ECLI:NL:CBB:2007:BB9729

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/846
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak gaat het om een beroep van appellant A tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij het aantal toeslagrechten van appellant op 13,58 is vastgesteld, met een waarde van € 77,27 per toeslagrecht. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat door de Minister ongegrond is verklaard. Vervolgens heeft appellant beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Appellant stelt dat de Minister ten onrechte zijn beroep op overmacht en/of uitzonderlijke omstandigheden heeft verworpen, omdat hij in 2001 te maken had met een echtscheidingsprocedure. Hij voert aan dat deze situatie hem heeft belet om tijdig zijn aanvraag voor oppervlakten in te dienen. Appellant vraagt om een referentiebedrag voor de 6.00 ha snijmaïs die hij in 2001 heeft verbouwd, op basis van artikel 40 van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

Het College overweegt dat volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, het begrip 'overmacht' inhoudt dat er abnormale omstandigheden zijn die vreemd zijn aan degene die zich daarop beroept. Het College concludeert dat de echtscheiding van appellant niet kan worden aangemerkt als overmacht of uitzonderlijke omstandigheid. De omstandigheid dat de echtscheiding ingrijpend was, betekent niet dat appellant niet in staat was om tijdig zijn aanvraag in te dienen.

Uiteindelijk verklaart het College het beroep ongegrond en ziet het geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas, op 16 november 2007.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 06/846 16 november 2007
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: H.J. Kroezen, werkzaam bij Administratie en Belastingadviesburo H.J. Kroezen te Tubbergen,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. C.E.B. Haazen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Bij besluit van 28 juli 2006 heeft verweerder op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) het aantal toeslagrechten van appellant vastgesteld op 13,58 met een waarde per toeslagrecht van € 77,27.
Verweerder heeft het hiertegen gemaakte bezwaar bij besluit van 10 oktober 2006 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Appellant heeft bij brief van 17 november 2006, bij het College binnengekomen op 20 november 2006, tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 19 december 2006 heeft appellant zijn beroep van gronden voorzien.
Bij brief van 16 februari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 6 juni 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant in persoon is verschenen en verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Appellant is van mening dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte zijn beroep op overmacht en/of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 heeft verworpen.
Hiertoe heeft hij aangevoerd dat hij in het jaar 2001 te maken heeft gehad met de afwikkeling van een echtscheidingsprocedure. Appellant heeft ten bewijze hiervan correspondentie van en met zijn advocaat overgelegd. De echtscheiding is een uitzonderlijke omstandigheid, omdat het een ingrijpende verandering in de privésituatie is, die normaal niet of slechts zeer sporadisch voorkomt.
Appellant heeft volgens de landbouwteling 2001 6.00 ha snijmaïs verbouwd. Hij verzoekt daarom om op basis van artikel 40 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 een referentiebedrag voor deze 6.00 ha op te nemen en de bedrijfstoeslagrechten opnieuw vast te stellen.
2.2 Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (zie onder meer het arrest van 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister GmBH & Co. KG, C-210/00, jur. I-6453, punt 79) moet het begrip "overmacht" inzake landbouwverordeningen aldus worden uitgelegd, dat het inhoudt dat zich abnormale omstandigheden hebben voorgedaan, die vreemd zijn aan degene die zich daarop beroept, en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden.
2.3 Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat de afwikkeling van de echtscheiding van appellant noch als overmacht noch als een uitzonderlijke omstandigheid kan worden aangemerkt. De omstandigheid dat de echtscheiding voor appellant een ingrijpende verandering in zijn privésituatie is geweest, brengt nog niet mee dat appellant geacht moet worden niet in staat te zijn geweest tijdig (uiterlijk 15 mei 2001) zijn aanvraag oppervlakten 2001 in te dienen dan wel ervoor te zorgen dat een ander voor hem tijdig deze aanvraag indiende. De correspondentie die appellante in bezwaar heeft overgelegd – het betreft (a) een brief van 18 juni 2001 van zijn advocaat aan appellant, waarin de advocaat, onder verwijzing naar een gesprek van 1 juni 2001 met appellant en een brief van 5 juni 2002 van de advocaat, appellant meedeelt dat hij nadere gegevens nodig heeft alvorens hij verder aan het werk kan ten aanzien van de alimentatieberekening en het opstellen van een echtscheidingsconvenant en (b) de schriftelijke mededeling van 26 juni 2002 van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Tubbergen aan de advocaat dat de op 15 mei 2002 uitgesproken echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand is geplaatst – leidt niet tot een ander oordeel.
2.4 De conclusie is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
2.5 Het College acht ten slotte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas, en uitgesproken in het openbaar op 16 november 2007.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. F.W. du Marchie Sarvaas