7. De beoordeling van het geschil
7.1 Ten aanzien van het beroep van KPN overweegt het College het volgende.
7.1.1 In grief I betoogt KPN in essentie dat OPTA door de wijze waarop zij het implementatieproces van WLR heeft vormgegeven, ten onrechte financiële risico’s afwentelt op KPN. Doordat aan de WLR-afnemers geen afnamecommitment is opgelegd, loopt KPN het risico dat investeringen niet kunnen worden terugverdiend en de verplichting tot – inefficiënte – handmatige orderverwerking leidt er door de proportionele verdeling van kosten toe dat KPN ook het grootste deel van de variabele kosten van orderverwerking dient te dragen.
KPN heeft in grief I verwezen naar het beroep tegen het Besluit Tariefregulering Wholesale Line Rental van OPTA van 15 december 2006 (hierna: het Tariefbesluit), waarin zij grieven heeft ingebracht tegen de wijze waarop OPTA aan haar verplichtingen heeft opgelegd inzake proportionele toerekening van kosten. In zijn uitspraak van heden inzake het Tariefbesluit (AWB 07/36, 07/68 en 07/69) heeft het College geoordeeld dat proportionele toerekening – die er op neer komt dat de gereguleerde onderneming een aanzienlijk deel van de kosten die moeten worden gemaakt om anderen met haar te laten concurreren zelf moet dragen – een vergaande vorm van regulering is. OPTA dient bij het opleggen van een dergelijke verplichting te onderzoeken of deze geschikt is voor het bereiken van het doel en of deze niet verder gaat dan voor het bereiken van dit doel noodzakelijk is. Bovendien dient OPTA de aan haar beslissing ten grondslag liggende overwegingen zoveel als mogelijk inzichtelijk te maken.
De grief van KPN treft doel voorzover deze is gericht tegen de wijze waarop OPTA is gekomen tot haar besluit om KPN te verplichten te beginnen met handmatige orderverwerking. Het College overweegt hierbij dat – mede gelet op de effectenanalyse van de in het WLR-besluit opgelegde verplichtingen, waarin OPTA aangeeft positieve welvaartseffecten te verwachten van de opgelegde wholesaleregulering die de implementatiekosten overtreffen – OPTA bij haar keuze aan KPN de verplichting tot het leveren van WLR op te leggen, de overtuiging moet hebben gehad dat aanzienlijke aantallen WLR-orders zouden worden afgenomen. Bovendien had OPTA zich er rekenschap van dienen te geven dat zij de financiële consequenties van een eventueel tegenvallen van het aantal WLR-orders niet zonder meer bij KPN kon leggen. Het College volgt hierbij eveneens het betoog van KPN dat OPTA er onvoldoende blijk van heeft gegeven het belang van korte doorlooptijden bij implementatie van WLR te hebben afgewogen tegen het belang van minimalisatie van implementatiekosten. Het College wijst er hierbij op dat OPTA in randnummer 319 van het WLR-besluit de positieve uitkomst van voornoemde effectenanalyse heeft doen steunen op haar commitment de implementatiekosten van WLR te minimaliseren. Het College zal het bestreden besluit vernietigen voorzover KPN wordt verplicht tot het volgen van het handmatige scenario, omdat er onvoldoende gronden bestonden voor het opleggen van deze verplichting.
Daarentegen volgt het College KPN niet waar zij betoogt dat OPTA WLR-afnemers had dienen te verplichten aan KPN een afnamecommitment te geven. Het College begrijpt het betoog van KPN aldus dat zonder verplichting tot handmatige orderverwerking haar financiële risico’s beperkt zouden zijn gebleven. In dit licht is voor het opleggen van een verplichting tot afnamecommitment aan de WLR-afnemers – als het opleggen van een dergelijke verplichting rechtens al tot de mogelijkheden zou behoren – geen noodzaak.
7.1.2 Grief II van KPN over de 1655-overridevoorziening gaat er ten onrechte van uit dat ook in het geval van WLR op KPN de verplichting rust om op grond van artikel 6a.17, tweede lid, Tw op de betreffende aansluiting de mogelijkheid te bieden om via het aankiezen van code 1655 op individuele basis CPS ongedaan te maken. Zoals het College in paragraaf 9.10 van de WLR-uitspraak heeft overwogen, zijn eindgebruikers van WLR-aansluitingen geen abonnee meer van KPN, zodat KPN niet langer op grond van voornoemde bepaling verplicht is CPS aan te bieden over deze aansluitingen. Een ander oordeel zou, zo heeft het College overwogen, ertoe leiden dat niet-aangewezen aanbieders die op wholesaleniveau van KPN gehuurde aansluitingen aanbieden aan eindgebruikers, geconfronteerd worden met de mogelijkheid dat deze eindgebruikers hun telefoonverkeer via een andere aanbieder laten verlopen. Een dergelijke constructie komt feitelijk neer op het gedwongen verlenen van toegang in de vorm van CPS door niet-aangewezen aanbieders, wat niet past in het wettelijk systeem.
Anders dan KPN betoogt, zijn WLR-afnemers naar het oordeel van het College niet te beschouwen als abonnee van KPN. Uit het wettelijk systeem vloeit voort dat het begrip ‘abonnee’ slechts betrekking kan hebben op een eindgebruiker. Aan het voorgaande doet voorts niet af dat het verkeer ook bij een WLR-abonnement (technisch gezien) nog steeds met behulp van een voorkeuzecode wordt afgewikkeld.
Nu de grief van KPN berust op een onjuiste lezing van artikel 6a.17 Tw, kan deze niet slagen.
7.1.3 Het beroep dat KPN in grief IV doet op de uitspraak van het College van 19 april 2006 slaagt niet. Die uitspraak zag weliswaar ook op de WPS-nummerinformatiedienst, maar de daar aan de orde zijnde rechtsvraag was of deze dienst essentieel was om het recht op bijzondere toegang ten behoeve van CPS te kunnen effectueren, terwijl hier, zoals OPTA in het verweerschrift heeft verduidelijkt, de vraag aan de orde is of de WPS-nummerinformatiedienst een operationeel ondersteuningssysteem of anderszins vergelijkbaar softwaresysteem is dat nodig is om eerlijke concurrentie te waarborgen (artikel 6a.6, tweede lid, aanhef en onder h, Tw).
De WPS-nummerinformatiedienst verschaft toegang tot een informatiesysteem van KPN waarin kan worden opgevraagd welke telefoonnummers en -aansluitingen een bepaalde contractant heeft. Zonder deze dienst is het totstandbrengen van WLR, met name wanneer er sprake is van meerdere telefoonnummers bij één contractant, bewerkelijker en kostbaarder voor de WLR-afnemer. Hierdoor wordt de concurrentie nadelig beïnvloed. OPTA heeft derhalve tot het oordeel kunnen komen dat de WPS-nummerinformatiedienst een operationeel ondersteuningssysteem of anderszins vergelijkbaar softwaresysteem is dat nodig is om eerlijke concurrentie te waarborgen. Grief IV van KPN faalt.
7.1.4 In grief V stelt KPN dat zij in het geval van 090x-restverkeer bij een WLR-aansluiting geen aanspraak meer heeft op de vergoeding voor het incassorisico, terwijl zij het geïnde bedrag volledig moet afdragen aan de informatiedienstaanbieder. Door de verplichting tot het toepassen van een retail-wholesalekorting bij het in rekening brengen van dit verkeer aan de WLR-afnemer is, zo begrijpt het College het betoog van KPN, KPN slechter af dan toen zij het restverkeer nog volledig in rekening kon brengen bij de eindgebruiker via het abonnement voor de aansluiting. OPTA stelt hier tegenover dat de WLR-afnemer het incassorisico overneemt, maar naar het oordeel van het College legt zij onvoldoende uit hoe de relaties tussen de betrokken partijen in haar visie precies zijn en waarom het in die verhoudingen terecht zou zijn dat naast de overgang van de vergoeding voor het incassorisico naar de WLR-afnemer, die nu het risico gaat dragen, ook nog een retail-wholesalekorting moet worden toegepast. Het College zal het bestreden besluit daarom wegens strijd met artikel 3:46 Awb vernietigen voorzover in release 2 de verplichting tot het toepassen van een retail-wholesalekorting op restverkeer naar 090x-nummers is opgelegd.
