8. De beoordeling van de beroepen
8.1 Het bestreden besluit bevat een nadere uitwerking van het marktanalysebesluit, waarover het College heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 14 mei 2007. Het College heeft hierbij een aantal grieven van KPN gegrond geacht en het bestreden besluit vernietigd, doch uitsluitend voorzover het betreft de afbakening van een retailmarkt voor verkeer naar informatienummers, de afbakening van een retailmarkt voor verkeer naar persoonlijke assistentdiensten, de bepaling dat OPTA instructies kan geven over de toepassing van de algemene regels uit Annex A van het marktanalysebesluit inzake kostentoerekening in specifieke situaties en over (de inrichting en het detailniveau van) de financiële rapportages en de verplichting voor KPN tot openbaarmaking van financiële rapportages inzake retailtarieven. Daarentegen zijn de onderdelen van het marktanalysebesluit waarvan het bestreden besluit een nadere uitwerking bevat, door het College in zijn uitspraak van 14 mei 2007 in stand gelaten.
In voornoemde uitspraak heeft het College tevens beslist omtrent meerdere grieven die door partijen ook tegen het bestreden besluit zijn aangevoerd. Voor de beoordeling van het bestreden besluit zijn meer specifiek de volgende oordelen van het College van belang.
8.1.1 De uitgangspunten van de CPST zijn neergelegd in Annex F van het marktanalysebesluit. De hiertegen aangevoerde grieven zijn door het College alle ongegrond geacht. De (ook) tegen het bestreden besluit door ACT aangevoerde algemene grief dat de CPST onrechtmatig is, behoeft derhalve geen bespreking.
In randnummer 8.10.8 van de uitspraak van 14 mei 2007 is het College uitgebreid ingegaan op grieven van ACT en Tele2 inzake onder meer de invulling van het begrip incrementele kosten in de CPST en heeft hij hierbij geoordeeld dat deze grieven niet slagen. De tegen het onderhavige besluit door ACT aangevoerde grief dat OPTA een onjuiste invulling heeft gegeven aan het begrip incrementele kosten behoeft derhalve geen bespreking, waardoor van de onder randnummer 4.2 weergegeven grief thans nog slechts aan de orde is of OPTA – gegeven de door haar gekozen invulling van voornoemd begrip – in redelijkheid tot een retailopslag van 0,5 procent heeft kunnen komen. Om dezelfde reden kan grief IV van Tele2 buiten beschouwing blijven voorzover er in deze grief wordt geklaagd over de definitie van incrementele kosten.
8.1.2 Tele2 heeft haar in grief V geformuleerde stelling dat de toets op marktniveau gebrekkig en niet effectief is, deels gemotiveerd door te betogen dat het risico bestaat dat KPN door prijsdumping concurrenten uit de markt drukt. Voorzover Tele2 met deze grief betoogt dat KPN in staat is en de prikkel heeft tot het hanteren van roofprijzen is deze ongegrond, gelet op het oordeel van het College in rubriek 8.6.3 van zijn uitspraak van 14 mei 2007. Op de aangehaalde plaats heeft het College echter de bevoegdheid van OPTA tot ondergrensregulering van KPN onverlet gelaten, waardoor grief V van Tele2 nog bespreking behoeft voorzover zij hierin klaagt over de invulling van de RoS met vijf procent.
8.2 ACT heeft aangevoerd dat OPTA ten aanzien van het bestreden besluit de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb had moeten volgen. Het College overweegt hieromtrent dat artikel 6b.1, eerste lid, Tw, afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaart op de voorbereiding van een besluit van OPTA als bedoeld in, voorzover hier van belang, artikel 6a.2 Tw. Laatstgenoemd artikel betreft besluiten waarin wordt vastgesteld welke onderneming beschikt over aanmerkelijke marktmacht en verplichtingen als bedoeld in, voorzover van belang, artikel 6a.13 Tw worden opgelegd. De betreffende verplichtingen, waaronder de verplichting tot het hanteren van een door OPTA goedgekeurd kostentoerekeningssysteem, zijn reeds opgelegd in het marktanalysebesluit. In het bestreden besluit tot goedkeuring van het door KPN aan OPTA voorgelegde kostentoerekeningssysteem zijn aan KPN geen verplichtingen als bedoeld in artikel 6a.2, eerste lid, onder a, TW opgelegd. Derhalve is het bestreden besluit geen besluit in de zin van artikel 6b.1, eerste lid, Tw en was OPTA – in afwijking van hetgeen ACT heeft betoogd – niet gehouden tot het volgen van de openbare voorbereidingsprocedure van Afdeling 3.4 van de Awb.
