ECLI:NL:CBB:2007:BB6144

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/775
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten in horecagelegenheid

In deze zaak heeft appellante, A, h.o.d.n. Eetcafé B, beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van Oldenzaal, waarbij een vergunning op grond van de Wet op de Kansspelen werd geweigerd voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in haar horecagelegenheid. De procedure begon met een aanvraag op 13 maart 2006, gevolgd door een weigering van de vergunning op 9 mei 2006, en een last onder dwangsom vanwege het zonder vergunning aanwezig hebben van de automaten. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de burgemeester. De zaak kwam voor het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waar het onderzoek ter zitting plaatsvond op 11 juli 2007. Appellante was niet verschenen, maar de burgemeester was vertegenwoordigd.

De kern van het geschil was of de inrichting van appellante als hoogdrempelig of laagdrempelig kon worden aangemerkt. Appellante stelde dat haar inrichting hoogdrempelig was, omdat het café- en restaurantbezoek op zichzelf stond en er geen andere activiteiten plaatsvonden. Het College oordeelde echter dat de inrichting niet als hoogdrempelig kon worden gekwalificeerd, omdat er diverse etenswaren werden aangeboden die een zelfstandige stroom van bezoekers trokken. Bovendien was de inrichting niet als restaurant aan te merken, omdat de menukaart voornamelijk uit afzonderlijke gerechten bestond.

