2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 24 september 2002 is C B.V. (hierna: C) onder meer een overeenkomst aangegaan die betrekking heeft op de levering van een vijf windturbines door D B.V. met een totale projectsom van € 7.800.000,-.
- Bij overeenkomst van 8 november 2002 zijn C en E N.V. per 23 september 2002 een samenwerkingsverband aangegaan onder de naam F V.O.F. (hierna: VOF), terzake van het ontwikkelen, oprichten en exploiteren van windturbines binnen G (hierna: windpark). Voorts is bepaald dat E N.V. in economische zin moet worden geacht partij te zijn bij de door C op 24 september 2002 gesloten overeenkomsten en dat beide partijen de voor hen uit die overeenkomsten voortvloeiende rechten en verplichtingen, ieder voor een gelijk deel, hebben ingebracht in de VOF.
- .
- Op 20 december 2002 heeft C bij een daartoe bestemd formulier een tweetal investeringen aangemeld en ter zake daarvan verzoeken om verklaringen voor energie-investeringsaftrek (hierna: EIA) ingediend. Het in deze zaak van belang zijnde verzoek betreft een investering in de aanschaf en bouw van vijf windturbines ter hoogte van een bedrag van € 3.900.000, -. Op het meldingsformulier heeft appellante aangegeven dat de investeringsverplichting op 24 september 2002 is aangegaan. Bij de ontvangstbevestiging Meldingsformulier /Verzoek om verklaring Energie-investeringsaftrek heeft de Belastingdienst aan de eerstgenoemde aanvraag het nummer E0216957 toegekend.
- Bij overeenkomst van 19 augustus 2003 heeft C haar aandeel in de VOF verkocht aan appellante.
- Bij twee daartoe bestemde formulieren gedagtekend 17 november 2003 heeft appellante twee investeringen aangemeld en terzake daarvan verzoeken om EIA ingediend. Een verzoek betreft een investering in de aanschaf en bouw van vijf windturbines à € 3.900.000, -. Het andere verzoek betreft de investering in locatierechten ter hoogte van een bedrag van
€ 650.000,-. Aan de eerstgenoemde aanvraag heeft de Belastingdienst het nummer E0309963 toegekend, de tweede heeft het nummer E0309962 gekregen.
- Op 12 december 2003 hebben C en H B.V. (hierna: H) in hoofdlijnen overeenstemming bereikt over de overdracht van de aandelen van C in appellante aan H. In de overeenkomst is in overweging c. onder meer opgenomen: “(…) is tussen C en H d.d. 14 november 2003 overeenstemming bereikt over de voorwaarden van verkoop en overdracht van de Windparken en (..) en krijgt H van C eveneens, gedurende een initiële periode van 15 jaar (…) te rekenen vanaf de datum van ondertekening van deze overeenkomst, het exclusieve recht tot koop en overdracht van de diverse andere windparken”. In de artikelen 1.4, 1.5 en 1.7 van de overeenkomst is voorts geregeld de verplichting van C om met H een zogenoemde Koop-Aannemingsovereenkomst te sluiten, die in ieder geval betreft de overdracht aan H van alle voor het windpark noodzakelijke vergunningen en locaties middels de verkoop en levering in eigendom van het 100% aandelenbelang van H in appellante. Het aannemingsgedeelte van de overeenkomst ziet op de bouw en turn-key oplevering door appellante van het windpark. De totale koop-aannemingsprijs wordt bepaald op € 7.250.470,-. Voorts is bepaald dat de rechten en verplichtingen met betrekking tot de koop van de locaties en de bouw van het windpark zullen worden uitgewerkt in een uiterlijk voor 1 januari 2004 te ondertekenen koop-aannemingsovereenkomst.
- Bij brief van 17 december 2003 heeft de Belastingdienst verklaard dat indien de aandelen in appellante na 1 januari 2004 worden overgedragen aan een derde, de fiscale eenheid tussen C en appellante wordt verbroken op het moment van overdracht van de aandelen.De koper koopt dan een vennootschap met potentiële energie-investeringsaftrek koopt.
- Bij daartoe bestemd formulier gedagtekend 22 december 2003 heeft H een investering in de aanschaf en bouw van vijf windturbines en locatierechten ter hoogte van een bedrag van € 7.250.470 gemeld en terzake daarvan een verzoek om een EIA-verklaring gedaan. Op het meldingsformulier heeft appellante aangegeven dat de investeringsverplichting op 12 december 2003 is aangegaan. Aan de aanvraag heeft de Belastingdienst het nummer E0311807 toegekend.
