ECLI:NL:CBB:2007:BB0118

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/886
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar inzake besluit identificatie en registratie van dieren

In deze zaak hebben appellanten, bestaande uit Maatschap A-B, C en D, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit besluit, genomen op 1 november 2005, verklaarde het bezwaar van appellanten tegen een schrijven van de teamleider veehouderij van de Algemene Inspectiedienst (AID) van 28 april 2004 niet-ontvankelijk. De appellanten hebben hun gronden van beroep ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 18 augustus 2006. Tijdens deze zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het College heeft het onderzoek heropend op 29 september 2006, waarna verweerder op 10 mei 2007 een nieuw besluit heeft genomen, waarin het eerdere besluit van 1 november 2005 werd ingetrokken. Dit nieuwe besluit werd genomen naar aanleiding van de uitspraak van het College van 22 maart 2007 in een andere zaak.

Het College concludeert dat het beroep van appellanten is ingewilligd, aangezien het nieuwe besluit volledig tegemoetkomt aan hun verzoek om vernietiging van het eerdere besluit. Hierdoor is er geen grond meer voor het beroep tegen het ingetrokken besluit. Het College heeft ook geoordeeld dat appellanten geen belang meer hebben bij het beroep tegen het ingetrokken besluit, waardoor dit niet-ontvankelijk is verklaard. Verder heeft het College verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellanten, vastgesteld op € 805,--, en bepaald dat de Staat het door appellanten betaalde griffierecht van € 276,-- dient te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 4 juli 2007.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 05/886 4 juli 2007
11224 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Regeling identificatie en registratie van dieren
Uitspraak in de zaak van:
1. Maatschap A-B,
2. C en
3. D,
te E, appellanten,
gemachtigde: mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. J.A. Diephuis, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellanten hebben bij brief van 12 december 2005, bij het College binnengekomen op die datum, beroep ingesteld tegen een besluit met kenmerk DRR&R/2005/5535 dat op 1 november 2005 namens verweerder is genomen door de teammanager recht en rechtsbescherming Dienst Regelingen.
Bij dit besluit is het bezwaar van appellanten gericht tegen het schrijven van de teamleider veehouderij van verweerders Algemene Inspectiedienst (AID) van 28 april 2004 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 11 januari 2006 hebben appellanten de gronden van het beroep aan het College doen toekomen.
Bij brief van 13 februari 2006 heeft verweerder een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Op 18 augustus 2006 heeft een eerste onderzoek ter zitting plaatsgehad. Daarbij hebben appellanten bij monde van hun gemachtigde en verweerder bij monde van mr. B. Kleijs en mr. K. de Jonge hun standpunten nader uiteen gezet. Appellanten werden ter zitting mede vertegenwoordigd door C. Daarna is de behandeling ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 29 september 2006 heeft het College het onderzoek in de zaak heropend in verband met door verweerder te beantwoorden vragen, die partijen bij griffiersbrief van 27 oktober 2006 zijn toegestuurd.
Verweerder heeft bij brief van 17 november 2006 een reactie voorzien van twee bijlagen gestuurd. Hierbij heeft verweerder zijn standpunt dat (de inhoud van) het schrijven van 28 april 2004 niet is aan te merken als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht gehandhaafd.
Appellanten hebben daarop bij brief van 12 december 2006 gereageerd.
Bij brief van 10 mei 2007 heeft verweerder appellanten als volgt bericht:
"Op 9 juni 2004 heb ik uw bezwaarschrift ontvangen tegen mijn besluit van 28 april 2004. Bij besluit van 1 november 2005 heb ik uw bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat de brief waar uw bezwaar tegen was gericht geen besluit zou zijn.
Omdat mij nadien is gebleken dat de omstandigheden waar u tegen opkomt toch veroorzaakt zijn door een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, is mijn besluit van 1 november 2005 niet op goede gronden genomen.
Beslissing
Ik trek mijn besluit met kenmerk DRR&R/2005/5535 in.
U zult spoedig een bericht ontvangen omtrent de verdere afhandeling van het bovenvermelde bezwaarschrift."
Op 23 mei 2007 heeft de voortgezette behandeling van de zaak ter zitting plaatsgevonden. Daarbij zijn aan de zijde van appellanten hun gemachtigde en C verschenen. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. B. Kleijs en AID-medewerker T.L. van Rittersbeek.
2. Beoordeling
2.1 Bij besluit van 10 mei 2007, dat moet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), heeft verweerder het bestreden besluit van 1 november 2005 ingetrokken. Ter zitting van 23 mei 2007 heeft
zijn gemachtigde toegelicht dat verweerder tot dit nadere standpunt is gekomen aan de hand van de uitspraak van het College van 22 maart 2007 in de zaak AWB 05/710 (<www.rechtspraak.nl>, LJN BA2601).
2.2 Het College concludeert dat met het besluit van 10 mei 2007 volledig aan het beroep van appellanten tegemoet is gekomen, aangezien het beroep er slechts op was gericht dat het College het besluit van 1 november 2005 zou vernietigen.
Derhalve bestaat geen grond om het beroep tegen het besluit van 1 november 2005 met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, Awb mede tegen het besluit van 10 mei 2007 gericht te achten.
2.3 Gesteld noch gebleken is dat appellanten nog enig belang hebben bij het beroep tegen het ingetrokken besluit, zodat dit niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
2.4 Het College ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in door appellanten in verband met hun beroep gemaakte proceskosten.
Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 805,--, bestaande uit 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 18 augustus 2006 en 0,5 punt voor de reactie van 12 december 2006, met een wegingsfactor 1 en € 322,-- per punt. Omdat het bestreden besluit reeds voor de nadere zitting van 23 mei 2007 is ingetrokken, bestaat ter zake geen aanleiding proceskosten aan de zijde van appellanten te vergoeden.
Voorts ziet het College aanleiding te bepalen dat de Staat het door appellanten betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,-- dient te vergoeden.
3. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure aan de zijde van appellanten tot een bedrag van € 805,--
(zegge: achthonderdvijf euro), te vergoeden door de Staat;
- bepaalt dat de Staat het door appellanten betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,-- (zegge: tweehonderdzesenzeventig
euro) aan hen vergoedt.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham mr. J.L.W. Aerts en mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. A. Bruining als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2007.
w.g. M.A. van der Ham w.g. A. Bruining