2. De grondslag van het geschil
2.1.1 Van toepassing is Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in produkten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (verder ook: de richtlijn).
Bij de richtlijn zijn controlemaatregelen vastgesteld met betrekking tot de in bijlage I bij de richtlijn bedoelde stoffen en groepen residuen. In bijlage I, Groep A, is voor zover hier van belang verwezen naar de stoffen die op grond van artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 2377/90 zijn opgenomen in bijlage IV bij die verordening. Ingevolge artikel 5, laatste volzin, van deze verordening is het in de hele Gemeenschap verboden de in bijlage IV opgenomen substanties aan voedselproducerende dieren toe te dienen. In die bijlage is de stof chlooramphenicol opgenomen.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de richtlijn, zijn "niet-toegestane stoffen of producten" stoffen of producten die krachtens de communautaire wetgeving niet aan dieren mogen worden toegediend. Op grond van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder f, van de richtlijn wordt onder een "erkend laboratorium" verstaan een laboratorium dat door de bevoegde autoriteit van een lidstaat is erkend voor het onderzoek van officiële monsters op residuen.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c) van de richtlijn kunnen de lidstaten onder meer officiële steekproefcontroles uitvoeren tijdens het gehele productieproces van de onder de richtlijn vallende dieren en primaire producten van dierlijke oorsprong.
Tijdens de bedoelde controles wordt ingevolge het tweede lid van dit artikel met name gezocht naar verboden stoffen of producten die voor mestdoeleinden aan dieren zouden kunnen worden toegediend, alsmede naar sporen van illegale behandeling.
In artikel 13, aanhef en onder b) van de richtlijn is bepaald welke controles de bevoegde autoriteit verricht of laat verrichten indien door het onderzoek de illegale behandeling wordt bevestigd of wanneer niet toegestane stoffen of producten worden gebruikt, dan wel wanneer een gegronde verdenking betreffende het gebruik van dergelijke stoffen of producten bestaat. Daartoe behoren steekproefcontroles bij de dieren in het bedrijf van herkomst, met name om het gebruik van - onder meer - niet toegestane stoffen op te sporen, waaronder een officiële monsterneming.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de richtlijn wijst elke lidstaat een nationaal referentielaboratorium aan, waarbij elk residu of elke groep residuen slechts aan één nationaal referentielaboratorium mag worden toegewezen.
Artikel 15, eerste lid, van de richtlijn bepaalt dat officiële monsternemingen moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de bijlagen III en IV teneinde in erkende laboratoria te worden onderzocht. Voorts is in dit artikellid bepaald dat de praktische regels voor het nemen van officiële monsters, alsmede de voor de analyse van deze officiële monsters te bezigen routine- en referentiemethodes volgens de procedure van artikel 33 worden vastgesteld. Dit laatste is gebeurd in de Commissiebeschikking 2002/657/EG van 12 augustus 2002 ter uitvoering van Richtlijn 96/23/EG van de Raad wat de prestaties van analysemethoden en de interpretatie van resultaten betreft.
In artikel 17 van de richtlijn is, voor zover hier van belang, bepaald dat in geval van aanwezigheid van niet-toegestane stoffen of producten of illegale behandeling de bevoegde autoriteit zich ervan moet vergewissen dat de veehouderij die bij de in artikel 13, onder b), bedoelde onderzoeken in het geding is onverwijld onder officieel toezicht wordt geplaatst.
2.1.2 De toepasselijke nationale regelgeving.
Ter uitvoering van onder meer Richtlijn 96/22/EG en Richtlijn 96/23/EG is de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten (hierna: Regeling) vastgesteld. Artikel 4 van de Regeling luidt voor zover hier van belang als volgt: