5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verweerder appellantes inrichting terecht als laagdrempelige inrichting heeft aangemerkt. Appellante is van mening dat haar inrichting hoogdrempelig is.
Wil een inrichting als een hoogdrempelige inrichting in de zin van artikel 30, aanhef en onder d, van de Wet kunnen worden aangemerkt, dan is onder meer vereist dat het café- en restaurantbezoek op zichzelf staat en in de inrichting geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden gehecht.
Blijkens de memorie van toelichting wordt met dit vereiste aangegeven dat enkel in cafés en restaurants kansspelautomaten mogen worden opgesteld. Een café is een inrichting, die door het publiek in de eerste plaats wordt bezocht voor het nuttigen van alcoholhoudende drank. Een restaurant is een inrichting waar driecomponentenmaaltijden worden geserveerd en die op verstrekking van deze maaltijden, en niet van merendeels afzonderlijke gerechten, is gericht. Indien in een café of restaurant nog andere activiteiten plaatsvinden, waaraan zelfstandige betekenis kan worden toegekend, dan wordt de inrichting alsnog als laagdrempelige inrichting gekwalificeerd. Zelfstandige betekenis houdt in dat de activiteit niet uitsluitend ter ondersteuning van het cafébezoek dient en een zelfstandige stroom van bezoekers trekt (TK 1997–1998, 25 727, nr. 3, p. 22). Het College is van oordeel dat de inrichting van appellante ten tijde van het bestreden besluit niet als café kon worden aangemerkt. De mogelijkheid om in de inrichting van appellante diverse etenswaren te nuttigen, diende immers niet uitsluitend ter ondersteuning van het cafébezoek en trok een zelfstandige stroom van bezoekers.
Het College is voorts van oordeel dat de inrichting van appellante ten tijde van het bestreden besluit evenmin als restaurant kon worden aangemerkt. Op de menukaart staan weliswaar enkele driecomponentenmaaltijden, maar merendeels afzonderlijke gerechten, zoals broodjes, tosti’s, salades en diverse pizza’s. Nu appellantes inrichting op het verstrekken van merendeels afzonderlijke gerechten was gericht, was geen sprake van een restaurant in vorenbedoelde zin. Met betrekking tot de stelling dat aan appellante al verscheidene jaren een vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in haar inrichting is verleend, overweegt het College dat vaststaat dat een dergelijke vergunning vanaf het jaar 2004 niet meer aan appellante is verleend. Daar een vergunning steeds voor een periode van één jaar wordt verleend, dient ieder jaar te worden beoordeeld of op grond van de Wet de aanvraag kan worden ingewilligd.
Het vorenstaande brengt mede dat de inrichting door verweerder terecht als laagdrempelig is aangemerkt.
5.2 Aangezien appellante in strijd met de Wet twee kansspelautomaten in haar inrichting had staan, was verweerder bevoegd aan appellante een last onder dwangsom op te leggen, teneinde de verwijdering van de automaten te bewerkstelligen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van deze bevoegdheid gebruik te maken, is het College niet gebleken. Verweerder heeft appellante reeds bij brief van 11 februari 2004 ervan op de hoogte gesteld dat de automaten moesten worden verwijderd. Dat de aanwezigheid van twee kansspelautomaten voor appellante uit financieel oogpunt van belang is, kan er niet toe leiden dat het haar zou moeten worden toegestaan om in strijd met de Wet deze kansspelautomaten in haar inrichting aanwezig te hebben.
5.3 Het College overweegt voorts dat niet is gebleken van strijd met enige wettelijke bepaling door in het besluit waarin op de aanvraag wordt beslist, tevens een last onder dwangsom op te leggen.
5.4 Appellantes stelling dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat daarin wordt verwezen naar stukken die niet bij dat besluit zijn gevoegd, kan niet worden onderschreven. De in het bestreden besluit genoemde stukken waren appellante bekend. Ook overigens is voldoende duidelijk op welke gronden het bestreden besluit berust.
5.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.