ECLI:NL:CBB:2007:BB0463

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/472
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake de handhaving van de Winkeltijdenwet door de gemeente Heusden

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 juli 2007 een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van Auto Gigant Brabant B.V. De verzoekster, vertegenwoordigd door A.C.D. van Overdijk, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Heusden, waarin zij werd gelast om haar verkoopruimte op zondag niet meer open te stellen zonder ontheffing of vrijstelling. Dit besluit was genomen op basis van de Winkeltijdenwet, die bepaalt dat winkels op zondag gesloten moeten zijn, tenzij er een ontheffing is verleend. De gemeente had een dwangsom van € 10.000 per overtreding opgelegd, met een maximum van € 50.000.

Tijdens de zitting heeft de verzoekster aangevoerd dat zij al tien jaar op zondag open is en dat er nooit handhavend is opgetreden. Ze stelde dat het onredelijk was dat de gemeente nu maatregelen nam en beroept zich op het gelijkheidsbeginsel, omdat andere bedrijven in de omgeving wel op zondag open mochten zijn. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de verzoekster in strijd met de wet handelt en dat er geen mogelijkheid is voor legalisatie van de openstelling op zondag. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat de andere bedrijven onder andere wettelijke regimes vallen.

De voorzieningenrechter heeft ook het beroep op gewekt vertrouwen afgewezen, omdat het verleden van niet-handhaving niet betekent dat de gemeente nu geen maatregelen kan nemen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente voldoende tijd had gegeven voor aanpassing van de openingstijden en dat de belangenafweging van de gemeente, waarbij het belang van handhaving van de wet prevaleerde boven het financieel belang van de verzoekster, niet onredelijk was. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/472 18 juli 2007
12510 Winkeltijdenwet
Bestuursdwang/dwangsom
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:84 juncto 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de zaak van:
Auto Gigant Brabant B.V., te Nieuwkuijk, verzoekster,
gemachtigde: A.C.D. van Overdijk, als bedrijfsleider werkzaam bij verzoekster
tegen
Burgemeester en wethouders van Heusden, verweerders,
gemachtigde: mr. O.J.W.A. Looijmans, werkzaam bij de gemeente Heusden
Zitting hebben: mr. H.C. Cusell, voorzieningenrechter,
mr. C.M. Leliveld, waarnemend griffier.
Ter zitting zijn verschenen verzoekster en verweerders, vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden.
Aan de orde is het besluit van verweerders van 18 juni 2007, waarbij verzoekster krachtens artikel 5:32 Awb is gelast om binnen twee maanden na 18 juni 2007 overtreding van in het bijzonder artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Winkeltijdenwet (hierna: Wet) te staken en gestaakt te houden, door haar bedrijf niet meer zonder ontheffing of vrijstelling op zondag voor het publiek open te stellen. Verweerders hebben bij deze lastgeving bepaald dat, indien verzoekster niet binnen de genoemde termijn voldoet aan deze last, zij een dwangsom van € 10.000,-- per geconstateerde overtreding, met een maximum van € 50.000,-- verbeurt.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 25 juni 2007 bezwaar gemaakt.
Voorts heeft zij bij brief van gelijke datum de voorzieningenrechter van het College verzocht een voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb te treffen.
Ter zitting van de voorzieningenrechter heeft verzoekster te kennen gegeven dat zij openstelling van haar verkoopruimte wenst op alle zondagen. Zij stelt dat haar verkoopruimte reeds tien jaar op zondag geopend is voor het publiek en dat hiertegen nooit handhavend is opgetreden door verweerders. Zij acht het daarom onredelijk dat verweerders thans maatregelen treffen. Voorts beroept verzoekster zich op het gelijkheidsbeginsel, waar zij stelt dat bedrijven in het centrum van Heusden, horeca-inrichtingen en andere bedrijven in en buiten de gemeente wel op zondagen geopend mogen zijn. Voorts heeft verzoekster naar voren gebracht dat de zondagopenstelling van groot financieel belang is voor haar bedrijf.
Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten heeft de voorzieningenrechter aan partijen de beslissing en de gronden van de beslissing medegedeeld.
Beslissing: het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
Gronden:
- De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoekster in strijd met de Wet handelt door haar verkoopruimte op alle zondagen
voor het publiek geopend te hebben, en dat het aannemelijk moet worden geacht dat zij dit handelen in strijd met de Wet zal
voortzetten.
- De Wet biedt geen mogelijkheid voor legalisatie van de openstelling van de verkoopruimte voor het publiek op alle
zondagen.
- Het beroep op het gelijkheidsbeginsel van verzoekster kan niet slagen, aangezien -zoals van de zijde van verweerders is
uiteengezet- de door verzoekster in dit kader genoemde winkels in de vesting Heusden, horecabedrijven, en winkels buiten
de gemeente Heusden onder andere wettelijke regimes vallen dan haar bedrijf.
In dit verband moet voorts in aanmerking worden genomen dat verweerders tegen een ander autobedrijf handhavend
optreden vanwege eenzelfde overtreding van de Wet, en dat zij onderzoek verrichten naar eventuele overtredingen van de
Wet door weer een ander autobedrijf.
- Het beroep op gewekt vertrouwen doordat verweerders gedurende 10 jaar niet zijn opgetreden tegen de openstelling van
de verkoopruimte van verzoekster op zondag, kan verzoekster niet baten. Indien al zou kunnen worden aangenomen dat
verweerders in het verleden hebben verzuimd op te treden tegen de zondagopenstelling van de verkoopruimte van
verzoekster, hetgeen zij overigens gemotiveerd hebben betwist, staat dit er op zichzelf niet aan in de weg dat zij thans
maatregelen nemen teneinde te verzekeren dat verzoekster zich voortaan houdt aan de Wet.
- Bij zijn beslissing heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat verweerders verzoekster een
begunstigingstermijn van twee maanden hebben gegeven, hetgeen naar zijn voorlopig oordeel voldoende is voor
verzoekster om haar klanten te wijzen op de nieuwe openingstijden en haar bedrijfsvoering aan te passen.
- Onder al deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter de belangenafweging van verweerders, waarin zij het belang
van handhaving van de Wet hebben laten prevaleren boven het financieel belang van verzoekster bij de voortzetting van het
handelen in strijd met de Wet, niet onredelijk.
w.g. H.C. Cusell w.g. C.M. Leliveld