ECLI:NL:CBB:2007:BB6209

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/438
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing akkerbouwsubsidie op grond van niet steunwaardig perceel

In deze zaak heeft appellant, een kleine onderneming, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor akkerbouwsubsidie door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De aanvraag was afgewezen omdat een van de opgegeven percelen, perceel 13, niet voldeed aan de definitie van akkerland. Appellant stelde dat hij niet was gewaarschuwd dat hij een niet steunwaardig perceel had opgegeven en dat de opgelegde sanctie onredelijk en disproportioneel was. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak behandeld na een eerdere zitting en het onderzoek heropend. Tijdens de zitting werd duidelijk dat appellant niet had gereageerd op een eerdere brief van verweerder waarin werd aangegeven dat perceel 13 niet als akkerland kon worden aangemerkt. Het College oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om zijn aanvraag correct in te vullen en dat er geen sprake was van een kennelijke fout die het mogelijk zou maken om de aanvraag te corrigeren. Het College verklaarde het beroep ongegrond, waarbij het de sanctie die door verweerder was opgelegd, in overeenstemming met de geldende regelgeving, als rechtmatig beschouwde. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het indienen van subsidieaanvragen en de gevolgen van het niet naleven van de voorwaarden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 06/438 17 oktober 2007
5134
GEWIJZIGDE VERSIE
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: drs. J.J.M. Schipper, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 18 mei 2006, bij het College binnengekomen op 29 mei 2006, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 april 2006.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 23 maart 2006, waarbij verweerder de aanvraag akkerbouwsubsidie voor het jaar 2005 van appellant in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.
Bij brief van 13 juni 2006 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Op 29 juni 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 29 november 2006 heeft het onderzoek ter zitting door de zesde enkelvoudige kamer van het College plaatsgehad, waarbij appellant, bijgestaan door M. van der Wind, werkzaam bij B B.V., Mengvoederfabriek te Y, is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door mr. P.M. Bakker Schut.
Nadat het onderzoek ter zitting van 29 november 2006 was gesloten, heeft het College bij beschikking van 11 december 2006 het onderzoek heropend en de zaak naar de meervoudige kamer verwezen. Bij griffiersbrief van dezelfde datum heeft het College verweerder enige vragen voorgelegd. Bij brief van 8 januari 2007 heeft verweerder hierop gereageerd.
Op 22 januari 2007 heeft het College de zaak opnieuw behandeld ter zitting. Ter zitting waren appellant en M. van der Wind aanwezig. Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen. Tijdens de behandeling ter zitting is het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen.
Bij griffiersbrief van 2 februari 2007 heeft het College verweerder verzocht aanvullende informatie te verstrekken. Naar aanleiding van dit verzoek heeft verweerder bij brief van 16 februari 2007 aanvullende gegevens verstrekt.
Bij griffiersbrief van 23 februari 2007 heeft het College verweerder wederom verzocht aanvullende informatie te geven.
Bij brief van 28 februari 2007 heeft appellant gereageerd op hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht in zijn brief van 16 februari 2007.
Bij brief van 21 maart 2007 heeft verweerder de bij griffiersbrief van 23 februari 2007 gevraagde toelichting gegeven.
Bij brief van 7 april 2007 heeft appellant nadere opmerkingen gemaakt. In deze brief heeft hij meegedeeld geen nadere behandeling van zijn beroep ter zitting te wensen. Verweerder heeft bij brief van 19 april 2007 te kennen gegeven dat ook hij een nadere behandeling ter zitting niet noodzakelijk acht.
Het College heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover hier van belang:
“ Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in (…)
Artikel 101
Basisarealen
De areaalbetaling wordt vastgesteld per hectare en wordt naar regio gedifferentieerd.
De areaalbetaling wordt verleend voor een met akkerbouwgewassen ingezaaide oppervlakte of een overeenkomstig artikel 107 braakgelegde oppervlakte die niet groter is dan het totale aantal hectaren van het/de regionale basisareaal/ basisarealen zoals vastgesteld in bijlage VI van Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie, rekening houdend met de toepassing van Verordening (EG) nr. 1017/94.
