5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellante heeft zich terecht op het standpunt gesteld – verweerder heeft dit ook erkend – dat het bestreden besluit ten onrechte is gebaseerd op artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1254/1999, nu deze bepaling met ingang van 1 januari 2005 is geschrapt. Dit brengt mee dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Het College zal evenwel met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
5.2 AID-ambtenaar E heeft in zijn 'Rapportage formulier positieve gevallen groeibevorderaars c.q. verboden stoffen' van 23 juni 2005, welke rapportage zich bij de stukken bevindt, vermeld dat op 16 april 2005 op het veehouderijbedrijf van appellante door de AID in een injectiespuit de stof chlooramphenicol is aangetroffen. Als gevolg hiervan heeft verweerder appellante bij besluit van 19 september 2005 voor 2005 uitgesloten van runderpremies.
Appellante heeft tot aan de zitting van het College de juistheid van de constatering van de AID, dat chlooramphenicol is aangetroffen op het bedrijf van appellante, niet betwist. Eerst ter zitting heeft zij zich op het standpunt gesteld dat niet is komen vast te staan dat er op het bedrijf van appellante chlooramphenicol is aangetroffen, waarbij zij heeft opgemerkt dat in het dossier geen rapport inzake de vondst van chlooramphenicol is aangetroffen.
Het College is van oordeel dat deze grief niet kan slagen. Voorzover appellante van mening is dat de eerdergenoemde rapportage van AID-ambtenaar E onvoldoende grond biedt om aan te nemen dat op het bedrijf van appellante chlooramphenicol is aangetroffen, had zij dit eerder in de procedure naar voren kunnen en moeten brengen. Dit klemt te meer nu appellante eerder in de procedure verklaringen van F heeft overgelegd, waarin de juistheid van de bevinding van de AID wordt erkend. Ook overigens zijn het College geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan aan de juistheid van deze bevinding moet worden getwijfeld.
5.3 Aangezien verweerder terecht heeft aangenomen dat op het bedrijf van appellante de
niet-toegestane stof chlooramphenicol is aangetroffen, was hij ingevolge artikel 140, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 – deze bepaling is nagenoeg gelijkluidend aan het geschrapte artikel 23, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1254/1999 – verplicht appellante voor het jaar 2005 van runderpremies uit te sluiten. Deze bepaling laat verweerder, anders dan appellante kennelijk meent, geen ruimte voor een belangenafweging. Zoals het College eerder heeft geoordeeld, onder meer in zijn uitspraak van 7 november 2007 (AWB 06/58, www.rechtspraak.nl, LJN BB7859), voorziet deze bepaling immers zelf in het gevolg van het aantreffen van een verboden stof als chlooramphenicol, te weten de uitsluiting van runderpremies voor het betreffende kalenderjaar.
Voorts kan het College appellantes stelling dat haar ter zake geen enkel verwijt kan worden gemaakt, niet onderschrijven. Uitgaande van de door appellante overgelegde verklaringen van F heeft appellante de injectiespuit met het restant chlooramphenicol een aantal jaren geleden in een zak met andere spullen verkregen bij de aankoop van een koe. Appellante had zich, gelet op haar verantwoordelijkheid als rundveehouder om ervoor te zorgen dat er geen verboden stoffen of producten op het bedrijf aanwezig zijn, van de inhoud van de spuit moeten vergewissen.
5.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder appellante terecht, zij het op basis van de onjuiste communautaire bepaling, voor 2005 van runderpremies heeft uitgesloten.
5.5 Het College acht ten slotte termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor de indiening van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met als wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 322,--).