ECLI:NL:CBB:2007:BB6155

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/938
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Minister van Landbouw inzake GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat betrekking heeft op de toekenning van toeslagrechten in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Het beroep is ingediend op 27 december 2006, na een eerdere beslissing van de Minister op 16 november 2006, waarin het bezwaar van appellant tegen een eerdere beslissing van 5 september 2006 werd afgewezen. Appellant betwistte de vaststelling van zijn referentiegegevens voor de toeslagrechten, specifiek met betrekking tot perceel 4, dat hij abusievelijk met de bijdragecode 999 had opgegeven in plaats van de juiste code. Dit leidde tot een misgelopen steun voor het jaar 2002.

Tijdens de zitting op 9 augustus 2007 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de Minister ten onrechte zijn verzoek om de foutieve opgave te corrigeren had afgewezen. De Minister stelde dat de regelgeving, met name Verordening (EG) nr. 1782/2003, dwingendrechtelijk voorschrijft welke gegevens in aanmerking komen voor de berekening van het referentiebedrag. Het College heeft vastgesteld dat de Minister de juiste procedure heeft gevolgd en dat de door appellant aangevoerde argumenten niet voldoende waren om de beslissing te herzien.

Het College heeft geoordeeld dat de Minister terecht de 3.3 ha van perceel 4 buiten beschouwing heeft gelaten bij de berekening van het referentiebedrag, omdat appellant dit perceel niet voor akkerbouwsteun heeft opgegeven. De beslissing van de Minister om het beroep ongegrond te verklaren is daarmee bevestigd. Het College heeft geen aanleiding gezien om de Minister te veroordelen in de proceskosten.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 06/938 4 oktober 2007
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. C.E.B. Haazen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 21 december 2006, bij het College binnengekomen op 27 december 2006, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 16 november 2006.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 5 september 2006, waarbij verweerder de door appellant in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) aangevraagde toeslagrechten heeft vastgesteld.
Bij brief van 15 maart 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 9 augustus 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover hier van belang:
" Artikel 33
Subsidiabiliteit
1. De landbouwers kunnen gebruik maken van de bedrijfstoeslagregeling indien:
a) zij op grond van ten minste één van de in bijlage VI bedoelde steunregelingen een betaling hebben ontvangen in de in artikel 38 vastgestelde referentieperiode, of, (…)
Artikel 37
Berekening van het referentiebedrag
1. Het referentiebedrag is het gemiddelde over drie jaar van het totaalbedrag aan toeslagen dat aan een landbouwer voor elk kalenderjaar van de in artikel 38 vastgestelde referentieperiode is verleend op grond van de in bijlage VI genoemde steunregelingen, berekend en aangepast overeenkomstig bijlage VII. (…)
Artikel 38
Referentieperiode
De referentieperiode omvat de kalenderjaren 2000, 2001 en 2002. "
Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover hier van belang:
" Artikel 3 bis
Geconstateerde hectaren en dieren
Onverminderd de toepassing van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 1782/2003, is het voor de vaststelling van het in artikel 37, lid 1, van die verordening bedoelde referentiebedrag in aanmerking te nemen aantal hectaren of dieren waarvoor in de referentieperiode een rechtstreekse betaling is of had moeten worden toegekend, het aantal geconstateerde hectaren of dieren in de zin van artikel 2, onder r) en s), van Verordening (EG) nr. 2419/2001 voor elke van de in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 vermelde rechtstreekse betalingen. "
Artikel 2, sub r van Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen luidt als volgt:
" Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a. (…)
r. “geconstateerde oppervlakte”: de oppervlakte waarvoor aan alle steuntoekenningsvoorwaarden in het kader van de betrokken steunregeling is voldaan.
(…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Na controle van het hem toegezonden formulier “Inventarisatie Bedrijfsgegevens toeslagrechten” heeft appellant verweerder bij brief van 9 maart 2005 meegedeeld dat zijn referentiegegevens voor het jaar 2002 onjuist staan geregistreerd. Appellant heeft bij de aanvraag akkerbouwsteun 2002 op het aanvraagformulier achter het perceel met volgnummer 4 ter grootte van 3.3 ha abusievelijk bijdrage code 999 (geen bijdrage) vermeld in plaats van 840. Appellant heeft verweerder verzocht deze fout in de aanvraag 2002 te herstellen en de waarde van de in 2006 toegekende toeslagrechten daarmee te verhogen.
- Bij brief van 5 december 2005 heeft verweerder geantwoord dat hij de door appellant gewenste aanpassing van zijn referentiegegevens niet zal uitvoeren.
- Bij besluit van 5 september 2006 heeft verweerder appellant naar aanleiding van zijn aanvraag 2006 31,91 gewone toeslagrechten toegekend. Daarbij is hij uitgegaan van de volgende referentiegegevens: In de productgroep granen regio 1 is uitgegaan van 20.17 ha, 25.16 ha en 23.14 ha over respectievelijk de jaren 2000, 2001 en 2002. Voor de productgroep braak regio 1 is voor deze jaren uitgegaan van 2.75 ha, respectievelijk 2.9 ha en 3.47 ha.
