Door zich in het Tariefbesluit te baseren op de – normatieve – RoS zoals bepaald in de Beleidsregels en zich te laten leiden door het door de WLR-afnemers te behalen rendement, is OPTA afgeweken van het WLR-besluit waarin is neergelegd dat de werkelijke kosten van KPN de basis vormen voor de berekening van de retail-minus, die op de feitelijk gehanteerde retailtarieven wordt toegepast. Grief 2.3.4 van KPN slaagt derhalve. De grieven 1.1 en 1.2 van KPN slagen eveneens voorzover zij klagen over de omvang van de RoS en de wijze waarop deze is berekend.
9.1.3 Uit het voorgaande volgt dat grief 3 van Tele2 en grief D van Versatel c.s., waarin eveneens wordt betoogd dat OPTA de RoS ten onrechte heeft gebaseerd op de Beleidsregels, ook slagen. Het College tekent hierbij aan dat OPTA alsnog op de juiste grondslag de minussen dient te bepalen en dat Tele2 en Versatel c.s. niet hierop vooruitlopend kunnen worden gevolgd in hun betoog dat deze minussen te laag zijn vastgesteld.
9.2 Het College komt thans toe aan de grieven van KPN omtrent de proportionele toerekening van de wholesalespecifieke kosten. Het College merkt hierbij op dat KPN reeds tegen het WLR-besluit heeft ingebracht dat OPTA hierin ten onrechte de mogelijkheid van wholesalespecifieke toerekening van kosten heeft opengehouden. Het College heeft in paragraaf 9.11 van zijn WLR-uitspraak geoordeeld dat het WLR-besluit hieromtrent geen rechtsgevolg teweegbracht en evenmin een definitief rechtsoordeel bevatte, maar dat partijen beroep konden instellen tegen het al dan niet wholesalespecifiek toerekenen van kosten in het Tariefbesluit. Nu KPN in haar beroep tegen het Tariefbesluit tegen deze toerekeningswijze is opgekomen, staat deze thans ter beoordeling van het College.
9.2.1 In grief 2.1 betoogt KPN dat OPTA niet bevoegd was om over te gaan tot niet-causale toerekening van wholesalespecifieke kosten. Het College volgt dit betoog niet.
Het College deelt de opvatting van OPTA en KPN dat artikel 6a.7 Tw, dat ziet op de verplichtingen met betrekking tot kosten en kostenoriëntatie, een causale toerekening van kosten tot uitgangspunt neemt. OPTA heeft in dit kader echter terecht eveneens gewezen op de doelstellingen die zijn neergelegd in artikel 1.3, eerste lid, Tw, waaronder het bevorderen van concurrentie. In gevallen waarin (een voldoende mate van) infrastructuurconcurrentie in de reguleringsperiode niet valt te verwachten, kan de gewenste concurrentie een vorm van dienstenconcurrentie zijn. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waaronder een zuiver causale toerekening van wholesalespecifieke kosten in de weg staat aan het realiseren van dit doel. Als de concurrenten van een onderneming met aanmerkelijke marktmacht (hierna: AMM) deze wholesalespecifieke kosten volledig zelf dienen te dragen, kan dit het bereiken van een level playing field belemmeren. De business case van de concurrenten van de onderneming met AMM kan dermate onaantrekkelijk worden dat zij niet zullen toetreden tot de markt en de gewenste concurrentie niet tot stand wordt gebracht.
Ingevolge artikel 6a.7 Tw kan OPTA aan een onderneming met AMM een verplichting opleggen betreffende het beheersen van de tarieven voor het door die partij verlenen van toegang, onder meer in de zich hier voordoende situatie waarin deze onderneming de marges van haar concurrenten kan uithollen. Dit artikel verleent OPTA de bevoegdheid in te grijpen in tarieven voorzover dit nodig is voor het kunnen ontstaan van een concurrerende markt. Het feit dat uit de toelichting op voornoemd artikel in de door KPN aangehaalde memorie van toelichting blijkt dat de wetgever causale toerekening voorop heeft gesteld, staat er niet aan in de weg dat in situaties als hierboven omschreven OPTA bevoegd is om in afwijking van dit uitgangspunt tot een vorm van proportionele toerekening van wholesalespecifieke kosten te komen. Grief 2.1 van KPN is derhalve ongegrond.
9.2.2 De grieven 2.2 en volgende van KPN klagen er kort samengevat over dat OPTA bij het opleggen van de verplichting tot proportionele doorrekening van wholesalespecifieke kosten verder is gegaan dan noodzakelijk en niet heeft voldaan aan de op haar rustende onderzoeks- en motiveringsverplichtingen.
