5. De beoordeling van het hoger beroep
5.1 Als beschrijving van de ligging van het perceel waarop de aantasting met Phytophthora is aangetroffen, is in de gele kaart van 25 juli 2005 en in de eerste rode kaart van 2 augustus 2005 vermeld "F". In de tweede rode kaart van 9 augustus 2005 is als beschrijving vermeld "gedeelte links van F". Aldus is de ligging van de aantasting in de gele kaart en de twee rode kaarten in grote lijnen aangeduid. Uit de aanduiding en de overige stukken in het dossier leidt het College af dat de aantasting met Phytophthora voorkwam in het perceel met kadastraal nummer 6343.
Appellante heeft naar voren gebracht dat zij perceel 6343 administratief en in het veld had onderverdeeld in verschillende deelpercelen. Deze onderverdeling blijkt ook uit een 'Bevestiging van de aangifte voor de veldkeuring van aardappelen in 2005' en een 'Keuringsverslag Veldkeuring pootaardappelen', beide afkomstig van de NAK. Volgens deze stukken had appellante perceel 6343 onderverdeeld in zeven deelpercelen. Voor vier deelpercelen heeft de NAK op 3 augustus 2005 een laatste keuring uitgevoerd, en is de loofvernietiging gecontroleerd op 5 augustus 2005. Voor de drie andere deelpercelen heeft de laatste keuring door de NAK pas op 16 september 2005 plaatsgehad.
5.2 Appellante heeft erkend dat op 2 augustus 2005 sprake was van een overtreding van artikel 4 van de Verordening. Zij wist sinds in ieder geval 16 juli 2005 (zo blijkt uit het beroepschrift) van de strafbare aantasting en kon deze uiteindelijk slechts bestrijden door het loof dood te spuiten. Met het doodspuiten heeft zij gewacht totdat de NAK op 3 augustus 2005 daarvoor toestemming had gegeven. Naar het oordeel van het College heeft appellante daarmee bewust de overtreding van artikel 4 Verordening voort laten duren, terwijl niet gebleken is dat bijzondere omstandigheden tot deze handelwijze noopten. Het College is van oordeel dat de overtreding door appellante van artikel 4 van de Verordening op 2 augustus 2005 is komen vast te staan en aan appellante toegerekend moet worden. Het beroep dient in zoverre ongegrond te worden verklaard.
5.3 Wat de door het tuchtgerecht vastgestelde overtreding op 9 augustus 2005 betreft, overweegt het College het volgende.
Zoals hierboven is vermeld, kan uit het keuringsverslag van de NAK worden afgeleid dat appellante tussen 3 en 5 augustus 2005 het aardappelloof op vier deelpercelen heeft doodgespoten. Het College stelt met appellante vast dat het daarom niet aannemelijk is dat de tweede rode kaart van 9 augustus 2005 betrekking heeft op deze vier deelpercelen. Echter, de tweede rode kaart en de schriftelijke verklaring waarmee de voorzitter van het Hoofdproductschap Akkerbouw de zaak bij het tuchtgerecht aanhangig heeft gemaakt, bevatten een beschrijving van het aangetaste perceel in termen met eenzelfde algemene strekking als de termen waarmee de aangetaste percelen in de gele respectievelijk rode kaart van 25 juli 2005 en 2 augustus 2005 zijn aangeduid.
Deze omstandigheid heeft het tuchtgerecht er ten onrechte niet van weerhouden om ook aan de boete ten grondslag te leggen de overtreding op 9 augustus 2005 van artikel 4 van de Verordening. De bestreden uitspraak berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering en het beroep dient in zoverre gegrond te worden verklaard.
5.4 Gelet op het voorgaande dient de bestreden uitspraak te worden vernietigd. Het College ziet aanleiding om de zaak zelf af te doen. Het College overweegt dat in verband met de belangen die de Verordening beoogt te beschermen, van de controlerende instantie dient te worden gevergd dat de aanduiding van de locatie van de aantasting bij het geven van een waarschuwing en het opstellen van een berechtingsrapport, zo specifiek mogelijk is, teneinde de kans op succesvolle bestrijding te vergroten. In het voorliggende geval was een meer specifieke aanduiding van de aangetaste deelpercelen – door middel van aanduiding van de deelperceelnummers dan wel het bijvoegen van een situatieschets – mogelijk. Door dit na te laten, heeft de controlerende instantie onduidelijkheid alten bestaan over de locatie van de aantasting met Phytophthora op 9 augustus 2005. Gezien deze onduidelijkheid, is het College van oordeel dat overtreding door appellante op deze datum onvoldoende is komen vast te staan. Met toepassing van artikel 8 van de Verordening, in samenhang gelezen met artikel 2, eerste lid, onder b, en artikel 4, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, acht het College, gelet op de ernst van de overtreding en de omstandigheden van de zaak, het opleggen van een boete van € 600,-- voor de overtreding op 2 augustus 2005 passend en geboden.