7.1.5 Met betrekking tot grief VI van KPN over de serviceverlening van de KPN-monteur buiten het KPN-domein, volgt het College OPTA in haar betoog dat deze serviceverlening een bij WLR behorende faciliteit is. Gelet op het bepaalde in artikel 6a.6 Tw in samenhang gelezen met de definities in artikel 1.1, aanhef en onder j en l, Tw kan worden gesproken van een faciliteit die de WLR-dienst ondersteunt.
7.2 Ten aanzien van het beroep van Tele2 overweegt het College het volgende.
7.2.1 Tele2 heeft als eerste grief naar voren gebracht dat OPTA ten onrechte de in het WLR-besluit aan KPN opgelegde verplichting om WLR mogelijk te maken via de “pure wederverkoop”-variant, in het bestreden besluit heeft beperkt door voor CCBS, Digi Accesdiensten en CS-blokkering te bepalen dat KPN deze niet hoeft te leveren. Het College overweegt hieromtrent het volgende.
7.2.1.1 Naar het oordeel van het College is het uitzonderen van CCBS van de faciliteiten die KPN als onderdeel van de WLR-dienst dient te leveren, niet een wijziging van het WLR-besluit waaraan de rechtszekerheid in de weg staat. Het College acht hierbij van belang dat zowel het WLR-besluit als de WLR-uitspraak een nadere beoordeling van de passendheid van de uitwerking van de WLR-verplichting openlieten. De nadere invulling van de verplichting is doorgeschoven naar het bestreden besluit, dat een besluit is op grond van artikel 6a.2 Tw dat met dezelfde procedurele waarborgen is omgeven als het WLR-besluit. Bovendien is CCBS een functionaliteit van ondergeschikt belang waarvan de implementatie hoge kosten met zich brengt.
In hetgeen Tele2 heeft aangevoerd, ziet het College geen grond voor het oordeel dat OPTA nader onderzoek had moeten doen naar de door KPN gestelde hoge kosten voor implementatie van CCBS. OPTA heeft op basis van haar deskundigheid geen aanleiding gezien te veronderstellen dat KPN de kosten verkeerd heeft ingeschat. OPTA heeft bovendien aangegeven dat zelfs als zou worden uitgegaan van bijvoorbeeld de helft van het door KPN opgegeven bedrag er nog sprake is van dusdanig hoge kosten dat het niet proportioneel zou zijn KPN te verplichten CCBS te implementeren. Tele2 heeft hier niets tegenover gesteld dat zodanige twijfels oproept dat zou moeten worden geoordeeld dat OPTA was gehouden tot nader onderzoek naar de kosten. Grief 1 van Tele2 slaagt in zoverre niet.
7.2.1.2 Tele2 is van mening dat ook ten aanzien van Digi Accesdiensten het bestreden besluit een beperking inhoudt ten opzichte van het marktanalysebesluit. Dit is niet het geval. Digi Accesdiensten behoren niet tot de markt voor laagcapacitaire aansluitingen die in het WLR-besluit is afgebakend en waarop de WLR-verplichting is opgelegd. De markt waartoe Digi Accesdiensten behoren is in het marktanalysebesluit huurlijnen afgebakend. OPTA heeft in het verweerschrift terecht opgemerkt dat Tele2, als zij van mening is dat op de markt waartoe Digi Accesdiensten behoren zich problemen voordoen die door het opleggen van een WLR-verplichting zouden moeten worden opgelost, zij dit in beroep tegen het marktanalysebesluit huurlijnen naar voren had moeten brengen. Grief 1 van Tele2 kan in zoverre evenmin slagen.