Het College overweegt hieromtrent het volgende. De in artikel 6a.7 Tw genoemde verplichtingen met betrekking tot kosten en kostenoriëntatie hebben een ingrijpend karakter. Prijsregulering is een vergaande vorm van regulering van de markt. Dit geldt in het bijzonder voor de hier aan de orde zijnde proportionele toerekening, die er op neerkomt dat de gereguleerde onderneming een – aanzienlijk – deel van de kosten die moeten worden gemaakt om anderen met haar te kunnen laten concurreren, zelf moet dragen. OPTA dient bij het opleggen van een dergelijke verplichting te onderzoeken of deze geschikt is voor het bereiken van het doel en of deze niet verder gaat dan voor het bereiken van dit doel noodzakelijk is. Gelet op de in artikel 1.3, eerste lid, onder c, Tw, genoemde doelstelling van het bevorderen van belangen van eindgebruikers wat betreft keuze, prijs en kwaliteit, dient OPTA hierbij mede in ogenschouw te nemen in hoeverre de proportioneel toegerekende wholesalespecifieke kosten door de gereguleerde partij aan eindgebruikers worden doorberekend. Bovendien dient OPTA de aan haar beslissing ten grondslag liggende overwegingen – inclusief berekeningen – zoveel als mogelijk inzichtelijk te maken. Aan deze verplichtingen heeft OPTA in het Tariefbesluit niet voldaan.
Het College overweegt voorts dat hij in zijn uitspraak van heden in de zaken AWB 06/743 en 06/747 op het beroep van KPN tegen het WLR-implementatiebesluit onder meer heeft overwogen dat OPTA niet op zorgvuldige wijze is gekomen tot de aan KPN opgelegde verplichting tot handmatige orderverwerking.
Uit het voorgaande volgt dat KPN’s grieven 2.2, 2.3.1, 2.3.3 en 2.4 doel treffen.
Daarentegen is grief 2.3.2 ongegrond. KPN betoogt hierin dat OPTA als maatstaf had moeten aanleggen dat de WLR-afnemers met een breed aanbod op de markt voor vaste telefonie – inclusief VoB-diensten – in staat zijn om een voldoende hoog rendement te behalen. Deze grief deelt het lot van grief 1.2, voorzover KPN hierin hetzelfde heeft aangevoerd.
Ook grief 2.3.5 dat OPTA heeft verzuimd te onderzoeken in hoeverre het WLR-mutatietarief door de WLR-afnemers kon worden doorberekend aan eindgebruikers, slaagt niet. OPTA heeft in reactie op deze grief betoogd dat WLR-afnemers om klanten tot het maken van een overstap te bewegen kortingen dienen te verlenen en zich het in dit licht niet kunnen permitteren een mutatietarief in rekening te brengen. Deze motivering acht het College toereikend.
Aan grief 2.3 komt, los van de daarop volgende subgrieven, geen zelfstandige betekenis toe. Grief 2.3.4 is reeds behandeld in rubriek 9.1.2.
9.2.3 Uit hetgeen hierboven is overwogen, volgt dat de bepaling van OPTA van de wholesalespecifieke kosten niet in stand kan blijven. OPTA dient met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, het mutatietarief en het deelnametarief opnieuw te bepalen.
9.3 In grief 3.1 betoogt KPN dat OPTA de doorlooptijd van de verwerking van een WLR-overstaporder – meer specifiek de normtijd voor “het versturen van een antwoord aan marktpartijen” – heeft genormeerd tot een tijd die zodanig kort is dat deze niet overeenkomt met de werkelijk aan die order te besteden tijd, waardoor KPN’s daadwerkelijke kosten niet door het aldus berekende tarief worden gedekt.
Het College leidt uit Bijlage E bij het Tariefbesluit af dat OPTA geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek van KPN om uit te gaan van de werkelijk bestede tijd, omdat ten tijde van het nemen van het Tariefbesluit de systemen en processen nog niet operationeel waren en OPTA het van groot belang achtte om in een eerder stadium zekerheid te bieden over de tarieven. Het College stelt op basis van de stukken eveneens vast dat KPN en OPTA van mening verschilden over de noodzaak van het verzenden van de betreffende informatie door KPN aan marktpartijen gedurende een beperkte periode, naar – toenmalige – verwachting tot eind april 2007.
Gelet op het feit dat het College het bestreden besluit zal vernietigen en OPTA zal opdragen een nieuw besluit te nemen, behoeft deze grief 3.1 geen bespreking. OPTA kan bij het nemen van het nieuwe besluit onder ogen zien in hoeverre deze grief nog relevant is en uitgaan van de inmiddels in de loop van het implementatieproces verworven informatie omtrent de noodzaak van het verzenden van informatie en de hieraan door KPN werkelijk bestede tijd.
9.4 In reactie op de nog niet besproken grieven van Tele2 en Versatel c.s. overweegt het College het volgende.
9.4.1 Grief A van Versatel c.s. behoeft geen bespreking aangezien hetgeen hierin naar voren is gebracht aan de orde zal komen in het kader van de overige door Versatel c.s. aangevoerde grieven.