(…)
Artikel 102
Overschrijding van basisarealen en maximum
1. Wanneer het totaal van de oppervlakten waarvoor op grond van de regeling voor akkerbouwgewassen een betaling wordt aangevraagd, inclusief de braaklegging krachtens die regeling ingeval van toepassing van artikel 71, groter is dan het basisareaal, wordt het subsidiabele areaal per producent proportioneel verlaagd voor alle op grond van dit hoofdstuk in de betrokken regio gedurende hetzelfde verkoopseizoen verleende betalingen.
2. (…)
Artikel 104
Basisbedrag
1. De areaalbetaling wordt berekend door het basisbedrag per ton te vermenigvuldigen met de in het regioplan voor de betrokken regio vastgestelde gemiddelde graanopbrengst.
2. De in lid 1 bedoelde berekening wordt gemaakt met behulp van de gemiddelde graanopbrengst. Wanneer maïs echter apart wordt behandeld, wordt de “opbrengst” gebruikt voor maïs en de “opbrengst van andere graansoorten dan maïs” voor graansoorten, oliehoudende zaden, lijnzaad en vezelvlas en –hennep.
3. Het basisbedrag voor akkerbouwgewassen en, in geval van toepassing van artikel 71, braaklegging wordt vastgesteld op 63,00 euro/t vanaf het verkoopseizoen 2005/2006.
Artikel 108
Subsidiabele grond
Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op de uiterste datum voor de indiening van de aanvragen om areaalsteun voor 2003 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was. (…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang als volgt:
“ Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1. (…)
2. “blijvend grasland”: grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen die gedurende tenminste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf werd opgenomen (…)
3. (…)
Artikel 15
Wijzigingen van de verzamelaanvragen
1. Na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag
mogen individuele percelen landbouwgrond die eventueel gepaard gaan
met de overeenkomstige toeslagrechten en die nog niet in de verzamelaanvraag
zijn aangegeven voor welke van de oppervlaktegebonden
steunregelingen ook, aan de verzamelaanvraag worden toegevoegd mits
de in de betrokken steunregelingen gestelde eisen in acht worden
genomen.
Voor individuele percelen landbouwgrond of toeslagrechten die reeds in de verzamelaanvraag zijn aangegeven, mogen onder dezelfde voorwaarden
wijzigingen met betrekking tot het grondgebruik of de steunregeling
worden aangebracht.
(…)
2. Onverminderd (…) worden overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel aangebrachte wijzigingen schriftelijk aan de bevoegde autoriteit meegedeeld uiterlijk op 31 mei van het betrokken kalenderjaar (…)
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. (…)
2. Bij indiening van een wijziging van een verzamelaanvraag na de
in artikel 15, lid 2, bepaalde uiterste datum wordt een verlaging met
1 % per werkdag toegepast op de bedragen die verband houden met het
werkelijke grondgebruik op de betrokken percelen landbouwgrond.
Wijzigingen van een verzamelaanvraag worden slechts aanvaard tot en
met de in lid 1, derde alinea, bedoelde uiterste datum voor te late
indiening van de verzamelaanvraag. Indien die datum evenwel niet
later is dan de in artikel 15, lid 2, bepaalde uiterste datum, worden
wijzigingen van een verzamelaanvraag niet langer aanvaard na die in
artikel 15, lid 2, bepaalde uiterste datum.
3. (…)
Artikel 22
Intrekking van steunaanvragen
1. Een steunaanvraag kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken. (…)
Indien de bevoegde autoriteit de landbouwer echter reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in de steunaanvraag of indien zij hem heeft geïnformeerd over haar voornemen een controle ter plaatse te verrichten en indien die controle ter plaatse vervolgens onregelmatigheden aan het licht brengt, is intrekking van de gedeelten van de steunaanvraag waarop die onregelmatigheden betrekking hebben, niet toegestaan.
2. (…)
Artikel 51
Kortingen en uitsluitingen bij een te hoge aangifte
1. Indien voor een gewasgroep de oppervlakte die is aangegeven met het oog op welke oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook met uitzondering van die voor zetmeelaardappelen, zaaizaad en tabak als bedoeld in artikel 93, respectievelijk artikel 99 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, groter is dan de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt de steun berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil indien dat verschil meer dan 3 % van de geconstateerde oppervlakte of dan twee hectare, maar niet meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte bedraagt.
