ECLI:NL:CBB:2007:BC1326

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/459
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor kansspelautomaten in horecagelegenheid

In deze zaak heeft appellante, A, h.o.d.n. B, beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van C, waarbij de vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in haar horecagelegenheid werd geweigerd. De aanvraag voor de vergunning werd op 2 februari 2007 ingediend, maar op 13 maart 2007 besloot de burgemeester de vergunning te weigeren. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De burgemeester baseerde zijn beslissing op de Wet op de Kansspelen, die bepaalt dat een vergunning alleen kan worden verleend voor laagdrempelige inrichtingen. Appellante betoogde dat haar inrichting als hoogdrempelig moest worden aangemerkt, omdat zij een eetcafé exploiteert. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de inrichting van appellante niet voldeed aan de criteria voor een hoogdrempelige inrichting, omdat er naast het cafébezoek ook andere activiteiten plaatsvinden die een zelfstandige betekenis hebben. De menukaart die op 8 mei 2007 werd gepresenteerd, toonde een breed scala aan etenswaren, wat volgens het College aantoont dat de inrichting niet uitsluitend gericht is op het verstrekken van alcoholhoudende dranken. Het College concludeerde dat de burgemeester terecht de vergunning had geweigerd en verklaarde het beroep van appellante ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 20 november 2007.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 07/459 20 november 2007
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak in de zaak van:
A, h.o.d.n. B, te C, appellante,
gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer,
tegen
de burgemeester van C, verweerder,
gemachtigde: H.A.M.Vaneker, werkzaam bij de gemeente C.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 26 juni 2007, bij het College binnengekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 1 juni 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen de weigering appellante een vergunning op grond van de Wet op de Kansspelen (hierna: de Wet) te verlenen voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in haar horeca-inrichting in 2007.
Bij brief van 16 augustus 2007 heeft appellante de gronden van haar beroep aangevuld.
Op 11 september 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 13 november 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellante is, zoals aangekondigd bij brief van 12 november 2007, niet verschenen. Verweerder is, zoals telefonisch aangekondigd op 13 november 2007 na kennisneming van het bericht van appellante, evenmin verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet is onder meer bepaald:
" Artikel 30
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:
1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en
2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.
e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.
Artikel 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
(…)
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
(…)
Artikel 30c
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:
a. in een laagdrempelige inrichting;
b. in een hoogdrempelige inrichting;
(…)
2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:
a. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;
b. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend, op twee wordt bepaald.
(…).
Artikel 30e
1. De vergunning wordt geweigerd indien:
a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde. (…)."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante exploiteert een horecabedrijf onder de naam B aan de D te C.
- Op 2 februari 2007 heeft verweerder van appellante een vergunningaanvraag ontvangen voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in haar horeca-inrichting 'B' in 2007.
- Appellante heeft op 6 maart 2007 een nieuwe menukaart overgelegd.
- Bij besluit van 13 maart 2007 heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 14 maart 2007 bezwaar gemaakt.
- Op 8 mei 2007 heeft een controle plaatsgehad in de inrichting van appellante door een toezichthouder in dienst van de gemeente C. De toezichthouder heeft bij die gelegenheid een menukaart meegekregen.
- Op 10 mei 2007 heeft in het kader van de behandeling van het bezwaar een hoorzitting van de bezwarencommissie plaatsgevonden, alwaar appellante, zoals voorafgaand meegedeeld, niet is verschenen.
- De bezwarencommissie heeft op 10 mei 2007 een advies uitgebracht.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Verweerder heeft, met overneming van het advies van de bezwarencommissie, het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Aan het bestreden besluit is, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Door appellante is in de aanvraag aangegeven dat haar inrichting een café betreft. In appellantes inrichting worden, gelet op de meest recente menukaart die op 8 mei 2007 is verkregen, diverse etenswaren verstrekt: snacks, salades, broodjes, vleesgerechten, specialiteiten, pizza’s en extra sauzen. De vleesgerechten worden geserveerd met friet of gebakken aardappelen, salade, sauzen en brood. Het verstrekken van deze etenswaren is meer dan wat onder kleine etenswaren moet worden begrepen en is een andere dan een in een café gebruikelijke activiteit, waaraan een zelfstandige betekenis moet worden toegekend. De inrichting van appellante kan daarmee niet als een hoogdrempelige inrichting worden aangemerkt.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft, samengevat, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Verweerder heeft miskend dat appellante de exploitatie van het eetcafé heeft omgezet in de exploitatie van een café.
De opvatting van verweerder dat de mogelijkheid om enkele pizza’s, saté, en belegde broodjes te verkrijgen een aspect met zelfstandige betekenis naast het café is, is onjuist, zeker gerelateerd aan het gegeven dat in Nederland sprake is van substantiële wijzigingen in de feitelijke gang van zaken rond de exploitatie van horecaondernemingen.
De menukaart die op 6 maart 2007 is toegezonden, had in de beoordeling moeten worden betrokken.