Het College concludeerde dat de burgemeester terecht de inrichting als laagdrempelig had aangemerkt en dat de last onder dwangsom rechtmatig was opgelegd. De beroepsgrond van appellante dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, werd verworpen. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 06/775 18 juli 2007
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak in de zaak van:
A, h.o.d.n. Eetcafé B, te C, appellante,
gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer,
tegen
de burgemeester van Oldenzaal, verweerder,
gemachtigde: H.A.M.Vaneker, werkzaam bij de gemeente Oldenzaal.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 17 oktober 2006, bij het College binnengekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 8 september 2006.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen de weigering een vergunning op grond van de Wet op de Kansspelen (hierna: de Wet) te verlenen voor twee kansspelautomaten en tegen de oplegging van een last onder dwangsom.
Bij brieven van 17 en 30 november 2006 heeft appellante de gronden van haar beroep ingediend.
Op 27 december 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 21 en 26 juni 2007 heeft verweerder nadere stukken in het geding gebracht.
Op 11 juli 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellante is, zoals bericht bij brief van 6 juli 2007, niet verschenen. Verweerder is verschenen, vertegenwoordigd door H.A.M. Vaneker, bijgestaan door P.G.M. Nolten.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet is onder meer bepaald:
" Artikel 30
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:
1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en
2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.
e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.
Artikel 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
(…)
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
(…)
Artikel 30c
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:
a. in een laagdrempelige inrichting;
b. in een hoogdrempelige inrichting;
(…)
2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:
a. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;
b. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend, op twee wordt bepaald.
(…).
Artikel 30e
1. De vergunning wordt geweigerd indien:
a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde. (…)."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante exploiteert een horecabedrijf onder de naam Eetcafé B aan de D te C.
- Op 13 maart 2006 heeft appellante een vergunning aangevraagd voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in haar inrichting.
- Bij brief van 24 maart 2006 heeft verweerder aangegeven voornemens te zijn appellante de gevraagde aanwezigheidsvergunning te weigeren en haar een last onder dwangsom op te leggen vanwege het zonder vergunning in haar inrichting aanwezig hebben van twee kansspelautomaten.
- Bij brief van 18 april 2006 heeft appellante haar zienswijze naar voren gebracht.
- Bij besluit van 9 mei 2006 heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd en appellante een last onder dwangsom opgelegd, inhoudend dat appellante na het verstrijken van de begunstigingstermijn, welke is vastgesteld op zes weken, bij elke geconstateerde overtreding van het in artikel 30b, eerste lid, van de Wet gegeven verbod, een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,-- per week tot een maximum van € 10.000,--.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 31 mei 2006 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Verweerder heeft het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en de weigering van een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten in de inrichting van verzoekster gehandhaafd. Tevens heeft verweerder de in het besluit van 9 mei 2006 vervatte last onder dwangsom gehandhaafd. De begunstigingstermijn van zes weken wordt gerekend vanaf de inwerkingtreding van het besluit op bezwaar.
Aan het bestreden besluit is, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Appellantes inrichting is, gelet op de diverse etenswaren die worden verstrekt en de ter zake geldende wetgeving en jurisprudentie, niet als café en evenmin als restaurant aan te merken. Om die reden is er geen sprake van een hoogdrempelige, maar van een laagdrempelige inrichting.
Er is voorts geen grond om ten aanzien van de opgelegde last onder dwangsom een ander standpunt in te nemen.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Al verscheidene jaren heeft verweerder een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten afgegeven. De inrichting is voor wat betreft de situering en de indeling niet veranderd.
Appellantes inrichting is te kwalificeren als hoogdrempelig. Het café- en restaurantbezoek staat op zichzelf en er vinden geen andere activiteiten plaats waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. In het gemiddelde café in Nederland worden belegde broodjes en tosti’s etc. verkocht zoals in appellantes inrichting. De in appellantes inrichting aangeboden artikelen maken niet dat de inrichting als laagdrempelig dient te worden aangemerkt. Hetgeen door appellante in de inrichting wordt verkocht, is overigens ondergeschikt aan de exploitatie van het café. Blijkens de menukaart serveert appellante verschillende driecomponentenmaaltijden die in de kern bestaan uit vlees- of mixedgrillgerechten. Deze worden aangeboden met patates frites of gebakken aardappelen of rijst met verscheidene groentes. Tevens worden als voor- of bijgerecht soepen en salades geserveerd of pizza’s als hoofdgerecht.
Het besluit op bezwaar is onvoldoende gemotiveerd, nu daarin wordt verwezen naar het primaire besluit en andere brieven die geen deel uitmaken van het besluit op het bezwaar en tevens bepaalde bezwaren voor kennisgeving worden aangenomen. Dit is in strijd met de bedoelingen van de wetgever.
Het wijzigen van een jarenlange bestaande situatie heeft consequenties voor appellante. Een deel van het inkomen wordt immers bepaald door opbrengsten uit de automaten. Er dient dan ook bij gerede twijfel een belangenafweging plaats te vinden. Appellante is bereid om in overleg met verweerder tot een zodanige oplossing te komen dat de hoogdrempeligheid aanwezig en gewaarborgd is. Verweerder is echter elke vorm van overleg met appellante uit de weg gegaan.
Het is in strijd met de wet om in de beschikking waarbij de aanvraag wordt afgewezen, tevens te komen tot een dwangsomoplegging.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verweerder appellantes inrichting terecht als laagdrempelige inrichting heeft aangemerkt. Appellante is van mening dat haar inrichting hoogdrempelig is.
Wil een inrichting als een hoogdrempelige inrichting in de zin van artikel 30, aanhef en onder d, van de Wet kunnen worden aangemerkt, dan is onder meer vereist dat het café- en restaurantbezoek op zichzelf staat en in de inrichting geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden gehecht.
Blijkens de memorie van toelichting wordt met dit vereiste aangegeven dat enkel in cafés en restaurants kansspelautomaten mogen worden opgesteld. Een café is een inrichting, die door het publiek in de eerste plaats wordt bezocht voor het nuttigen van alcoholhoudende drank. Een restaurant is een inrichting waar driecomponentenmaaltijden worden geserveerd en die op verstrekking van deze maaltijden, en niet van merendeels afzonderlijke gerechten, is gericht. Indien in een café of restaurant nog andere activiteiten plaatsvinden, waaraan zelfstandige betekenis kan worden toegekend, dan wordt de inrichting alsnog als laagdrempelige inrichting gekwalificeerd. Zelfstandige betekenis houdt in dat de activiteit niet uitsluitend ter ondersteuning van het cafébezoek dient en een zelfstandige stroom van bezoekers trekt (TK 1997–1998, 25 727, nr. 3, p. 22). Het College is van oordeel dat de inrichting van appellante ten tijde van het bestreden besluit niet als café kon worden aangemerkt. De mogelijkheid om in de inrichting van appellante diverse etenswaren te nuttigen, diende immers niet uitsluitend ter ondersteuning van het cafébezoek en trok een zelfstandige stroom van bezoekers.
Het College is voorts van oordeel dat de inrichting van appellante ten tijde van het bestreden besluit evenmin als restaurant kon worden aangemerkt. Op de menukaart staan weliswaar enkele driecomponentenmaaltijden, maar merendeels afzonderlijke gerechten, zoals broodjes, tosti’s, salades en diverse pizza’s. Nu appellantes inrichting op het verstrekken van merendeels afzonderlijke gerechten was gericht, was geen sprake van een restaurant in vorenbedoelde zin. Met betrekking tot de stelling dat aan appellante al verscheidene jaren een vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in haar inrichting is verleend, overweegt het College dat vaststaat dat een dergelijke vergunning vanaf het jaar 2004 niet meer aan appellante is verleend. Daar een vergunning steeds voor een periode van één jaar wordt verleend, dient ieder jaar te worden beoordeeld of op grond van de Wet de aanvraag kan worden ingewilligd.
Het vorenstaande brengt mede dat de inrichting door verweerder terecht als laagdrempelig is aangemerkt.
5.2 Aangezien appellante in strijd met de Wet twee kansspelautomaten in haar inrichting had staan, was verweerder bevoegd aan appellante een last onder dwangsom op te leggen, teneinde de verwijdering van de automaten te bewerkstelligen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van deze bevoegdheid gebruik te maken, is het College niet gebleken. Verweerder heeft appellante reeds bij brief van 11 februari 2004 ervan op de hoogte gesteld dat de automaten moesten worden verwijderd. Dat de aanwezigheid van twee kansspelautomaten voor appellante uit financieel oogpunt van belang is, kan er niet toe leiden dat het haar zou moeten worden toegestaan om in strijd met de Wet deze kansspelautomaten in haar inrichting aanwezig te hebben.
5.3 Het College overweegt voorts dat niet is gebleken van strijd met enige wettelijke bepaling door in het besluit waarin op de aanvraag wordt beslist, tevens een last onder dwangsom op te leggen.
5.4 Appellantes stelling dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat daarin wordt verwezen naar stukken die niet bij dat besluit zijn gevoegd, kan niet worden onderschreven. De in het bestreden besluit genoemde stukken waren appellante bekend. Ook overigens is voldoende duidelijk op welke gronden het bestreden besluit berust.
5.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2007.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. E. van Kerkhoven