5. De beoordeling van het geschil
5.1 Niet in geschil is dat appellante niet voldoet aan de onder 2.2, "ad b en c" van de Beleidsregel neergelegde 450-uursnorm per huisarts per jaar en dat deze aan toepassing van de modules voor platteland en zorgconsumptie in de weg staat.
5.2 Het geschil spitst zich allereerst toe op de door appellante gestelde onverbindendheid van deze norm. College overweegt dienaangaande als volgt.
Blijkens hetgeen hiervoor in § 2.1 is weergegeven, lag aan de door de minister aan verweerster gegeven aanwijzing van 20 oktober 2003 de noodzaak van een beheerste kostenontwikkeling en een meer doelmatige inzet van de beschikbare middelen voor HDS'en ten grondslag. Verweerster heeft in het verweerschrift en ter zitting nader toegelicht dat de 450-uursnorm is vastgesteld in overleg met de koepelorganisaties en is gebaseerd op een gemiddelde van 300 ANW-uren per huisarts per jaar vermenigvuldigd met een factor 1,5, zijnde het maximaal aantal ANW-uren waarmee een HDS uit een oogpunt van evenwichtige tarieven en kostenbeheersing nog als doelmatig wordt beschouwd. Niet kan worden geoordeeld dat deze norm, mede gelet op het doel van de terzake vastgestelde beleidsregels, onredelijk of anderszins onrechtmatig is.
Met betrekking tot de door appellante gestelde ondoelmatigheid van het aan de Beleidsregel ten grondslag liggende beleid, overweegt het College dat verweerster de minister in april 2003 heeft gewezen op de grote diversiteit in kostenontwikkeling van de HDS-en sinds deze in 2001 als afzonderlijke organen van gezondheidszorg zijn gaan functioneren en dat dit heeft geleid tot voornoemde ministeriële aanwijzing. De belangen van een kleine HDS als appellante waren verweerster ten tijde van de vaststelling van de Beleidsregel dan ook genoegzaam bekend en hebben haar geleid tot het niet op voorhand onredelijke beleidsuitgangspunt dat met het oog op kostenbeheersing en efficiency behoud of vorming van kleine HDS-en niet gestimuleerd moest worden en - integendeel - kleinere HDS-en gestimuleerd dienden te worden zich aan te sluiten bij de grotere. Mede met het oog daarop is in de Beleidsregel voorzien in de mogelijkheid tot herallocatie.
Verweerster heeft evengenoemd beleidsuitgangspunt bij de circulaire van december 2004 ook duidelijk aan de betrokken dienstenstructuren en zorgverzekeraars kenbaar gemaakt. De stelling van appellante dat dit uitgangspunt (nog) niet, althans niet expliciet, ten grondslag heeft gelegen aan opneming van huisartsendienstructuren in het Besluit werkingssfeer WTG 1992, kan aan het vorenstaande niet afdoen. Aan die wijziging van dat Besluit lag reeds onder meer de continuïteit van de ANW-zorg ten doel, terwijl sedertdien was gebleken van een zodanige kostenontwikkeling van HDS'en dat deze naar de opvatting van verweerster en de minister in gevaar dreigde te komen.
Gelet op het vorenstaande is het College niet gebleken dat de in de Beleidsregel voorziene uitzondering voor de toepassing van de plattelandsmodule en de zorgconsumptiemodule in strijd is met het verbod van willekeur, terwijl appellante voorts niet heeft gemotiveerd waarom die uitzondering in strijd zou zijn met het gelijkheidsbeginsel.
Tenslotte stelt het College vast dat appellante niet aan de hand van (nadere) gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat zij door het grote aantal dagjesmensen dat haar gebied jaarlijks bezoekt aan de in de Beleidsregel gestelde voorwaarden voor “extreme vakantiedruk” voldoet.
De conclusie is derhalve dat de bij het bestreden besluit gehandhaafde tariefbeschikking in overeenstemming is met de daaraan ten grondslag liggende rechtmatige Beleidsregel.
5.2 Voorts is naar het oordeel van het College geen sprake van een situatie, die verweerster met toepassing van artikel 4:84 Awb had behoren te nopen van de Beleidsregel af te wijken.
In het bijzonder overweegt het College dat met de door appellante aangevoerde omstandigheden, te weten een relatief groot, dun bevolkt gebied met een - mede door vergrijzing - relatief hoge zorgconsumptie, reeds rekening is gehouden in de Beleidsregel, zodat deze op zich niet rechtvaardigen dat op het uitgangspunt van de norm van maximaal 450 ANW-uren per huisarts per jaar een uitzondering zou moeten gemaakt.
Andere bijzondere omstandigheden zijn door appellante niet gesteld.
Voorts kan, mede gezien de bij het bestreden besluit gehandhaafde plusmodule en toepassing van het herallocatietraject, in hetgeen appellante tegenover verweersters stelling met betrekking tot de mogelijkheden van aansluiting bij een grotere HDS danwel het werken als traditionele waarneemgroep heeft aangevoerd, geen aanknopingspunt worden gevonden voor de juistheid van haar stelling dat de continuïteit van de ANW-zorg in haar werkgebied in gevaar komt.
5.3 Het beroep is gelet op het vorenstaande ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb acht het College geen termen aanwezig.