In andere cafés in C, waar meer etenswaren worden verkocht dan een borrelgarnituur, staat verweerder wel kansspelautomaten toe. Voorzover nodig doet appellante een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Vrijwel elk café in Nederland kent een eigen kleine kaart. De uitleg van de bestuursorganen en de wetgever leidt niet tot de conclusie dat aan de verkoop van ondergeschikte etenswaren een zelfstandige betekenis zou kunnen en moeten worden toegekend.
Verweerder moet alles meewegen: het handelsregister, de feitelijke uitstraling, de indeling van de zaak (bruin café), de bezoekers, op welke bezoekers de exploitatie wordt verricht, de openingstijden, andere kwesties binnen de lokale grenzen maar ook binnen Nederland, de stand van de jurisprudentie et cetera.
De vraag doet zich voor of appellante zodanig anders opereert dan andere cafés dat de weigering van de gevraagde vergunning gerechtvaardigd is in relatie tot de vergunningverlening aan overige cafés.
Een en ander steekt te meer nu appellante diverse malen heeft aangeboden bespreekbaar te maken welke elementen nog uit de menukaart moeten worden gehaald. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur leveren de plicht op voor een bestuursorgaan om daar waar een burger in overleg wil treden dat niet te blokkeren.
5. De beoordeling van het geschil
Het College ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder appellantes inrichting terecht als laagdrempelige inrichting heeft aangemerkt. Appellante is van mening dat haar inrichting hoogdrempelig is.
Wil een inrichting als een hoogdrempelige inrichting in de zin van artikel 30, aanhef en onder d, van de Wet kunnen worden aangemerkt, dan is onder meer vereist dat het café- en restaurantbezoek op zichzelf staat en in de inrichting geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend.
Blijkens de memorie van toelichting wordt met dit vereiste aangegeven dat enkel in cafés en restaurants kansspelautomaten mogen worden opgesteld. Een café is een inrichting, die door het publiek in de eerste plaats wordt bezocht voor het nuttigen van alcoholhoudende drank. Een restaurant is een inrichting waar driecomponentenmaaltijden worden geserveerd en die op verstrekking van deze maaltijden, en niet van merendeels afzonderlijke gerechten, is gericht. Indien in een café of restaurant nog andere activiteiten plaatsvinden, waaraan zelfstandige betekenis kan worden toegekend, dan wordt de inrichting alsnog als laagdrempelige inrichting gekwalificeerd. Zelfstandige betekenis houdt in dat de activiteit niet uitsluitend ter ondersteuning van het cafébezoek dient en een zelfstandige stroom van bezoekers trekt (TK 1997–1998, 25 727, nr. 3, p. 22).
Het College stelt voorop dat verweerder bij zijn beslissing terecht is uitgegaan van de menukaart die bij de controle op 8 mei 2007 aan de toezichthouder van de gemeente C is meegegeven. Deze menukaart is immers de laatst bekende, in de inrichting gebruikte menukaart voorafgaande aan het bestreden besluit.
Op de op 8 mei 2007 meegegeven menukaart staan diverse etenswaren zoals allerlei soorten salades, broodjes, snacks, vleesgerechten en pizza's. Van het verstrekken van dit ruime aanbod aan etenswaren kan niet met recht worden gesteld dat dit uitsluitend als ondersteuning van het cafébezoek dient. Hierbij komt dat appellante zich op deze menukaart, anders dan in haar aanvraag en in de onderhavige beroepsprocedure, presenteert als 'E' in plaats van B. Verweerder heeft dan ook terecht geoordeeld dat aan het verstrekken van etenswaren zelfstandige betekenis moet worden toegekend.
Overigens kan appellantes inrichting evenmin als restaurant in voornoemde zin worden aangemerkt, aangezien de inrichting is gericht op het verstrekken van merendeels afzonderlijke gerechten en niet van driecomponentenmaaltijden.
De conclusie is dat verweerder appellantes inrichting terecht als laagdrempelig heeft aangemerkt.
Al hetgeen appellante heeft aangevoerd teneinde te bereiken dat haar inrichting als hoogdrempelig wordt aangemerkt, stuit op het voorgaande af.
Appellantes beroep op het gelijkheidsbeginsel kan reeds niet slagen, nu dit beroep niet met concrete gevallen is onderbouwd.
Ten aanzien van appellantes stelling dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd in overleg te treden met appellante over de vraag welke etenswaren van de menukaart moeten worden verwijderd om de inrichting als hoogdrempelig te kunnen aanmerken, heeft verweerder in het verweerschrift primair gesteld dat appellante in het kader van de onderhavige aanvraag van 2 februari 2007 nimmer om overleg heeft gevraagd. Aangezien appellante deze stelling van verweerder onweersproken heeft gelaten, ziet het College reeds hierom geen grond aan te nemen dat verweerder, zoals appellante heeft aangevoerd, ter zake in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 november 2007.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. E. van Kerkhoven