Aangezien artikel 6b.2, eerste lid, Tw van OPTA eist dat zij een besluit als bedoeld in artikel 6b.1, eerste lid, Tw voorlegt aan (onder andere) de Europese Commissie en zoals hierboven vastgesteld het onderhavige besluit niet als zodanig kwalificeert, treft de grief van ACT dat OPTA in strijd met artikel 6b.2 Tw heeft gehandeld evenmin doel.
8.3 ACT en Tele2 hebben aangevoerd dat OPTA het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid, omdat OPTA is uitgegaan van een consultatiedocument dat door KPN is opgesteld.
Het College merkt naar aanleiding hiervan op dat artikel 6a.13, tweede lid, Tw inzake het kostentoerekeningssysteem de mogelijkheden openlaat dat dit door OPTA wordt bepaald, dan wel goedgekeurd. Nu OPTA voor het tweede alternatief heeft gekozen door KPN te verplichten een kostentoerekeningssysteem (op te stellen en) ter goedkeuring voor te leggen, acht het College het toelaatbaar dat OPTA in de voorbereidingsprocedure het bedoelde consultatiedocument tot uitgangspunt heeft genomen in plaats van een door haarzelf opgesteld document. Juist door marktpartijen in de gelegenheid te stellen hun zienswijze te geven inzake het door KPN opgestelde consultatiedocument, heeft OPTA de reacties van marktpartijen kunnen laten meewegen bij haar besluit tot goedkeuring van het door KPN op basis van dit consultatiedocument opgestelde kostentoerekeningssysteem. De voornoemde grieven zijn derhalve ongegrond.
8.4 Het College komt thans toe aan de grieven die zijn gericht tegen de invulling van de retailopslag, de redelijke terugverdientijd en de RoS met respectievelijk 0,5 procent, drie jaar en vijf procent. Deze invulling was door OPTA reeds in de Beleidsregels opgenomen, waartegen voor partijen geen direct beroep openstond. Nu in het bestreden besluit toepassing is gegeven aan de betreffende bepalingen in de Beleidsregels, komt het College toe aan een toetsing hiervan. In reactie op de stelling van Tele2 dat OPTA ingevolge artikel 1.3, vierde lid, Tw was gehouden tot een zware motiveringsplicht en derhalve in dit kader een eigen analyse had moeten uitvoeren, wijst het College er op dat voornoemde bepaling voorschrijft dat OPTA bij het opleggen van verplichtingen onderbouwt waarom zij niet met minder ingrijpende verplichtingen heeft volstaan en – anders dan Tele2 klaarblijkelijk betoogt – niet van OPTA vergt omstandig te motiveren waarom aan KPN geen verdergaande verplichtingen zijn opgelegd.
8.4.1 De door ACT en Tele2 aangevoerde grieven tegen de bepaling van de retailopslag op 0,5 procent berusten in essentie op het argument dat OPTA een te beperkte invulling heeft gegeven aan het begrip incrementele retailkosten door slechts een zeer beperkt deel van de retailkosten toe te rekenen aan een individuele dienst en de overige retailkosten als gemeenschappelijke kosten mee te nemen in de toets op marktniveau. Zoals het College in paragraaf 8.1 heeft aangegeven, staat het door OPTA gekozen uitgangspunt gelet op de uitspraak van 14 mei 2007 thans niet meer ter discussie. Dat gegeven dit uitgangspunt OPTA in redelijkheid tot een retailopslag van 0,5 procent heeft kunnen komen, is door partijen niet bestreden. Tele2 heeft slechts aangevoerd dat OPTA het door KPN genoemde percentage niet zonder nadere analyse had mogen overnemen, maar was gehouden tot het verrichten van – naar het College begrijpt diepgaand – eigen onderzoek. Tele2 heeft hierbij niet aangegeven waaruit een dergelijke onderzoeksplicht van OPTA zou volgen – het College heeft hierboven reeds overwogen dat deze onderzoeksplicht in ieder geval niet volgt uit artikel 1.3, vierde lid, Tw –, noch waarom aannemelijk mag worden geacht dat een dergelijk onderzoek tot een ander percentage dan 0,5 zou hebben geleid. OPTA heeft onderzocht of de wijze waarop KPN de direct toerekenbare retailkosten heeft vastgesteld in overeenstemming is met het hetgeen is voorgeschreven in het marktanalysebesluit en daarbij de bevindingen betrokken van de accountant die het bepaalde percentage van incrementele retailkosten heeft geverifieerd. OPTA heeft daarmee gehandeld in overeenstemming met de op haar rustende plicht tot zorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit.