- In maart 2004 heeft C de aandelen in appellante aan H overgedragen.
- Op 22 april 2004 heeft appellante bij een daartoe bestemd formulier een investering in de aanschaf en bouw van vijf windturbines en locatierechten ter hoogte van een bedrag van € 7.316.410.,- gemeld en terzake daarvan een verzoek om een EIA-verklaring ingediend. Op het meldingsformulier heeft appellante aangegeven dat de investeringsdatum 27 januari 2004 is. Aan de aanvraag heeft de Belastingdienst het nummer E0401186 toegekend.
- Op 3 juni 2004 heeft overleg tussen appellante, H en verweerder plaatsgevonden over de samenhang van de ingediende meldingen. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder bij brief van 9 september 2004 onder meer verzocht om een kostenspecificatie met prijsopbouw van melding E0401186 en intrekking van alle aan die aanvraag voorafgaande EIA-aanvragen.
- Bij brief van 10 november 2004 heeft appellante aan verweerder melding gemaakt van de verklaring van de Belastingdienst van 17 december 2003 en de voorgenomen overname van de verplichtingen van D door I B.V. (hierna: I).
- Bij brief van 29 november 2004 heeft verweerder aan appellante bericht dat de ruling van de Belastingdienst zal worden gevolgd mits C conform de in de verklaring genoemde voorwaarden heeft gehandeld. Daartoe heeft verweerder appellante verzocht om nadere informatie omtrent de overdracht van het VOF-aandeel van C aan appellante.
- Op 27 december 2004 hebben I en de VOF een overeenkomst gesloten met betrekking tot de koop-/aanneming van vijf windturbines. De overeengekomen koopprijs is € 7.850.000,- (excl. BTW).
- Op 22 maart 2005 heeft appellante bij een daartoe bestemd formulier een investering in vijf windturbines aangemeld en terzake daarvan een verzoek om een EIA-verklaring ingediend. De aanschafkosten bedragen € 3.925.000,-. Op het meldingsformulier heeft appellante vermeld dat de investeringsverplichting op 27 december 2004 is aangegaan. Aan de aanvraag heeft de Belastingdienst het nummer E0411008 toegekend.
- Bij brief van 15 juni 2005 heeft appellante aan verweerder verzocht de aanvragen met nummers E216957 en E216958 (beide van 20 december 2002) alsmede de laatste aanvraag met nummer E0411008 toe te kennen en toegezegd dat na die toekenning de andere aanvragen zullen worden ingetrokken.
- Bij brief van 2 september 2005 heeft appellante verweerder een overzicht verschaft van de investeringen in het windpark tot en met 31 december 2004 verschaft en opgemerkt dat nog € 6.194.541 geïnvesteerd dient te worden om het windpark af te bouwen.
- Bij zeven besluiten van 10 oktober 2005 heeft verweerder het verzoek van C van 20 december 2002 met nummer E0216957 toegekend ter hoogte van een bedrag van € 539.098,- , het verzoek van C van 20 december 2002 met nummer E0216958 geheel toegekend, het verzoek van appellante van 17 november 2003 met nummer E309962 afgewezen, het verzoek van appellante van 17 november 2003 met nummer E309963 toegekend ter hoogte van een bedrag van € 12.933,-, het verzoek van H van 22 december 2003 met nummer E0311807 afgewezen, het verzoek van appellante van 22 april 2004 met nummer E0401186 toegekend ter hoogte van een bedrag van € 357.038 en het verzoek van appellante met nummer E0411008 toegekend ter hoogte van een bedrag van € 3.097.271.
- Bij brief van 3 november 2005 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder inzake de gedeeltelijke toekenning van haar verzoek van 22 april 2004 met nummer E0401186.
- Bij brief van 7 december 2005 heeft appellante de gronden van het bezwaar aangevuld.
- Op 18 januari 2006 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens de hoorzitting heeft appellante aan verweerder overhandigd een overeenkomst van 14 juni 2005 tussen appellante, C en H ter uitwerking van de overeenkomst van 12 december 2003 tussen C en H.
- Bij brief van 16 februari 2006 heeft appellante overgelegd een afschrift van een verklaring van appellante, C en H van 9 februari 2006 inzake het tijdstip waarop en de omvang van de investeringsverplichtingen die op 22 april 2004 zijn aangemeld.
- Bij brieven van 23 februari 2006 en 21 maart 2006 heeft verweerder informatie verzocht over de relaties en verplichtingen tussen C en A. Bij brieven van 9 maart 2006 en 31 maart 2006 heeft appellante informatie verstrekt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.