9.4.2 Tele2 en Versatel c.s. hebben aangevoerd dat OPTA de retailkosten van KPN te laag heeft vastgesteld omdat zij ten onrechte uitsluitend KPN’s historische kosten als uitgangspunt heeft genomen (grief 1 Tele2; grief B Versatel c.s.). De desbetreffende grieven falen in zoverre. In het kader van de door haar te hanteren prospectieve benadering is OPTA gehouden zich een oordeel te vormen over de retailkosten die KPN zal maken in de reguleringsperiode. Hieraan staat geenszins in de weg dat zij – zoals OPTA onweersproken heeft gedaan – als startpunt van haar berekeningen de gegevens neemt van het meest recente jaar waarvan de resultaten door een accountantscontrole zijn bevestigd. Vervolgens dient zij te onderzoeken in hoeverre voorzienbare ontwikkelingen op de afgebakende markt nopen tot een aanpassing van deze historische kosten. OPTA heeft – in afwijking van hetgeen door Tele2 en Versatel c.s. is betoogd – inderdaad de vraag gesteld of en in hoeverre KPN’s retailkosten in de reguleringsperiode van de historische kosten zullen afwijken. Zij is hierbij tot de conclusie gekomen dat additionele marketinginspanningen van KPN in de reguleringsperiode zich vooral zullen richten op nieuwe VoB-diensten als InternetPlusBellen en op de nieuwe Belvrij-abonnementen en niet op (het behouden of terugwinnen van klanten voor) aansluitingen die onder het WLR-besluit vallen. In dit licht was OPTA niet tot nader onderzoek gehouden en was zij evenmin verplicht KPN te belasten met een nadere kostenanalyse.
De voormelde grieven falen eveneens voorzover zij betogen dat OPTA bij de bepaling van de retailkosten een correctie diende uit te voeren voor schaal- en breedtevoordelen die KPN ten opzichte van de WLR-afnemers heeft. Zoals het College in paragraaf 9.1.2 heeft vastgesteld, volgt uit het WLR-besluit dat OPTA bij de bepaling van de retail-minus dient uit te gaan van de werkelijk door KPN gemaakte of te maken retailkosten. Voor een correctie op deze kosten teneinde rekening te houden met verschillen tussen KPN en WLR-afnemers, is derhalve geen plaats.
Evenmin slagen genoemde grieven in hun klacht omtrent hetgeen partijen een opt-in-verplichting noemen. Zoals het College heeft vastgesteld in zijn voornoemde uitspraak inzake het WLR-implementatiebesluit, was OPTA niet bevoegd KPN een dergelijke verplichting op te leggen.
Uit het voorgaande volgt dat grief 1 van Tele2 en grief B van Versatel c.s. ongegrond zijn.
9.4.3 Grief 2 van Tele2 en de grieven C, E en F van Versatel c.s. richten zich – kort gezegd – tegen het feit dat de door OPTA gehanteerde tariefregulering KPN toestaat een winst te maken op de levering van WLR-aansluitingen, alsmede tegen de omvang van deze winst. Deze grieven zijn derhalve gericht tegen het hanteren van de retail-minus benadering, die slechts dient ter bepaling van de omvang van de retailkosten die op het door KPN te hanteren retailtarief in mindering dienen worden gebracht en onverlet laat dat KPN een winst kan behalen die bij het hanteren van het uitgangspunt van kostenoriëntatie niet mogelijk was geweest. Zoals blijkt uit hetgeen het College in paragraaf 9.1.2 heeft overwogen, is de keuze voor – waar mogelijk – retail-minus in plaats van kostenoriëntatie reeds gemaakt in het WLR-besluit, is hiertegen in het beroep tegen dit besluit niet opgekomen en kan deze keuze thans niet meer ter discussie worden gesteld.
Grief 2 van Tele2 en de grieven C, E en F van Versatel c.s. zijn derhalve ongegrond.
9.4.4 Grief 4 van Tele2 komt overeen met hetgeen door haar als grief 3 is ingebracht tegen het WLR-implementatiebesluit. In zijn – hierboven aangehaalde – uitspraak inzake dit besluit heeft het College deze grief ongegrond verklaard en er bestaat geen aanleiding hierover in het onderhavige beroep tot een ander oordeel te komen.
9.5 De conclusie is dat de beroepen van KPN, Tele2 en Versatel c.s. tegen het Tariefbesluit alle gegrond zijn en dat dit besluit dient te worden vernietigd. Het College zal OPTA opdragen met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen een nieuw besluit te nemen.
9.6 Het College zal bepalen dat OPTA het door KPN, Tele2 en Versatel c.s. betaalde griffierecht van € 281,-- aan ieder van hen vergoedt. Het College ziet voorts aanleiding OPTA te veroordelen in de proceskosten van KPN, Tele2 en Versatel c.s in de eigen beroepsprocedure. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten voor elk van deze partijen vastgesteld op € 1.288,-- (1 punt ter waarde van € 322,-- voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 2 voor het gewicht van de zaak).