ECLI:NL:CBB:2007:BB7859
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- M.A. van der Ham
- J.L.W. Aerts
- E.J.M. Heijs
- Rechtspraak.nl
Uitsluiting van runderpremies wegens aanwezigheid van verboden stoffen in rundvleesproductie
In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, hebben appellanten, bestaande uit de Maatschap A, B en C, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit besluit, genomen op 15 december 2005, was het resultaat van een bezwaar tegen een eerdere beslissing van 17 februari 2005, waarbij de maatschap was uitgesloten van runderpremies voor het jaar 2004. De uitsluiting was gebaseerd op de ontdekking van chlooramphenicol, een verboden stof, op het bedrijf van de maatschap.
De appellanten voerden aan dat de aanwezigheid van chlooramphenicol niet opzettelijk was en dat het rommelhok, waar het flesje met de stof werd aangetroffen, niet tot hun bedrijf behoorde. Het College heeft echter vastgesteld dat de aanwezigheid van deze stof in strijd is met de Europese regelgeving, specifiek artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1254/1999, die bepaalt dat producenten uitgesloten worden van premies wanneer verboden stoffen worden aangetroffen.
Het College oordeelde dat de maatregel van uitsluiting niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel, aangezien de wetgeving zelf de uitsluiting voorschrijft bij het aantreffen van verboden stoffen. De appellanten konden niet aantonen dat de maatregel kennelijk ongeschikt was voor het nagestreefde doel van voedselveiligheid. De uitspraak van het College bevestigde dat de sancties die voortvloeien uit de wetgeving adequaat zijn om de naleving van de regels te waarborgen en de voedselveiligheid te beschermen.
Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond, wat betekent dat de uitsluiting van de runderpremies voor de appellanten standhield. De uitspraak werd gedaan op 7 november 2007, waarbij de betrokken rechters de beslissing unaniem ondersteunden.