Bedraagt het verschil meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte, dan wordt voor de betrokken gewasgroep geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend.
2. Indien ten aanzien van de totale geconstateerde oppervlakte
waarop de verzamelaanvraag betrekking heeft, met uitzondering van de
oppervlakten voor de steunregelingen voor zetmeelaardappelen en
zaaizaad als bedoeld in artikel 93, respectievelijk artikel 99 van
Verordening (EG) nr. 1782/2003, de aangegeven oppervlakte meer dan
30 % groter is dan de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5,
van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt voor
het betrokken kalenderjaar de steun waarop de landbouwer overeenkomstig
artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening in
het kader van de betrokken steunregelingen aanspraak zou kunnen
maken, geweigerd.
Bedraagt het verschil meer dan 50 %, dan wordt de landbouwer
nogmaals van steun uitgesloten voor een bedrag gelijk aan het bedrag
dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en
de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige
verordening geconstateerde oppervlakte. Dit bedrag wordt verrekend
met de steunbetalingen in het kader van welke dan ook van de in de
titels III en IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde steunregelingen waarop de landbouwer aanspraak kan maken op grond van de aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren volgende op het
kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld. Kan het bedrag met
die steunbetalingen niet volledig worden verrekend, dan komt het nog
uitstaande saldo te vervallen.
Artikel 71
Cumulatie van kortingen
1. Indien een geval van niet-naleving tevens een onregelmatigheid betekent en daardoor relevant is met het oog op de toepassing van kortingen of uitsluitingen overeenkomstig de hoofdstukken I en II van titel IV, geldt het volgende:
a) de kortingen of uitsluitingen overeenkomstig hoofdstuk I van titel IV worden toegepast ten aanzien van de betrokken steunregelingen;
b) de kortingen en uitsluitingen overeenkomstig hoofdstuk II van titel IV worden toegepast op het totale bedrag van de betalingen die moeten worden toegekend in het kader van de bedrijfstoeslagregeling en alle steunregelingen waarvoor geen onder a) bedoelde kortingen of uitsluitingen worden toegepast.
De in de eerste alinea bedoelde kortingen of uitsluitingen worden toegepast volgens de bij artikel 71 bis, lid 2, vastgestelde procedure.
2. Onder voorbehoud van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2988/95 van de Raad gelden de in de onderhavige verordening bepaalde kortingen en uitsluitingen onverminderd verdere sancties op grond van andere bepalingen van communautair of nationaal recht.
3. (…)
Artikel 71 bis
Toepassing van kortingen
1. Het bedrag van de betaling die aan een landbouwer moet worden toegekend in het kader van een in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 vermelde steunregeling, wordt door de lidstaten berekend op basis van de in de betrokken steunregeling vastgestelde voorwaarden, waarbij zo nodig rekening wordt gehouden met de overschrijding van het basisareaal, van het gegarandeerde maximumareaal of van het aantal dieren waarvoor de premies kunnen worden ontvangen.
2. Voor elke steunregeling worden zo nodig kortingen of uitsluitingen in verband met onregelmatigheden, de te late indiening van de aanvraag, het niet aangeven van percelen, overschrijding van de begrotingsmaxima, de modulatie, de financiële discipline en niet-inachtneming van de randvoorwaarden toegepast, zulks op de wijze en in de volgorde zoals hierna aangegeven:
a) de kortingen of uitsluitingen overeenkomstig hoofdstuk I van titel IV van de onderhavige verordening of, in voorkomend geval, die overeenkomstig artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1973/2004 worden toegepast ten aanzien van onregelmatigheden.
b) Het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van punt a) dient als basis voor de berekening van de kortingen die eventueel overeenkomstig de artikelen 21 en 21 bis van de onderhavige verordening moeten worden toegepast in geval van te late indiening van de aanvraag.
c) Het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van punt b) dient als basis voor de berekening van de kortingen die eventueel overeenkomstig artikel 14, lid 1 bis, van de onderhavige verordening moeten worden toegepast in geval van het niet aangeven van percelen landbouwgrond.
d) Wat de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 vermelde
steunregelingen betreft waarvoor overeenkomstig artikel 64, lid 2,
artikel 70, lid 2, artikel 71, lid 2, en artikel 143 ter, lid 7, van die
verordening een begrotingsmaximum is vastgesteld, telt de lidstaat
de uit de toepassing van de punten a), b) en c) voortvloeiende
bedragen bij elkaar op.
