeling toe te lichten.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat, het volgende overwogen.
Tijdens de controle ter plaatse op 14 december 2005 is geconstateerd dat er door appellant geen bedrijfsregister werd bijgehouden. Dat dit ná de controle ter plaatse wel is gebeurd, doet niets af aan het ontbreken van het verplichte bedrijfsregister op het moment van bedoelde controle. Het na de controle alsnog voldoen aan de voorwaarden omtrent het bedrijfsregister miskent het gegeven dat het bedrijfsregister een zelfstandige functie heeft naast de gegevens die in het I&R-systeem rund zijn opgenomen. Zou invulling van gegevens achteraf worden toegestaan, dan verliest het bedrijfsregister in dit opzicht aan belang.
Appellant heeft een beroep gedaan op overmacht. In het 'rapport fysieke controle' heeft appellant aangegeven dat het bedrijfsregister niet aanwezig was in verband met het overlijden van zijn echtgenote. Uit gegevens van het I&R-bureau is gebleken dat appellant in augustus 2005 en november 2005 runderen heeft afgemeld. Dit kan worden aangemerkt als onderdeel van het leiden van een bedrijfsvoering. Op het moment dat het voor appellant als aanvrager van slachtpremie weer mogelijk is om het bedrijf te leiden, moet zijn voldaan aan artikel 72 van Verordening (EG) nr. 796/2004, waarin is bepaald dat gevallen van overmacht of buitengewone omstandigheden binnen tien dagen na de dag vanaf welke dit voor de landbouwer mogelijk is schriftelijk bij verweerder moeten worden gemeld.
Bij verweerder is geen registratie bekend van schriftelijke melding van uitzonderlijke omstandigheden door appellant binnen tien dagen nadat zulks voor hem mogelijk was. Het beroep op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kan dan ook niet slagen.
Omdat appellant ten tijde van de controle ter plaatse niet beschikte over een bedrijfsregister in de zin van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000, kon ingevolge artikel 23, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 geen premie voor 2005 worden verleend. Het niet kunnen tonen van een bijgehouden bedrijfsregister tijdens een controle ter plaatse wordt in de regel vertaald als het verhinderen van de controle, omdat deze niet volgens de voorschriften kan worden uitgevoerd.
Verweerder heeft dan ook terecht geweigerd aan appellant voor 2005 slachtpremie toe te kennen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter onderbouwing van het beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Hij bestrijdt verweerders constatering in het bestreden besluit dat hij de controle ter plaatse zou hebben verhinderd. Hij heeft altijd meegewerkt en er is nooit iets of iemand een strobreed in de weg gelegd om zijn of haar onderzoek uit te voeren. Dit blijkt ook uit de rapporten die zijn opgemaakt naar aanleiding van de op 14 december 2005 gehouden controle. Deze rapporten zijn zowel door appellant als door de controleur ondertekend.
Appellant heeft altijd de aan- en afmeldingen bij het I&R-systeem rund gedaan, zodat op zich vanuit dat systeem eenvoudig te achterhalen was waar de dieren van appellant zich bevonden. Aangezien alle dieren geslacht zijn, is er ook geen noodzaak om vanuit veterinair oogpunt te weten waar de dieren zijn gebleven. De dieren waren allemaal aan het eind van hun levensketen beland.
Appellant wil niets op de geconstateerde feiten aanmerken. Hij meent echter dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met bijzondere omstandigheden. Zoals onder punt 66 in het controlerapport is vermeld, is vanwege het overlijden van zijn echtgenote de administratie van het bedrijf gedeeltelijk blijven liggen. Zijn echtgenote verzorgde de administratie en hij was daarvan niet of onvoldoende op de hoogte. Appellant verkeerde na het overlijden in een diepe depressie. Hij heeft al tijdens de fysieke controle op zijn privé-omstandigheden gewezen.
Appellant weet, zijn boekhouder kan dat beamen, dat sommige anderen de mogelijkheid hebben gekregen hun bedrijfsregister alsnog binnen een bepaalde tijd op orde te brengen. Als dit bij hem ook was gebeurd, had de hele discussie kunnen worden voorkomen.
Hij heeft er ten slotte op gewezen dat sinds voorjaar 2007 eraan wordt gewerkt om boeren bij wie een kleine overtreding wordt gesignaleerd geen buitensporige hoge boetes meer op te leggen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Vaststaat en tussen partijen is niet in geschil dat appellant ten tijde van de controle ter plaatse op 14 december 2005 niet beschikte over een bedrijfsregister als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 juncto artikel 8 van Verordening (EG) nr. 911/2004.
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in zijn arrest van 13 december 2001 (Ingemar Nilsson, C-131/00, Jur. 2001, I-10165) overwogen dat in het geval geen bedrijfsregister wordt bijgehouden, moet worden aangenomen dat de controle door toedoen van de aanvrager niet kan plaatsvinden en de steunaanvraag dient te worden afgewezen. Verweerder heeft, gelet op dit arrest, terecht vastgesteld dat appellant de controle heeft verhinderd en dat de slachtpremie op grond van artikel 23, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 diende te worden geweigerd.
De opvatting van appellant dat de aanwezigheid van een bedrijfsregister in zijn geval niet noodzakelijk was, omdat alle gegevens van de dieren uit het I&R-systeem zijn te halen en er ook vanuit veterinair oogpunt geen noodzaak was te weten waar de dieren zijn gebleven omdat ze al geslacht waren, kan hem niet baten. Het bijhouden van een bedrijfsregister is een zelfstandig vereiste om voor steunverlening in aanmerking te komen. Het Hof van Justitie heeft in het eerdergenoemd arrest overwogen dat het bedrijfsregister een cruciale rol speelt binnen het communautaire systeem voor de identificatie en de controle van dieren.
5.2 Het beroep op overmacht slaagt evenmin. Appellant heeft ter zitting verklaard dat zijn echtgenote in 2003 is overleden. Nu de controle op 14 december 2005, derhalve geruime tijd na het overlijden van zijn echtgenote, heeft plaatsgevonden, terwijl appellant bovendien in staat is gebleken allerlei andere bedrijfshandelingen te verrichten, zoals de aan- en afvoermeldingen aan het I&R-systeem, valt niet in te zien dat hij niet in staat is geweest om een bedrijfsregister bij te houden dan wel een ander opdracht te geven voor hem een bedrijfsregister bij te houden. Voorzover appellant niet op de hoogte was van het vereiste een bedrijfsregister te houden omdat zijn echtgenote voorheen de administratie deed, dient dit voor zijn rekening en risico te blijven. Deelname aan een steunregeling vereist dat de aanvrager zich vooraf op de hoogte stelt van de toepasselijke voorwaarden.
5.3 Het ter zitting gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel – bij sommige anderen zou de controleur een herstelmogelijkheid hebben geboden – dient reeds te worden verworpen, nu appellant dit beroep niet met concrete gevallen heeft onderbouwd.
5.4 Dat er sinds voorjaar 2007 aan wordt gewerkt om boeren bij wie een kleine overtreding wordt gesignaleerd geen buitensporige hoge boetes meer op te leggen, zoals appellant heeft aangevoerd, doet aan de juistheid van het bestreden besluit niet af. Verweerder heeft de slachtpremie voor appellant terecht geweigerd op basis van de voor het jaar 2005 toepasselijke regelgeving. Overigens kan, zoals ook uit het eerdergenoemd arrest van het Hof van Justitie blijkt, het niet bijhouden van een bedrijfsregister niet als een kleine overtreding worden gezien.
5.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Het College ziet ten slotte geen reden voor een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. E. van Kerkhoven