7.2.1.3 Als laatste klaagt Tele2 er in grief 1 over dat KPN geen CS-blokkering hoeft te leveren. Ten aanzien van de CS-blokkering is in dictumonderdeel iii van het bestreden besluit opgenomen dat nader onderzoek naar de wenselijkheid en passendheid van CS-blokkering dient plaats te vinden en dat KPN in overleg met de Industry Groupdeelnemers tot een beslissing dient te komen over de daadwerkelijke implementatie van de CS-blokkering. In het verweerschrift stelt OPTA in randnummer 5.1.15 dat zij heeft vastgesteld dat het opleggen van de verplichting tot CS-blokkering, gelet op de hoge kosten en de geringe impact op de marktwerking, niet passend zou zijn. Het College constateert dat OPTA hiermee geen eenduidig standpunt inneemt ten aanzien van de (passendheid van de) verplichting tot CS-blokkering. Bovendien is hetgeen in het dictum van het bestreden besluit is opgenomen zo vaag dat niet kan worden gesproken van een besluit tot implementatie en dat niet kan worden vastgesteld of Tele2 hiermee tekort wordt gedaan. Het College ziet hierin aanleiding over te gaan tot vernietiging van het dictumonderdeel iii van het bestreden besluit voorzover dit ziet op CS-blokkering.
7.2.2 Met betrekking tot grief 2 van Tele2 overweegt het College dat in het bestreden besluit geen verplichting tot het hanteren van opt-in aan Tele2 is opgelegd. De grief mist in zoverre feitelijke grondslag en faalt. Voorzover Tele2 met de grief heeft beoogd te stellen dat aan KPN de verplichting tot opt-out had moeten worden opgelegd – in die zin dat KPN haar abonnees, die al CPS bij een WLR-afnemer afnemen, zou moeten omzetten naar WLR tenzij de abonnee te kennen geeft dit niet te willen – faalt de grief evenzeer, omdat OPTA niet bevoegd is een dergelijke verplichting op te leggen. OPTA kan niet voor de eindgebruiker beslissen, bij wie hij abonnee zal zijn.
7.2.3 In grief 3 betoogt Tele2 dat de mogelijkheid tot het aanbieden van inkomend verkeer ten onrechte niet onder de WLR-verplichtingen valt. Dit betoog faalt. Inkomend verkeer behoort niet tot de markten voor aansluitingen die in het WLR-besluit zijn gereguleerd, maar tot markten voor verkeer die het onderwerp zijn van andere marktanalysebesluiten. De omvang van hetgeen in het onderhavige uitvoeringsbesluit kan worden geregeld, is in het WLR-besluit gegeven. Nu inkomend verkeer niet in het WLR-besluit is gereguleerd, kan de grief reeds daarom niet gehonoreerd worden in het kader van het onderhavige uitvoeringsbesluit.
7.3 Het College komt tot de slotsom dat de een aantal grieven van KPN en Tele2 terecht is voorgedragen. Gelet hierop zal het College de beroepen van KPN en Tele2 gegrond verklaren en het bestreden besluit op de in rubriek 8 van deze uitspraak genoemde punten vernietigen.
7.4 Het College zal bepalen dat OPTA het door KPN en Tele2 betaalde griffierecht van € 281,- aan ieder van hen vergoedt. Het College ziet voorts aanleiding OPTA te veroordelen in de proceskosten van KPN en Tele2 in de eigen beroepsprocedure. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 1.288,-- (1 punt ter waarde van € 322,-- voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 2 voor het gewicht van de zaak).