Voor elk van die steunregelingen wordt een coëfficiënt bepaald door het bedrag van het betrokken begrotingsmaximum te delen door de som van de in de eerste alinea bedoelde bedragen. indien de verkregen coëfficiënt hoger is dan 1, wordt een coëfficiënt toegepast die gelijk is aan 1.
Voor de berekening van de betaling die aan een individuele landbouwer moet worden toegekend op grond van een steunregeling waarvoor een begrotingsmaximum is vastgesteld, wordt het uit de toepassing van de punten a), b) en c) voortvloeiende bedrag vermenigvuldigd met de overeenkomstig de in de tweede alinea bepaalde coefficiënt.
e) Verlagingen in verband met de modulatie overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en, in voorkomend geval, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1655/2004 van de Commissie en de verlaging in verband met de financiële discipline overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 worden toegepast op het bedrag van de betaling dat voortvloeit uit de toepassing van de punten a), b), c) en d).
f) Het bedrag van de betaling dat voortvloeit uit de toepassing van punt e) dient als basis voor de berekening van de kortingen die eventueel overeenkomstig hoofdstuk ii van titel iv van de onderhavige verordening moeten worden toegepast wegens niet-inachtneming van de randvoorwaarden.”
Artikel 34 van de regeling luidt:
“1. De gemiddelde graanopbrengst en de gemiddelde opbrengst van maïs, bedoeld in artikel 104 van verordening 1782/2003 wordt voor productieregio I vastgesteld op 6660 kg per hectare voor maïs en 7080 kg per hectare voor de overige akkerbouwgewassen, en voor productieregio II op 6660 kg per hectare voor maïs en 4920 kg per hectare voor de overige akkerbouwgewassen.
2. (…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 6 mei 2005 heeft verweerder de verzamelaanvraag 2005 in het kader van de Regeling van appellant ontvangen. In deze
aanvraag heeft appellant onder meer te kennen gegeven in aanmerking te willen komen voor akkerbouwsteun. Appellant
heeft steun aangevraagd voor in totaal 9.00 ha maïs; daaronder het perceel 13 met een aangevraagde oppervlakte van
3.50 ha.
- Bij brief van 15 december 2005 heeft verweerder appellant meegedeeld dat hem bij controle gebleken is dat perceel 13 niet
voldoet aan de definitie akkerland. Appellant is de gelegenheid geboden hierop te reageren. Van deze mogelijkheid heeft
appellant geen gebruik gemaakt.
- Bij besluit van 23 maart 2006 heeft verweerder de aanvraag akkerbouwsubsidie afgewezen en appellant nogmaals
uitgesloten voor een bedrag van € 1468,53.
- Bij brief van 30 maart 2006 heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellant heeft niet bestreden dat perceel 13 niet voldoet aan de definitie akkerland. Het kan appellant niet baten dat hij, naar hij stelt door een vergissing van zijn bedrijfsvoorlichter, bij het invullen van de aanvraag, per abuis bij perceel 13 niet de code 999 (geen bijdrage) heeft ingevuld.
Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager om zijn aanvraag correct in te vullen. Eventuele fouten dienen voor zijn risico te komen.
Appellant heeft door het ondertekenen van het aanvraagformulier te kennen gegeven dat hij kennis heeft genomen van en instemt met de voorwaarden van de Regeling voor subsidietoekenning. Bovendien had hij aan de hand van een speciaal ontwikkeld computerprogramma kunnen nagaan of perceel 13 aan de voorwaarden voor steunverlening voldeed.
Slechts indien er sprake zou zijn van een kennelijke fout zou appellant de bijdragecode bij perceel 13 alsnog hebben kunnen wijzigen. Daarvan is echter geen sprake, nu verweerder aan de aanvraag niet kon zien dat appellant eigenlijk beoogde voor perceel 13 geen subsidie aan te vragen.