- Bij brief van 9 oktober 2006, door verweerder ontvangen op 13 oktober 2006, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 10 november 2006 telefonisch gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellant heeft in zijn aanvraag oppervlakten 2002 het perceel 4 met zomertarwe van 3.3 ha. opgegeven met de bijdragecode 999. Bij de beoordeling van de steunaanvraag 2002 heeft verweerder dit perceel derhalve buiten beschouwing gelaten en is voor de teelt geen landbouwsteun toegekend. Daarmee behoort deze oppervlakte niet tot de geconstateerde oppervlakte 2002 die meeteelt voor het referentiebedrag aan de hand waarvan de toeslagrechten worden berekend.
Dat appellant in zijn brief van 9 maart 2005 aangegeven heeft dat hij destijds voor perceel 4 per abuis geen akkerbouwsteun heeft aangevraagd kan er niet toe leiden dat de definitief geworden beslissing op de aanvraag 2002 alsnog wordt aangepast. Daarmee kan dus ook niet worden voldaan aan de wens van appellant om perceel 4 alsnog als geconstateerd aan te merken. Verweerder heeft in het referentiebedrag voor 2002 terecht de 3.3 ha van perceel 4 niet meegenomen.
In het verweerschrift heeft verweerder hieraan toegevoegd dat artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, in samenhang met artikel 3bis van Verordening (EG) nr. 795/2004 dwingendrechtelijk en uitputtend voorschrijft welke referentiegegevens in aanmerking komen bij de berekening van het referentiebedrag. Het referentiebedrag is het gemiddelde over drie jaar van het totaalbedrag aan toeslagen dat aan een landbouwer op grond van de in Bijlage VI van de in Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde steunregelingen is verleend. Voor toepassing van de door appellant gevraagde afwijking, door rekening te houden met een gewasperceel waarvoor geen steun is verleend, bieden deze bepalingen geen ruimte.
4. Het standpunt van appellant
Appellant stelt dat hij in 2002 een vergissing heeft begaan door perceel 4, dat volledig voldeed aan de voorwaarden voor steunverlening, met de bijdragecode 999 op te geven, waardoor hij akkerbouwsteun voor dit perceel is misgelopen. Verweerder heeft zijn verzoek, om van zijn aanvraag 2002 alsnog perceel 4 als geconstateerd aan te merken,
ten onrechte niet toegewezen.
Door de weigering van verweerder om een eenmalige vergissing te herstellen is appellant in 2002 steun misgelopen en nu ondervindt hij van dezelfde vergissing in het kader van de Regeling wederom nadelige gevolgen. Hij acht dit onredelijk, temeer nu verweerder kennelijk wel het recht toekomt om verkeerde opgaven in steunaanvragen met terugwerkende kracht ongedaan te maken en besluiten te herzien.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 In geschil is of verweerder bij de toekenning van toeslagrechten en de berekening van het referentiebedrag voor het jaar 2006 wat betreft het jaar 2002 van de juiste gegevens is uitgegaan.
De door appellant aangevraagde toeslagrechten dienen te worden berekend op basis van het referentiebedrag dat ingevolge de artikelen 37 en 38 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 gelijk is aan het gemiddeld bedrag aan toeslagen dat aan appellant over de jaren 2000, 2001 en 2002 is toegekend op grond van de in bijlage IV van deze Verordening genoemde steunregelingen. Voor appellant gaat het om de aan hem over deze referentiejaren toegekende akkerbouwsteun ingevolge de toenmalige Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen.
Niet in geschil is dat in het jaar 2002 23.14 ha in de gewasgroep overige granen voor steun in aanmerking kwam. Door van dit gegeven uit te gaan bij de berekening van de toeslagrechten heeft verweerder toepassing gegeven aan het bepaalde in genoemde artikelen 37 en 38 van Verordening (EG) nr. 1782/2003.
Appellant is van mening dat in zijn geval in 2002 perceel 4 voor 3.3 ha daarenboven als geconstateerd moet worden aangemerkt. Het College is van oordeel dat van dit perceel, dat appellant in 2002 niet voor akkerbouwsteun heeft opgegeven, niet is komen vast te staan dat aan de steuntoekenningsvoorwaarden is voldaan. Immers, niet in geschil is dat voor de teelt op perceel 4 bij de inmiddels onherroepelijke beslissing op de aanvraag 2002 geen steun is toegekend. Mitsdien heeft verweerder deze extra 3.3 ha op grond van artikel 3bis van Verordening nr. 795/2004, in samenhang met artikel 2, sub r, van Verordening (EG) nr. 2419/2001, terecht bij de berekening van het referentiebedrag buiten beschouwing gelaten.
Daaraan doet niet af dat appellant, naar hij stelt, zich pas later heeft gerealiseerd dat hij een fout heeft gemaakt bij het invullen van de aanvraag 2002 en hij daarvan nogmaals nadeel ondervindt bij de vaststelling van zijn toeslagrechten in 2006. Uit het in Verordening (EG) nr. 1782/2003 neergelegde systeem van de berekening van toeslagrechten volgt immers dat doorslaggevend is het bedrag aan steun dat een landbouwer in de drie referentiejaren heeft ontvangen. Niet gezegd kan worden dat dit systeem als onredelijk moet worden aangemerkt, te minder omdat op basis van artikel 40 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 uitzonderingen mogelijk zijn. Nu niet gesteld of gebleken is dat er grond is voor het maken van een uitzondering voor appellant in bovenbedoelde zin, was verweerder gehouden het referentiebedrag met toepassing van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 te berekenen. Verweerder komt geen beleidsvrijheid toe om hiervan af te wijken.
Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan appellant evenmin baten. De situatie dat iemand ten onrechte aanspraak op subsidie heeft gemaakt is niet gelijk aan die waarin iemand meent dat zijn subsidieaanspraken ten onrechte niet zijn gehonoreerd.
5.2 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2007.
w.g. F. Stuurop w.g. C.M. Leliveld