8.4.2 ACT en Tele2 hebben aangevoerd dat OPTA ten onrechte heeft geoordeeld dat een terugverdientijd van drie jaar voor alle diensten redelijk is en geven de voorkeur aan een termijn van twee jaar, die beter aansluit bij de marktomstandigheden waarmee zij worden geconfronteerd.
OPTA heeft in de Beleidsregels haar keuze voor een termijn van drie jaar gemotiveerd door te verwijzen naar de reacties van de geconsulteerde marktpartijen. Uit deze reacties blijkt van uiteenlopende opvattingen: andere partijen dan ACT en Tele2 noemden een terugverdientijd van drie jaar en specifiek ten aanzien van aansluitingen werd door meerdere partijen aangegeven dat de terugverdientijd nog (aanzienlijk) langer is. Het College stelt vast dat ACT en Tele2 niet zijn opgekomen tegen de beslissing van OPTA om voor aansluitingen en andere diensten één uniforme terugverdientijd te bepalen. Dat OPTA hierbij is uitgekomen op een termijn van drie jaar – enerzijds langer dan de door ACT en Tele2 voorgestane termijn van twee jaar, maar anderzijds korter dan de door KPN in het consultatiedocument voorgestelde termijn van zeven jaar voor aansluitingen en daarmee samenhangende diensten – komt het College niet onredelijk voor. OPTA heeft hierbij kenbaar de belangen van de diverse betrokken partijen tegen elkaar afgewogen en was – anders dan Tele2 betoogt – niet gehouden tot het verrichten van eigen kwantitatief onderzoek.
8.4.3 Tele2 heeft aangevoerd dat OPTA door de RoS te bepalen op vijf procent, voor de toets op marktniveau is uitgegaan van een te laag rendement voor KPN.
In Annex F.4 van het marktanalysebesluit is reeds bepaald dat de RoS als rendementsparameter zal worden gebruikt. Hiertegen heeft Tele2 geen grieven aangevoerd. Tevens is in Annex F.4 aangegeven dat KPN een voorstel dient te doen voor de hoogte van de RoS en dit dient te onderbouwen op basis van het rendement dat vergelijkbare bedrijven in een competitieve omgeving realiseren, indien nodig gecorrigeerd voor objectiveerbare factoren die leiden tot een ander minimaal benodigd rendement. Blijkens haar stelling dat OPTA eigen, kwantitatief, onderzoek had moeten verrichten ter vaststelling van de RoS, komt Tele2 op tegen de door OPTA gehanteerde procedure die heeft geresulteerd in de RoS die is vastgesteld in het bestreden besluit. Tele2 heeft hierbij benadrukt dat zij als wederverkoper van telefoniediensten een aanzienlijk lagere RoS heeft dan KPN en dat uit het Jaarverslag 2005 van KPN blijkt dat haar divisie vaste telefonie een feitelijke RoS kende van 12,3 procent.
Het College stelt allereerst vast dat het bij de bepaling van de RoS gaat om een normatief rendement dat dient ter beoordeling of KPN voldoet aan de in de CPST neergelegde ondergrensregulering. De RoS dient zodanig te worden vastgesteld dat hiermee wordt bijgedragen aan het remediëren van de potentiële mededingingsbeperkende gedraging van marge-uitholling. De feitelijk door KPN behaalde RoS is hiervoor niet bepalend.
OPTA heeft naar het oordeel van het College op goede gronden geoordeeld dat de RoS dient te worden onderbouwd op basis van een rendement dat in een competitieve omgeving wordt behaald. Een hoger normatief rendement zou aanbieders in staat stellen in strijd met de belangen van de eindgebruikers een retailrendement te behalen dat in een competitieve markt niet mogelijk zou zijn. OPTA heeft bovendien, zoals het College reeds in paragraaf 8.3 heeft vastgesteld, het consultatiedocument van KPN als uitgangspunt mogen nemen. Hierin heeft KPN op basis van de door haar gehanteerde benchmark een bandbreedte voor de RoS voorgesteld van twee tot vijf procent. In aanvulling hierop heeft OPTA een vergelijking gemaakt met een drietal besluiten die in het Verenigd Koninkrijk zijn genomen en die zich onderscheiden in het opzicht dat een ruimere benchmark is gehanteerd dan KPN heeft gedaan. In deze besluiten is een RoS vastgesteld die varieert van anderhalf tot vijf procent. Tele2 heeft niet gewezen op onderzoek waaruit blijkt dat in een competitieve omgeving een hogere RoS dan vijf procent wordt behaald. In dit licht vermag het College niet in te zien waarom OPTA de RoS niet – aan de bovenkant van de door KPN aangegeven bandbreedte – op vijf procent heeft mogen bepalen.