Verweerder is gehouden toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 51, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004. Hij heeft niet de vrijheid om van deze bepaling af te wijken. Daarom is appellant niet alleen geen subsidie verleend, maar is hem ook nog eens een uitsluiting opgelegd, omdat het verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte, uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte, meer dan
50 % bedraagt.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van zijn beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Appellant heeft verweerders brief van 15 december 2005 nooit ontvangen, zodat hem nooit de gelegenheid is geboden de gemaakte fout te herstellen.
Appellant heeft per abuis een verkeerde bijdragecode ingevuld. Als hij twee fouten zou hebben gemaakt, zou sprake zijn geweest van een kennelijke fout en had hij gewoon zijn steun gekregen.
Ten onrechte heeft verweerder nagelaten hem te waarschuwen dat hij een niet steunwaardig perceel voor subsidie had opgegeven. Nu dat niet is gebeurd, is het opleggen van een korting en een uitsluiting onredelijk en disproportioneel. Appellant acht het ook onjuist dat bij een kleine onderneming een fout met een oppervlakte van 3.50 ha tot een zwaardere sanctie kan leiden dan bij een grotere onderneming. Juist kleine ondernemingen moeten ontzien worden. Iedereen maakt wel eens een fout. Er is in dit geval geen sprake van opzettelijke misleiding.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellant erkent dat het door hem bijgehuurde perceel 13 in de referentiejaren 1998 tot 2003 als grasland in gebruik is geweest. Niet in geschil is daarom dat perceel 13 niet als subsidiabele grond in de zin van artikel 108 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kan gelden.
5.2 Appellant meent dat hem ten onrechte niet de gelegenheid is geboden de gemaakte fout bij het invullen van de bijdragecode achter perceel 13 te herstellen.
Ingevolge artikel 15 van Verordening (EG) nr. 796/2004 konden in een aanvraag wijzigingen konden worden aangebracht tot 31 mei 2005. Vervolgens opent artikel 21 van deze verordening nog de mogelijkheid tot wijziging, onder toepassing van een korting van 1% per werkdag, tot in dit geval 13 juni 2005. Tenslotte kan een aanvraag ingevolge artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 te allen tijde worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout, die door de bevoegde autoriteiten wordt erkend.
Ingevolge artikel 22 van Verordening (EG) nr. 796/2004 kunnen aanvragen voorts te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken. Intrekking is echter niet meer mogelijk als de landbouwer reeds in kennis is gesteld van onregelmatigheden in de aanvraag.
In dit geval is appellant bij verweerders brief van 15 december 2005 meegedeeld dat perceel 13 niet aan de definitie akkerland voldoet, terwijl het wel voor subsidie is opgegeven.
Appellant stelt deze brief nooit te hebben ontvangen. Gelet op het aangehaalde artikel 22 had hij op dat moment perceel 13 niet meer uit de aanvraag kunnen terugtrekken.
Wijziging van de aanvraag zou slechts mogelijk zijn geweest indien sprake was van een kennelijke fout in de aanvraag.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie. Het College heeft in vaste jurisprudentie uitgesproken dit aanvaardbaar te achten.
Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen.
Daarvan is in dit geval geen sprake.
5.3 Voorzover appellant heeft willen betogen dat verweerder bij raadpleging van zijn eigen website, met behulp waarvan aanvragers van subsidie kunnen nagaan of een door hen voor subsidie op te geven perceel voldoet aan de definitie akkerland, direct had kunnen zien dat appellant een niet steunwaardig perceel had opgegeven voor subsidie, overweegt het College dat het geen grondslag kan aanwijzen op grond waarvan verweerder verplicht is een aanvraag na binnenkomst op mogelijke fouten als hier aan de orde te controleren en de aanvrager eventueel te waarschuwen, dat hij mogelijk een vergissing heeft gemaakt.
Daarenboven heeft verweerder uiteengezet dat de website onjuiste en onvolledige gegevens kan bevatten. Het is mogelijk dat een aanvrager bewust een perceel voor subsidie opgeeft, dat volgens de website niet steunwaardig zou zijn, maar waarvan hij weet dat het wel subsidiewaardig is. Verweerder kon dus niet met zekerheid vaststellen dat appellant niet de bedoeling kon hebben gehad perceel 13 voor subsidie op te geven.