8.5 In haar in randnummer 4.4 weergegeven grief heeft ACT aangevoerd dat KPN naar eigen inzicht kan bepalen in welke mate korting wordt toegerekend aan gereguleerde dan wel niet-gereguleerde diensten in een bundel, doordat niet nader is uitgewerkt wat onder een proportionele toedeling van korting is verstaan.
Het College acht deze grief ongegrond. De uitgangspunten voor bedoelde toerekening zijn neergelegd in Annex F.5.2 van het marktanalysebesluit en staan niet ter discussie. OPTA heeft in reactie op het voorstel van KPN in het consultatiedocument om de bundelkorting toe te rekenen aan de individuele diensten in de bundel op basis van de marge, een wijziging toegepast in de zin dat voor de proportionele toerekening niet dient te worden uitgegaan van de marge maar van de zogenaamde maximale kortingsruimte op de betreffende dienst. Deze maximale kortingsruimte is gedefinieerd als de omzet van de ontbundelde dienst minus de totale incrementele kosten van de ontbundelde dienst. In randnummer 47 van Annex A van de Beleidsregels is dit door OPTA toegelicht aan de hand van een rekenvoorbeeld. Naar het oordeel van het College is deze nadere uitwerking toereikend en daarmee ontbeert de grief van ACT feitelijke grondslag.
8.6 ACT heeft betoogd dat bij de bepaling van de inkooprecepten dient te worden uitgegaan van de inkooprecepten zoals deze voor de ACT-leden gelden. De ACT-leden hebben hogere incrementele inkoopkosten dan KPN, bijvoorbeeld omdat KPN anders dan de ACT-leden gebruik kan maken van lokale interconnectie.
Het College volgt deze grief niet. OPTA heeft er in haar verweerschrift terecht op gewezen dat de CPST ertoe dient te voorkomen dat concurrenten van KPN worden geconfronteerd met een situatie waarin de marge tussen de door hen te maken wholesale-inkoopkosten en de door hen in rekening te brengen retailtarieven zo klein is dat zij geen langdurig concurrerend aanbod in de markt kunnen zetten. Hierbij past niet dat de wholesale-inkoopkosten worden bepaald door de hogere kosten van de alternatieve aanbieders in plaats van de kosten van KPN.
8.7 De grief van ACT dat OPTA ten onrechte heeft goedgekeurd dat diensten in clusters mogen worden gerapporteerd, gaat eraan voorbij dat reeds in dictumonderdeel xiv van het marktanalysebesluit is bepaald dat KPN is gehouden tot het aan OPTA verschaffen van informatie op het niveau van individuele diensten. Dat KPN in paragraaf 3.5 van het kostentoerekeningssysteem ten behoeve van de rapportage op marktniveau een uitsplitsing op dienstclusterniveau heeft gemaakt, staat los van de informatieverschaffing waartoe KPN op dienstniveau verplicht is. De grief is ongegrond.
8.8 In randnummer 78 van de Beleidsregels heeft OPTA aangegeven dat alle te verkrijgen kortingen die onderdeel kunnen zijn van een aanbieding bij elkaar moeten worden opgeteld. De grief van ACT dat in het bestreden besluit ten onrechte geen rekening wordt gehouden met maximale kortingen, treft derhalve geen doel. Specifiek ten aanzien van het door ACT genoemde voorbeeld van bundelkortingen in combinatie met voordeelnummers, heeft OPTA gewezen op randnummer 81, derde liggende streepje, van de Beleidsregels, waarin staat dat indien voordeelnummers in andere aanbiedingen gecombineerd worden met andere korting, de totale gecombineerde korting moet worden verrekend.
8.9 Vervolgens komt het College toe aan de nog niet besproken onderdelen van grief VIII van Tele2.
8.9.1 Voorzover Tele2 haar grief VIII doet steunen op een beroep op artikel 1.3, vierde lid, Tw behoeft deze grief geen bespreking, aangezien, zoals het College reeds in rubriek 8.4 heeft overwogen, Tele2 uitgaat van een verkeerde lezing van dit artikel.
8.9.2 Ter ondersteuning van haar in grief VIII weergegeven standpunt dat OPTA had moeten bepalen dat niet de huisaccountant van KPN de ASR mag uitvoeren, heeft Tele2 gewezen op een vonnis in kort geding van de rechtbank Den Haag (31 maart 2006, <www.rechtspraak.nl>, LJN: AY0282), waarin de voorzieningenrechter het begrip “onafhankelijke accountant” uitlegt als “een registeraccountant die geen eerdere bemoeiingen heeft gehad met de partij van wie die accountant de gegevens dient te controleren”. De voorzieningenrechter heeft hierbij geen uitleg gegeven aan een wettelijke term, maar aan het begrip “onafhankelijke accountant” zoals neergelegd in twee eerdere vonnissen van de Rechtbank Den Haag in een tussen de partijen in het kort geding gerezen geschil. Het College ziet niet in hoe deze uitleg, die sterk is gebonden aan de omstandigheden van het betreffende geval, inzicht kan verschaffen in de betekenis van het begrip “onafhankelijke deskundige derde”, zoals opgenomen in artikel 6a.13, vierde lid, Tw.
Niet ter discussie staat dat de huisaccountant van KPN een registeraccountant is, die is onderworpen aan tuchtrechtelijk gesanctioneerde gedrags- en beroepsregels die zijn onafhankelijkheid voorschrijven. Als uitgangspunt kan derhalve dienen dat deze accountant een deskundige derde is die als onafhankelijk kan worden aangemerkt. In Annex A.4.4.2 van het marktanalysebesluit heeft OPTA geoordeeld dat de bestaande praktijk, waarin KPN haar huisaccountant opdracht geeft tot het uitvoeren van de accountantsonderzoeken bij de financiële rapportages, kan worden voortgezet. In haar verweerschrift heeft OPTA dit uitgangspunt gemotiveerd door er op te wijzen dat de huisaccountant door zijn bekendheid met KPN rapportages sneller zal kunnen opstellen, waarbij een controle minder kosten en dus ook minder belasting voor KPN met zich meebrengt. Deze voordelen zijn door Tele2 niet ter discussie gesteld en evenmin heeft Tele2 aangegeven hoe zij door dit uitgangspunt in haar belangen wordt getroffen.
Het voorgaande laat onverlet dat er zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen waaronder onderzoek door een ander dan de huisaccountant van KPN de voorkeur verdient. OPTA heeft zich hiervan rekenschap gegeven en in Annex A.4.4.2 aangegeven dat zij – indien daartoe een concrete aanleiding is – KPN op de hoogte zal stellen van de wens dat een andere accountant dan de huisaccountant het onderzoek uitvoert of dat OPTA in een bepaald geval zelf als opdrachtgever zal optreden. Grief VIII is derhalve ook in zoverre ongegrond.
8.9.3 Tele2 heeft tenslotte aangevoerd dat OPTA er voor had moeten zorgen dat controle plaatsvindt op de aansluiting tussen de toets op dienst- en de toets op marktniveau en het jaarverslag van KPN en dat marktpartijen inzicht krijgen in de opdracht en de bevindingen van de accountant. OPTA heeft in reactie hierop aangegeven dat bedoelde aansluiting is verzekerd doordat KPN steeds bij de toets op dienstniveau ook de dekkingsbijdrage van die dienst in de toets op marktniveau zichtbaar dient te maken en dat in aanvulling hierop de accountant jaarlijks controleert of de door KPN op te leveren financiële rapportage is opgesteld conform de allocatieregels uit het marktanalysebesluit en het bestreden besluit. Aan verzoeken van partijen om inzicht in de opdracht en bevindingen van de accountant zal OPTA, zoveel als de bedrijfsvertrouwelijkheid van de gegevens toestaat, tegemoet komen. Ook dit onderdeel van grief VIII kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
8.10 Het beroep van KPN behoeft slechts bespreking voorzover zij wijst op de mogelijkheid dat de bepaling van het tarief van WLR volgens de retail-minus methodiek conflicteert met de eis dat bundels waarbij laagcapacitaire aansluitingen worden aangeboden, voldoen aan de bundeltoets.
OPTA erkent dat de door KPN geschetste mogelijkheid zich theoretisch kan voordoen, maar heeft in haar verweerschrift beargumenteerd dat deze niet een noodzakelijke consequentie is van de – hier overigens niet ter discussie staande – hantering van de twee voornoemde wijzen van toetsing van tarieven. Zij heeft aangegeven de omvang van de retail-minus zodanig te zullen bepalen dat het door KPN aangeduide probleem niet zal optreden, wanneer zij de WLR-verplichting uitwerkt in een, voor KPN appellabel, besluit. Voor vernietiging van het bestreden besluit ziet het College in de grief van KPN derhalve geen grond.
8.11 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de beroepen ongegrond dienen te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 Awb.