5.4 Nu perceel 13 in de referentiejaren grasland is geweest, is het op goede gronden als niet geconstateerd aangemerkt en was verweerder gehouden toepassing te geven aan artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Dat betekent dat op de aanvraag geen subsidie kon worden toegekend en dat appellant een uitsluiting diende te worden opgelegd.
5.4.1 Appellant heeft aangevoerd dat de toegepaste sanctie onevenredig zwaar is.
Het College overweegt dienaangaande dat verweerder de sanctie heeft willen toepassen, die voorgeschreven is in artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Voor een dergelijke sanctie geldt dat het College deze, gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, die betrekking heeft op analoge bepalingen uit eerdere verordeningen betreffende akkerbouwsteun, niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel kan achten, omdat dergelijke bepalingen voorzien in een naar de ernst van de geconstateerde onregelmatigheid gedifferentieerd sanctiestelsel (zie in dit verband het arrest van 17 juli 1997, zaak C-354/95, National Farmers Union, Jur. 1997, I 04559).
Derhalve spitst de toetsing zich toe op de vraag of de sanctie conform het bepaalde in artikel 51 is opgelegd.
5.4.2 Vaststaat dat voor een oppervlakte van 9.00 ha akkerbouwsteun voor maïs is aangevraagd en dat de geconstateerde, aan alle voorwaarden voldoende, oppervlakte maïs 5.50 ha bedraagt. Derhalve is er een verschil van 3.50 ha, hetgeen 63,64 % van de geconstateerde oppervlakte is. Daarom moest de steun voor het betrokken kalenderjaar ingevolge artikel 51, tweede lid, eerste volzin, geweigerd worden.
Verweerder heeft op dit punt dus in overeenstemming met de geldende regeling besloten.
5.4.3 Ingevolge de tweede volzin van genoemd artikellid was verweerder verplicht appellant nogmaals van steun uit te sluiten voor een bedrag, gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat het in casu dus moet gaan om het bedrag dat overeenstemt met 3.5 ha.
Verweerder heeft dat bedrag vervolgens aldus berekend, dat hij het aantal hectaren heeft vermenigvuldigd met de areaalbetaling. De areaalbetaling is het in artikel 101 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde bedrag dat berekend wordt op de wijze als bedoeld in artikel 104 van deze Verordening. Het bedraagt, naar in artikel 34 van de Regeling GLB-inkomenssteun is neergelegd, voor maïs in Nederland voor het jaar 2005
€ 419,58.
Het College is ambtshalve nagegaan in hoeverre deze berekeningswijze van het uitsluitingsbedrag juist is, nu verweerder daarbij niet heeft betrokken dat in Nederland in 2005 het basisareaal maïs werd overschreden. Ingevolge artikel 102 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 diende daarom het subsidiabel areaal per producent proportioneel verlaagd te worden met 17.32%.
Het uitsluitingsbedrag dient ingevolge artikel 51, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 berekend te worden op basis van het verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte. Dit artikel vermeldt niet dat op dit verschil eventuele kortingen als de zogenoemde maïskorting in mindering moeten worden gebracht en evenmin bevat het enige aanwijzing dat bij de hoogte van de areaalbetaling per hectare ingevolge artikel 34 van de Regeling in dit geval rekening dient te worden gehouden met de maïskorting van
17,32 %. Ook het bij Verordening (EG) nr. 1954/2005 van 29 november 2005 in Verordening (EG) nr. 796/2004 opgenomen artikel 71 bis, waarin voorschriften staan voor de volgorde waarin kortingen dienen te worden toegepast, bevat geen aanwijzing dat bij de berekening van het uitsluitingsbedrag de maïskorting dient te worden toegepast.
Verweerder is derhalve bij de berekening van het uitsluitingsbedrag niet ten onrechte uitgegaan van het bruto bedrag dat 3.5 ha maïs aan subsidie zou hebben opgeleverd.
5.6 Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. E.J.M. Heijs en mr. F. Stuurop in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas